Besluit van 2 juli 1997 tot nadere regeling van de heffing van gelden ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden bij de overheid (Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 2 april 1997, nr. AB97/U415, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Arbeidsverhoudingen en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 46d, onderdeel g, van de Wet op de ondernemingsraden;

De Raad van State gehoord (advies van 15 mei 1997, nr. W04.97.0196);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 26 juni 1997, nr. AB97/652, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Arbeidsverhoudingen en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1 Begripsbepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: de Minister van Binnenlandse Zaken;

b. ondernemer: een rechtspersoon die een onderneming in stand houdt waarin uitsluitend of nagenoeg uitsluitend krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht;

c. overheidswerkgever: de overheidswerkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel m, van de Wet privatisering ABP;

d. de Wet FVP/ABP: de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;

e. het FAOP: het fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21 van de Wet FVP/ABP;

f. de Stichting USZO: de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs, bedoeld in artikel 2 van de Wet Stichting USZO;

g. de Raad: de Sociaal-Economische Raad, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.

§ 2 Heffing

Artikel 2

Ter bevordering van de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden bij de overheid legt Onze Minister aan ondernemers die op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet op de ondernemingsraden verplicht zijn om een ondernemingsraad in te stellen, een heffing op ten bedrage van een door Onze Minister vast te stellen percentage van de heffingsgrondslag, bedoeld in artikel 3.

Artikel 3

De heffingsgrondslag bestaat uit twaalfmaal het loon dat over de maand maart in aanmerking komt voor de premieberekening, bedoeld in paragraaf 4 van de Wet FVP/ABP.

§ 3 Inning en afdracht

Artikel 4

  • 1. De heffing wordt door het FAOP geïnd bij de overheidswerkgevers.

  • 2. Ter uitvoering van de inning maakt het FAOP gebruik van de diensten van de Stichting USZO, overeenkomstig een ter zake door het bestuur van het FAOP en het bestuur van de Stichting USZO te sluiten overeenkomst naar burgerlijk recht.

Artikel 5

Ter inning van de heffing zendt de Stichting USZO de desbetreffende overheidswerkgevers jaarlijks, uiterlijk in de maand juli, een gespecificeerde heffingsaanslag, waarin mede zijn aangegeven de grond van de heffing, het bedrag van de heffing alsmede de termijn binnen welke de betaling dient te geschieden.

Artikel 6

  • 1. Het FAOP draagt de ontvangen heffingen, nadat daarop de vergoeding aan het FAOP, bedoeld in artikel 8, in mindering is gebracht, af aan de Raad. De afdracht aan de Raad vindt plaats op de door het FAOP en de Raad nader overeen te komen tijdstippen.

  • 2. Ten aanzien van de aan de Raad afgedragen heffingen zijn, nadat daarop de vergoeding aan de Raad, bedoeld in artikel 8, in mindering is gebracht, de artikelen 46b en 46c van de Wet op de ondernemingsraden van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7

  • 1. Het FAOP doet zo spoedig mogelijk na het verstrijken van elk kalenderjaar aan Onze Minister een opgave van het totaal van de verzonden heffingsaanslagen, van de ontvangen heffingen en de nog openstaande heffingsaanslagen, alsmede van de aan de Raad afgedragen heffingen. Het eerder bedoelde totaal wordt uitgedrukt in aantallen en bedragen.

  • 2. Na het verstrijken van elk kalenderjaar zendt het FAOP aan Onze Minister een door een registeraccountant gewaarmerkte rekening en verantwoording over de verzonden heffingsaanslagen alsmede van de ontvangen heffingen en afdrachten.

§ 4 Vergoedingen

Artikel 8

Aan het FAOP en de Raad wordt ter zake van de door hen ter uitvoering van dit besluit verrichte werkzaamheden een door Onze Minister na overleg met de WOR-kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid nader te bepalen kostendekkende vergoeding verleend, welke ten laste komt van de opbrengsten van de heffing.

§ 5 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 9

Voor de heffing over het jaar 1997 bestaat de heffingsgrondslag uit achtmaal het loon dat over de maand maart 1997 in aanmerking komt voor de premieberekening, bedoeld in paragraaf 4 van de Wet FVP/ABP.

Artikel 10

Heffingen die overheidswerkgevers ingevolge het Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996–1997 verschuldigd zijn over een periode gelegen na 31 december 1996, die niet zijn geïnd vóór 1 mei 1997, worden gelijktijdig met de heffing over het jaar 1997 geïnd.

Artikel 11

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling vaststelling heffingspercentage scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1997 op artikel 2 van dit besluit.

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 mei 1997. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 april 1997, treedt het in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 mei 1997.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit heffing scholing en vorming ondernemingsraadsleden bij de overheid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 juli 1997

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met het Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996–1997 is tijdelijk een heffing ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden bij de overheid ingevoerd. Het tijdelijk karakter van de heffing houdt verband met het gegeven dat ondernemers bij de overheid tot 5 mei 1997 de gelegenheid hebben om te voldoen aan de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad.

Met het onderhavige besluit wordt met ingang van 1 mei 1997 een structurele heffing ingevoerd. Bij dit besluit is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij artikel 46a van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) en de verordening van de Sociaal-Economische Raad van 15 november 1996, tot vaststelling van een heffing ter bevordering van scholing en vorming van ondernemingsraadsleden voor 1997 (kortgezegd: de heffing voor de marktsector).

De betrokken (verenigingen van) werkgevers en de centrales van overheidspersoneel, bedoeld in artikel 46e van de Wet op de ondernemingsraden, hebben ingestemd met het onderhavige besluit.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Conform de heffing voor de marktsector wordt de heffing opgelegd aan ondernemers die op grond van artikel 2 van de WOR verplicht zijn om een ondernemingsraad in te stellen.

Artikel 3

Bij de heffing voor de marktsector bestaat de heffingsgrondslag uit het loon dat in aanmerking komt voor de premieberekening krachtens de Werkloosheidswet. Zolang de zogeheten werknemersverzekeringen niet van toepassing zijn op het overheidspersoneel, kan geen gebruik worden gemaakt van de eerder genoemde heffingsgrondslag. In verband daarmee is gekozen voor het loon dat in aanmerking komt voor de zogenoemde FAOP-invaliditeitspremie.

Artikelen 4 en 5

Het niet op het overheidspersoneel van toepassing zijn van de werknemersverzekeringen brengt tevens een afwijking in de wijze van inning met zich. De heffing voor de marktsector wordt door het Landelijk instituut sociale verzekeringen geïnd. De heffing voor de overheid wordt geïnd door het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel (FAOP), die ter zake gebruik maakt van de diensten van de Stichting Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid Overheid en onderwijs (USZO).

Het FAOP en de USZO handelen hier namens de Minister van Binnenlandse Zaken. De heffing wordt immers door de Minister van Binnenlandse Zaken opgelegd. Tegen de door het FAOP dan wel de USZO namens de Minister van Binnenlandse Zaken genomen beslissingen staat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, na bezwaar bij de Minister van Binnenlandse Zaken, beroep open bij de sector Bestuursrecht van de arrondissementsrechtbank.

Artikelen 6 tot en met 8

De opbrengst van de heffing wordt afgedragen aan de Sociaal-Economische Raad. Deze draagt de ontvangen gelden vervolgens af op dezelfde wijze en onder dezelfde voorwaarden als de gelden verkregen uit de opbrengst van de heffing voor de marktsector.

In de praktijk wordt de opbrengst van de heffing ter beschikking gesteld aan het Gemeenschappelijk Begeleidingsinstituut Ondernemingsraden (GBIO) te Utrecht. Het GBIO ondersteunt en begeleidt de werkzaamheden van vormingsinstituten op het gebied van de scholing en vorming van ondernemingsraadsleden, met name door het verstrekken van een financiële bijdrage in de kosten van scholings- en vormingscursussen die deze instituten aan ondernemingsraadsleden geven.

Artikel 9

De heffingsgrondslag voor de heffing over het jaar 1997 bestaat uit acht keer het maandloon dat in aanmerking komt voor de berekening van de FAOP-invaliditeitspremie. Deze reden daarvan is dat bij de overheid pas vanaf 5 mei 1997 sprake is van een rechtens afdwingbare plicht tot het instellen van een ondernemingsraad. De periode vóór 1 mei 1997 wordt daarom niet bij de vaststelling van de grondslag voor de heffing over het jaar 1997 betrokken.

Artikel 10

Met het Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996–1997 is aan ondernemers die in de periode vóór 1 mei 1997 een ondernemingsraad hebben ingesteld, een heffing opgelegd. Indien de ondernemingsraad tussen 1 januari 1997 en 1 mei 1997 is ingesteld, bestaat de kans dat er vóór 1 mei 1997 nog geen inning van de verschuldigde heffing heeft plaatsgevonden, met name wanneer de ondernemingsraad vlak vóór 1 mei is ingesteld.

Uit oogpunt van doelmatigheid wordt de heffing die op grond van het eerder genoemde besluit verschuldigd is over een periode gelegen vóór 1 mei 1997, gelijktijdig met de – structurele – heffing over het jaar 1997 geïnd.

Artikel 11

Bij de Regeling vaststelling heffingspercentage scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1997 is het heffingspercentage vastgesteld voor het jaar 1997 (0,061 procentpunt). Deze regeling is gebaseerd op artikel 4, eerste lid, van het Besluit heffing scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1996–1997. Dat besluit vervalt echter met ingang van 1 mei 1997. In verband met het handhaven van het heffingspercentage van 0,061 procentpunt voor de heffing over de periode 1 mei 1997 tot en met 31 december 1997, wordt voorzien in een nieuwe grondslag voor de Regeling vaststelling heffingspercentage scholing en vorming OR-leden bij de overheid 1997.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 1997, nr. 152.

Naar boven