Besluit van 27 juni 1997, houdende wijziging van het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 21 april 1997, No. J.973850, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 2, vierde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 4 juni 1997, No. W11.97.0232);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 19 juni 1997, No. J.976146, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit Raad voor dierenaangelegenheden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden wordt:

– «het Landbouwschap» telkens vervangen door: de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland;

– «Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur» telkens vervangen door: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «ten hoogste vijftien leden» vervangen door: ten hoogste eenentwintig leden.

2. Het tweede lid, onderdeel g, komt te luiden:

g. één lid benoemd op de voordracht van de Consumentenbond;.

C

Artikel 3, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Na het verstrijken van de periode waarvoor zij zijn benoemd, kunnen zij, voor de in het tweede lid bedoelde termijn, opnieuw worden benoemd.

D

Artikel 4 komt te luiden:

Artikel 4

Tot lid kunnen Onze Minister en Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport elk drie vertegenwoordigers aanwijzen.

E

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd dat als volgt komt te luiden:

Artikel 10

De gezichtspunten van de afzonderlijke betrokkenen en organisaties, genoemd in artikel 2, tweede lid, en van de vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 4, die resulteren uit het in de Raad gevoerde overleg, worden door de Raad schriftelijk opgemaakt en worden door de Raad ter kennis gebracht aan Onze Minister en, voor zover het belang van de volksgezondheid aan de orde is, tevens aan Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

F

Artikel 15 vervalt.

G

Na artikel 13 wordt, na het opschrift «Paragraaf 4. De Afdelingen», een artikel ingevoegd dat als volgt komt te luiden:

Artikel 15

  • 1. De Afdelingen hebben tot taak het in de Raad op de onderscheiden terreinen te voeren overleg voor te bereiden.

  • 2. De voorzitter van de Raad kan een gezamenlijke vergadering van meerdere Afdelingen uitschrijven.

H

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de aanhef als volgt te luiden: In de Afdeling gezondheidsvraagstukken hebben zitting de leden van de Raad bedoeld in artikel 4, alsmede de leden van de Raad die zijn benoemd op voordracht van de navolgende organisaties:.

2. In het eerste lid, onderdeel g, vervalt de zinsnede: gezamenlijk met Konsumenten Kontakt.

3. In het eerste lid worden onderdeel h en onderdeel i geletterd tot i en j en wordt na onderdeel g onderdeel h ingevoegd dat als volgt komt te luiden:

h. de organisaties werkzaam op het gebied van de gezondheid en het welzijn van gezelschapsdieren;.

4. In het tweede lid vervalt onderdeel b en worden onderdeel c en onderdeel d geletterd tot b en c.

I

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de aanhef als volgt te luiden: In de Afdeling welzijnsvraagstukken hebben zitting de leden van de Raad bedoeld in artikel 4, alsmede de leden van de Raad die zijn benoemd op voordracht van de navolgende organisaties:.

2. In het eerste lid, onderdeel g, vervalt de zinsnede: gezamenlijk met Konsumenten Kontakt.

3. In het eerste lid worden onderdeel h en onderdeel i geletterd tot i en j en wordt na onderdeel g onderdeel h ingevoegd dat als volgt komt te luiden:

h. de organisaties werkzaam op het gebied van de gezondheid en het welzijn van gezelschapsdieren;.

4. In het derde lid vervalt onderdeel a en worden onderdeel b en onderdeel c geletterd tot a en b.

J

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komt de aanhef als volgt te luiden: In de Afdeling biotechnologische vraagstukken hebben zitting de leden van de Raad bedoeld in artikel 4, alsmede de leden van de Raad die zijn benoemd op voordracht van de navolgende organisaties:.

2. In het eerste lid, onderdeel f, vervalt de zinsnede: gezamenlijk met Konsumenten Kontakt.

K

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «De artikelen 3, 4, 6 tot en met 9 en 15» vervangen door: De artikelen 3, 4, alsmede 6 tot en met 9.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De voorzitter van de Raad zit tevens de vergaderingen van de Afdelingen voor; bij afwezigheid van de voorzitter kunnen de leden van de Afdelingen uit hun midden een vervanger aanwijzen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 27 juni 1997

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Met de Aanpassingswet herziening adviesstelsel is artikel 2 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gewijzigd. Ingevolge deze wijziging is de Raad voor dierenaangelegenheden (verder: de Raad) per 1 januari 1997 ontheven van zijn adviestaak. In verband hiermee zijn de bepalingen in het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden, voor zover die betrekking hadden op de werkwijze van de Raad als adviesorgaan, geschrapt; deze wijziging is op grond van het koninklijk besluit van 15 januari 1997, houdende aanpassing en intrekking van een aantal koninklijke besluiten in verband met de opheffing van het adviesstelsel in zaken van algemeen verbindende voorschriften en beleid van het Rijk, op 29 januari 1997 in werking getreden en werkt terug tot en met 1 januari 1997.

Ongewijzigd is de overlegtaak van de Raad, zoals neergelegd in artikel 2 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. In de Raad vindt gestructureerd overleg plaats over vraagstukken betreffende het nationaal en internationaal beleid op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren alsmede de biotechnologische toepassingen bij dieren, de ethische aspecten daaronder begrepen. Een belangrijk doel van het overleg in de Raad is het bevorderen van brede steun van het door de overheid te voeren beleid met betrekking tot deze vraagstukken. Het doel van het overleg is niet primair het bereiken van een meerderheidsstandpunt. De Raad fungeert als een platform waar de – bij eerdergenoemde vraagstukken – betrokken groeperingen, organisaties, deskundigen en overheden een discussie kunnen voeren, waar gezichtspunten kunnen worden uitgewisseld en waar meningsvorming kan plaatsvinden.

Ten behoeve van de beleidsontwikkeling door de overheid acht ik het van belang dat de voor het beleidsonderwerp verantwoordelijke minister kennis draagt van de gezichtspunten die uit het overleg in de Raad naar voren komen. Hieronder valt niet alleen het resultaat van het overleg maar ook de weergave van het daar gevoerde debat. Daarom acht ik het gewenst dat de afzonderlijke gezichtspunten van de deelnemers in de Raad bestendig worden vastgelegd en aan mij, dan wel in voorkomende gevallen aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ter kennis worden gebracht. In een nieuw artikel 10 (zie Artikel I, onderdeel E) wordt dit thans voorgeschreven. De wijze waarop de verslaglegging van het overleg plaatsvindt, kan nader worden omlijnd in het reglement (artikel 11 Besluit Raad voor dierenaangelegenheden).

De ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan met het functioneren van de Raad en de Afdelingen geven mij geen aanleiding om de, in overleg met de Tweede Kamer (Handelingen II 1990/91, blz. 3903–3954) en in het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden vastgelegde, samenstelling van de Raad en de Afdelingen te wijzigen. Eén – van aard meer technische – wijziging van de samenstelling van de Afdelingen acht ik niettemin gewenst. De vertegenwoordigers van organisaties werkzaam op het gebied van de gezondheid en het welzijn van gezelschapsdieren hadden op grond van het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden zitting in de Raad, maar waren geen lid van de Afdeling gezondheidsvraagstukken en de Afdeling welzijnsvraagstukken. Zij konden wel deelnemen aan de werkzaamheden van genoemde Afdelingen. Deze constructie week af van de constructie die van toepassing is op de overige leden van de Raad, voor zover deze leden zitting hebben in de voor hun relevante afdelingen.

Ik acht het wenselijk om dit verschil op te heffen. Ingevolge artikel I, onderdelen H en I, kunnen de vertegenwoordigers van organisaties werkzaam op het gebied van de gezondheid en het welzijn van gezelschapsdieren voortaan tevens als lid deelnemen aan de Afdeling gezondheidsvraagstukken en de Afdeling welzijnsvraagstukken.

Nu per 1 januari 1997 het accent van de Raad is komen te liggen op overleg waaraan ook de overheid als volwaardige partner moet kunnen deelnemen, dient deze positie van de overheid in de Raad in het Besluit Raad voor dierenaangelegenheden te worden vastgelegd. Daartoe wordt ingevolge artikel I, onderdeel D, van het onderhavige besluit bepaald dat drie leden namens mijzelf en drie leden namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zitting hebben in de Raad. Ook de desbetreffende vertegenwoordiging in de Afdelingen wordt dienovereenkomstig in het onderhavige besluit geregeld (artikel I, onderdelen H, I en J).

Op grond van het onderhavige besluit wordt tevens de samenstelling van de Raad aangepast aan het niet meer bestaan van de organisatie Konsumenten Kontakt en aan het beëindigen van de activiteiten in de Raad van het Landbouwschap en het overnemen van de activiteiten van laatstgenoemde door de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (Artikel I, onderdelen A, B, H, I en J).

Het valt niet uit te sluiten dat in voorkomende situaties het gezamenlijk vergaderen van meerdere Afdelingen meerwaarde biedt. Artikel I, onderdeel G, strekt ertoe dit mogelijk te maken. Voorts wordt bepaald dat de voorzitter van de Raad de vergaderingen van de Afdelingen voorzit; de leden van de Afdelingen kunnen ter vervanging en voorzitter uit hun midden kiezen (Artikel I, onderdeel K).

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1993, 6, gewijzigd bij koninklijk besluit van 15 januari 1997 (Stb. 20).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven