Besluit van 21 juni 1997, houdende wijziging van artikel 3 van het Besluit gelijke behandeling

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 25 november 1996, nr. CWI 96/1351, stafafdeling Constitutionele Zaken, Wetgeving en Internationale Aangelegenheden, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 2, zesde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling;

De Raad van State gehoord (advies van 17 februari 1997, nr. 96.006031);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 20 mei 1997, nr. CWI 97/300, stafafdeling Constitutionele Zaken, Wetgeving en Internationale Aangelegenheden, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Artikel 3 van het >Besluit gelijke behandeling1 komt als volgt te luiden :

Artikel 3. Als gevallen waarin de nationaliteit bepalend is, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, onderdeel b, van de Algemene wet gelijke behandeling, worden aangemerkt de gevallen waarin het op grond van een regeling of praktijk van een organisatie op het gebied van sport of spel aan Nederlanders is voorbehouden om deel te nemen aan wedstrijden ter vertegenwoordiging van het land.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 juni 1997

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In dit besluit wordt artikel 3 van het Besluit gelijke behandeling gewijzigd. Aanleiding hiertoe is de uitspraak van 15 december 1995 van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in de zaak Bosman (zaak C 415/93). Dit arrest betreft het vrij verkeer van werknemers en de beperking van het aantal onderdanen van andere EG-lidstaten dat als deelnemer aan sportwedstrijden kan meedoen. In deze zaak geeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onder andere antwoord op de vraag of het de lidstaten van de EG is toegestaan ten aanzien van hun burgers onderling onderscheid te maken naar nationaliteit bij de (semi-)beroepssport.

De uitspraak is van belang voor de Nederlandse wetgeving op het gebied van de gelijke behandeling, met name de Algemene wet gelijke behandeling en het daarop gebaseerde Besluit gelijke behandeling, omdat deze het hanteren van nationaliteitsclausules in de sport als volgt toestaat. Artikel 1 van de Algemene wet gelijke behandeling verbiedt het maken van onderscheid naar nationaliteit. Artikel 2, vijfde lid, van deze wet bepaalt dat het verbod van onderscheid op grond van nationaliteit niet geldt, indien het onderscheid gebaseerd is op algemeen verbindende voorschriften of geschreven of ongeschreven regels van internationaal recht en in gevallen waarin de nationaliteit bepalend is. Het zesde lid van artikel 2 bepaalt dat de gevallen waarin «de nationaliteit bepalend is» nader worden omschreven bij algemene maatregel van bestuur.

Ter uitvoering van dit zesde lid, stelde artikel 3 van het Besluit gelijke behandeling dat het maken van onderscheid naar nationaliteit in sport en spel is toegestaan indien het gaat om:

a. de samenstelling van lokale en nationale ploegen voor spel of sport, voor zover de opstelling van deze ploegen alleen van belang is voor de sport of het spel en als zodanig buiten de economische activiteit staat;

b. het voorbehouden aan onderdanen van een staat om als speler deel te nemen aan wedstrijden, voor zover dit geschiedt op grond van een regeling of praktijk van een organisatie op het terrein van spel of sport, waarbij buitenlandse spelers van deelname aan bepaalde wedstrijden worden uitgesloten om niet-economische redenen die verband houden met het specifieke karakter en kader van deze wedstrijden en waarbij het uitsluitend om de sport of het spel als zodanig gaat.

In de nota van toelichting bij het Besluit gelijke behandeling werd gesteld dat de tekst van artikel 3 gebaseerd is op het EG-recht. Het betreft hier met name het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit, zoals neergelegd in de artikelen 6, 48 tot en met 51 en 59 tot en met 66 van het EG-verdrag alsmede de daarop gebaseerde jurisprudentie (Vgl. De zaken Doná en Walrave1. Artikel 48 verbiedt discriminatie op grond van nationaliteit tussen de werknemers van de lid-staten onderling, wat betreft werkgelegenheid, beloning en overige arbeidsvoorwaarden.

Zaak Bosman

In de Zaak Bosman is aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen onder meer de prejudiciële vraag voorgelegd of de artikelen 48, 85 en 86 van het EG-Verdrag verbieden dat de nationale en internationale sportverenigingen of -bonden in hun reglementen bepalingen opnemen die de toegang van buitenlandse spelers die onderdaan zijn van de lid-staten van de EG, tot de door hen georganiseerde competities beperken.

Als antwoord op deze rechtsvraag stelt het Hof dat de in geding zijnde UEFA-nationaliteitsclausules geen betrekking hebben op specifieke wedstrijden waarbij de ploegen hun land vertegenwoordigen, maar dat zij gelden voor alle officiële wedstrijden tussen clubs. Daar deelname aan officiële wedstrijden de essentie vormt van het werk van beroepsspelers kunnen (aldus het Hof) de nationaliteitsclausules niet geacht worden in overeenstemming te zijn met artikel 48 van het verdrag. Ware het anders, dan zou aan deze bepaling elk nuttig effect worden ontnomen en zou het fundamentele recht op vrije toegang tot het arbeidsproces, dat zij aan iedere werknemer van de Gemeenschap afzonderlijk toekent, teniet worden gedaan. De conclusie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is dan ook dat artikel 48 zich er tegen verzet dat voetbalclubs voor de door hen georganiseerde competitiewedstrijden slechts een beperkt aantal beroepsspelers mogen opstellen die onderdaan zijn van een andere EG-lidstaat.

2. Wijziging van het Besluit gelijke behandeling

Het belang van het arrest Bosman is gelegen in het feit dat het een nadere invulling geeft aan het in artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit gelijke behandeling gebruikte begrip «niet-economische redenen» ter rechtvaardiging van het stellen van een nationaliteitseis. Zonder deze nadere invulling was voor een aantal sportbonden onvoldoende duidelijk hoe het begrip «niet-economische redenen» moet worden uitgelegd. Genoemde bepaling gaf die duidelijkheid voor de rechtsverhoudingen in Nederland kennelijk ook niet. Nu in het arrest Bosman die duidelijkheid wel is gegeven, achten wij het wenselijk die bepaling zo aan te passen dat ook deze volkomen duidelijk is.

Het nieuwe artikel 3 van het Besluit gelijke behandeling voorziet thans nog slechts in een regeling die Nederlanders met uitsluiting van alle ingezetenen met een vreemde nationaliteit in staat stelt hun land te vertegenwoordigen bij evenementen op het gebied van sport en spel.

Overigens kan men niet met een beroep op de nationale vertegenwoordiging bij alle spel- en sportevenementen onderscheid op grond van nationaliteit maken. Het kader waarin een activiteit plaatsvindt, bepaalt of het maken van onderscheid noodzakelijk is. Om dit te kunnen toetsen, wordt in artikel 3 aangegeven dat het moet gaan om een regeling of praktijk van de betrokken organisatie die de wedstrijden organiseert. Daarbij wordt in ieder geval gedacht aan de wedstrijden die met medewerking van de bij het Nederlands Olympisch Comité * Nederlandse Sport Federatie (NOC*NSF) aangesloten sportorganisaties worden gehouden.

De vraag of de onderhavige uitspraak van het Hof en de wijziging van het Besluit gelijke behandeling als gevolg van deze uitspraak van invloed is op de amateursport moet in het algemeen ontkennend beantwoord worden. Onderhavige uitspraak bevestigt slechts dat de EG-lidstaten, als gevolg van de EG-wetgeving op het gebied van het vrije verkeer van personen binnen de EG, aan hun burgers moeten garanderen dat deze zonder belemmeringen hun beroep (ook op het terrein van de sport) kunnen uitoefenen. In de amateursport gaat het in het algemeen niet om het uitoefenen van een beroep maar om het recreatief verrichten van een activiteit op het gebied van sport of spel in de besloten sfeer van een vereniging. Op rechtsverhoudingen binnen een (sport)vereniging is het Burgerlijk Wetboek en niet de Algemene wet gelijke behandeling van toepassing (kamerstukken II 1991/92, 22 014, nr. 5, blz. 18–20 en nr. 10, blz. 20 en 11; kamerstukken I 1992/93, 22 014, nrs. 212b en 212c). Dit laat echter onverlet dat in geval (het bestuur van) een (sport)vereniging, al dan niet op grond van de statuten, onderscheid maakt naar nationaliteit of enige andere non-discriminatiegrond, de rechter op grond van artikel 1 van de Grondwet kan oordelen dat zulks niet gerechtvaardigd is. Bij wijze van uitzondering komt het voor dat er tussen een vereniging en een amateursporter een arbeidsverhouding bestaat. In voorkomend geval zijn de Algemene wet gelijke behandeling en haar uitvoeringsbesluiten, waaronder onderhavige wel op die relatie van toepassing.

Hoewel de zaak Bosman uitsluitend betrekking heeft op voetbalcompetities heeft het arrest een ruimere strekking en is deze niet beperkt tot die tak van sport.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra


XNoot
1

Stb. 1994, 657.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 1997, nr. 152.

XNoot
1

Vgl. EG-hof van Justitie, arrest van 12 december 1974, Walrave/Union Cycliste internationale, zaak C36/74, Jurispr. 1974, blz. 1405–1429 en EG-Hof van Justitie, arrest van 14 juli 1976 Doná/Mantero„ zaak C 13/76, Jurispr. 1976, blz. 1333–1347.

Naar boven