Wet van 2 juli 1997 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake afwijking van de bevoegdheidseisen ten behoeve van leraren-in-opleiding

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om studenten van de lerarenopleiding in staat te stellen als werknemer ervaring op te doen in het uitoefenen van het beroep van leraar en daartoe de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs te wijzigen:

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

Aan artikel 3 van de >Wet op het basisonderwijs1 worden twee leden toegevoegd, luidend:

  • 6. Ten aanzien van studenten in het laatste jaar van een voltijdse opleiding tot leraar basisonderwijs of speciaal onderwijs kan, voor ten hoogste de periode van een schooljaar waarin onderwijs wordt gegeven, worden afgeweken van de eisen van benoembaarheid, gesteld in het eerste lid onder b, op voorwaarde dat de desbetreffende student

    a. ten minste 0,2 en ten hoogste 0,5 formatieplaats bezet,

    b. naast het dienstverband lessen blijft volgen aan en begeleid wordt vanuit de instelling waaraan voornoemde opleiding is verbonden, en

    c. wordt begeleid door een of meer ervaren leraren van de school waarbij betrokkene werkzaam is en deze leraren bij die begeleiding nauw samenwerken met de onder b bedoelde instelling.

  • 7. Het zesde lid is, behoudens de eis van verblijf in het laatste jaar van de opleiding, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten van de deeltijdse vorm van een opleiding tot leraar basisonderwijs of speciaal onderwijs die ten minste het aantal studiepunten hebben behaald dat behoort bij de eerste 3 jaren van de voltijdse vorm van die opleiding, met dien verstande dat afwijking mogelijk is voor ten hoogste 2 jaren.

ARTIKEL II

Aan artikel 3 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs2 worden twee leden toegevoegd, luidend:

  • 8. Onverminderd artikel 3, zevende lid, kan, ten aanzien van studenten in het laatste jaar van een voltijdse opleiding tot leraar basisonderwijs of speciaal onderwijs voor ten hoogste de periode van een schooljaar waarin onderwijs wordt gegeven, worden afgeweken van de eisen van benoembaarheid, gesteld in het eerste lid onder b, op voorwaarde dat de desbetreffende student

    a. ten minste 0,2 en ten hoogste 0,5 formatieplaats bezet,

    b. naast het dienstverband lessen blijft volgen aan en begeleid wordt vanuit de instelling waaraan voornoemde opleiding is verbonden, en

    c. wordt begeleid door een of meer ervaren leraren van de school waarbij betrokkene werkzaam is en deze leraren bij die begeleiding nauw samenwerken met de onder b bedoelde instelling.

  • 9. Het achtste lid is, behoudens de eis van verblijf in het laatste jaar van de opleiding, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten van de deeltijdse vorm van een opleiding tot leraar basisonderwijs of speciaal onderwijs die ten minste het aantal studiepunten hebben behaald dat behoort bij de eerste 3 jaren van de voltijdse vorm van die opleiding, met dien verstande dat afwijking mogelijk is voor ten hoogste 2 jaren.

ARTIKEL III

Aan artikel 33 van de Wet op het voortgezet onderwijs3 worden drie leden toegevoegd, luidend:

  • 9. Onverminderd het derde, vierde en achtste lid en artikel 35a kan, ten aanzien van studenten in het laatste jaar van een voltijdse opleiding in het hoger beroepsonderwijs tot leraar voortgezet onderwijs ten behoeve van het geven van het onderwijs waarvoor de desbetreffende opleiding een bewijs van bekwaamheid verzorgt, voor ten hoogste de periode van een schooljaar waarin onderwijs wordt gegeven, worden afgeweken van de eisen van benoembaarheid, gesteld in het eerste lid onder b en c, op voorwaarde dat de desbetreffende student

    a. ten minste 0,2 en ten hoogste 0,5 formatieplaats bezet,

    b. naast het dienstverband lessen blijft volgen aan en begeleid wordt vanuit de instelling waaraan voornoemde opleiding is verbonden, en

    c. wordt begeleid door een of meer ervaren leraren van de school waarbij betrokkene werkzaam is en deze leraren bij die begeleiding nauw samenwerken met de onder b bedoelde instelling.

  • 10. Het negende lid is, behoudens de eis van verblijf in het laatste jaar van de opleiding, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten van de deeltijdse vorm van een opleiding in het hoger beroepsonderwijs tot leraar voortgezet onderwijs die ten minste het aantal studiepunten hebben behaald dat behoort bij de eerste drie jaren van de voltijdse vorm van die opleiding, met dien verstande dat afwijking mogelijk is voor ten hoogste twee jaren.

  • 11. Het negende lid is, behoudens de eis van verblijf in het laatste jaar van de opleiding, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van studenten van een universitaire lerarenopleiding, met dien verstande dat afwijking bij de voltijdse vorm van die opleiding mogelijk is voor ten hoogste de periode van een schooljaar waarin onderwijs wordt gegeven, en bij de deeltijdse vorm van die opleiding voor ten hoogste twee jaren.

ARTIKEL IV

  • 1. Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen brengt, in overeenstemming met Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, voor 1 augustus 2000 aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal verslag uit over de ervaringen die in het onderwijs en bij de opleidingen zijn opgedaan met de werkzaamheden van de studenten in de zin van deze wet.

  • 2. Artikel 3, zesde en zevende lid, van de Wet op het basisonderwijs, artikel 3, achtste en negende lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel 33, negende, tiende en elfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs vervallen op 1 augustus 2001.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan bij koninklijk besluit worden bepaald dat de artikelleden genoemd in het tweede lid vervallen op een datum gelegen voor 1 augustus 2001.

  • 4. Een besluit op grond van het derde lid wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het voornemen tot het doen van een voordracht voor dat besluit is voorgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal en evenmin indien binnen die termijn een der beide kamers de wens te kennen heeft gegeven dat het in dat besluit te regelen onderwerp bij wet wordt geregeld.

ARTIKEL V

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij is geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 2 juli 1997

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1994, 620, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 252.

XNoot
2

Stb. 1994, 621, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 252.

XNoot
3

Stb. 1993, 666, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 2 juli 1997, Stb. 316.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1996/97, 25 197.

Handelingen II 1996/97, blz. 5983–5999; 6016.

Kamerstukken I 1996/97, 25 197 (281, 281a, 281b, 281c).

Handelingen I 1996/97, zie vergadering d.d. 30 juni 1997.

Naar boven