Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1997, 314 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1997, 314 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis, van 21 mei 1997, nr. 1997/5308 (8053), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 34 van de Monumentenwet 1988;
De Raad van State gehoord (advies van 23 juni 1997, nr. W05.97.0290);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis, van 1 juli 1997, nr. 1997/12145 (8053), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het >Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten1 wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 1 wordt onder vervanging van de punt achter onderdeel d door een puntkomma een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:
e. drempelbedrag: een bedrag aan subsidie waaronder geen subsidie wordt verstrekt.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot eerste tot en met vijfde lid.
2. In het nieuwe eerste lid wordt «verleend» vervangen door: verstrekt.
3. In het nieuwe tweede lid wordt «verleend» vervangen door: verstrekt, vervalt de Staatsbladaanduiding «(Stb. 1968, 329)», en wordt na «gebracht» het volgende zinsdeel toegevoegd: dan wel anderszins niet ten laste van de aanvrager komen.
4. In het nieuwe derde lid wordt «verleend» vervangen door: verstrekt, en vervalt het zinsdeel: dan wel subsidie kan worden verleend op grond van de Wet Bescherming Waterstaatswerken in Oorlogstijd (Stb. 1952, 367).
5. In het nieuwe vierde lid wordt «verleend» vervangen door: verstrekt.
6. In het nieuwe vijfde lid wordt «het bepaalde in het vijfde lid» vervangen door: het vierde lid, en wordt «verleend» vervangen door: verstrekt.
Na artikel 2 wordt een nieuw hoofdstuk IA ingevoegd, luidende:
§ 1 van Hoofdstuk II komt te luiden:
§ 1. De monumenten waarvoor subsidie kan worden verstrekt, en de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald
Artikel 3 komt te luiden:
1. Onze minister kan jaarlijks subsidie verstrekken voor onderhoudswerkzaamheden aan:
a. kerkgebouwen;
b. kastelen, historische buitenhuizen en buitenplaatsen;
c. hofjes van liefdadigheid die als zodanig zijn gesticht en waarvan de bestemming sinds de stichting niet is gewijzigd;
d. gemalen;
e. opstallen op begraafplaatsen;
f. rieten daken van boerderijen en van buiten het boerenerf gelegen schaapskooien, die in gebruik zijn ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
g. wind- en watermolens, die als zodanig in bedrijf zijn;
h. wind- en watermolens die niet als zodanig in bedrijf zijn, maar waarvan het gaande werk volledig dan wel in overwegende mate in tact is;
i. orgels met uitzondering van de orgelkast;
j. forten;
k. fabrieksschoorstenen;
l. gashouders;
m. waterkrachtcentrales;
n. watertorens;
o. kranen;
p. weegbruggen;
q. locomotief- en rijtuigloodsen;
r. luidklokken, beiaarden, uurwerken en op bouwwerken aangebrachte zonnewijzers;
s. ruïnes.
2. Subsidie wordt verstrekt aan de eigenaar, huurder of pachter van het monument of, indien subsidie wordt verstrekt ten behoeve van een monument als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, aan degene die een uitsluitend recht op een graf heeft als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging.
3. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt, indien de onderhoudswerkzaamheden naar het oordeel van Onze minister sober en doelmatig zijn uitgevoerd; en
a. betrekking hebben op het mechaniek van een monument of
b. op het wind- en waterdicht houden van de buitenkant van een monument.
4. Indien uit het register, bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, blijkt dat een monument uitsluitend beschermd is vanwege één of meer met name genoemde onderdelen of objecten, wordt slechts subsidie verstrekt ten behoeve van die onderdelen of objecten.
Artikel 4 komt te luiden:
1. Subsidie als bedoeld in artikel 3 bedraagt 50% van de totale kosten van de onderhoudswerkzaamheden die zijn verricht in het jaar waarover de subsidie wordt aangevraagd.
2. Voor monumenten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met f, j tot en met o, q en s, bedraagt de subsidie ten hoogste f 12 500 per jaar en geldt een drempelbedrag van f 750.
3. Voor monumenten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen g en p, bedraagt de subsidie ten hoogste f 3750 per jaar en geldt een drempelbedrag van f 300.
4. Voor monumenten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h, bedraagt de subsidie ten hoogste f 2250 per jaar en geldt een drempelbedrag van f 300.
5. Voor monumenten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen i en r, bedraagt de subsidie ten hoogste f 1500 per jaar en geldt een drempelbedrag van f 200.
Artikel 5 komt te luiden:
In afwijking van artikel 4, tweede lid, bedraagt de subsidie voor onderhoudswerkzaamheden ten behoeve van een monument als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, ten hoogste f 40 000 indien die zijn uitgevoerd overeenkomstig een door de eigenaar, huurder of pachter ingediend onderhoudsplan, waarmee Onze minister ingevolge paragraaf 2 heeft ingestemd.
In artikel 6 wordt «met het verzoek dat plan goed te keuren» vervangen door: met het verzoek met dat plan in te stemmen.
In artikel 7 wordt «wiens onderhoudsplan door Onze minister is goedkeurd» vervangen door: met wiens onderhoudsplan Onze minister heeft ingestemd, wordt «waarvoor geen goedkeuring door Onze Minister is verleend» vervangen door: waarmee Onze minister niet heeft ingestemd, en wordt het laatste woord «goedkeuring» vervangen door: instemming.
In het eerste lid van artikel 8 wordt «de eigenaar, huurder of pachter» vervangen door: de eigenaar, de huurder, de pachter of degene die een uitsluitend recht heeft op een graf als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging.
Hoofdstuk III komt te luiden:
Hoofdstuk III. Bijzondere subsidiebepalingen voor beschermde kerkgebouwen
Artikel 11 komt te luiden:
In artikel 12 wordt «Het subsidie» vervangen door: «De subsidie», en wordt «60%» vervangen door: 50%.
§ 2 van hoofdstuk III komt te luiden:
§ 2. De aanvraag tot verlening van de subsidie en de beslissing daarop
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid worden de woorden «een toezegging tot het verlenen van subsidie» vervangen door: een subsidieverlening.
2. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.
3. In het tweede lid (nieuw) wordt de zinsnede «bedoeld in het eerste en het tweede lid» vervangen door: bedoeld in het eerste lid, dan wel een beschikking tot wijziging of intrekking van die beschikking.
In artikel 16 wordt het zinsdeel «De aanvrager die een toezegging, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, heeft ontvangen» vervangen door: De aanvrager, aan wie subsidie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, is verleend.
In het eerste lid van artikel 17 wordt «Nadat subsidie is toegezegd» vervangen door: Nadat subsidie is verleend, wordt «het toegezegde subsidie» vervangen door: de verleende subsidie, en wordt «60%» vervangen door: 50%.
Na artikel 18 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
§ 3. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie en de beslissing daarop
Artikel 19 komt te luiden:
1. Bij de indiening van het tiende overzicht, bedoeld in artikel 18, dient de eigenaar of huurder een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij Onze minister.
2. Een afschrift van de beschikking tot vaststelling van de subsidie zendt Onze minister aan de Stichting Nationaal Restauratiefonds.
In artikel 20 worden de woorden «de beslissing omtrent het subsidie» vervangen door: de subsidieverlening.
Artikel 23 komt te luiden:
Onze minister kan een formulier vaststellen voor:
a. het onderhoudsplan;
b. de aanvraag, bedoeld in artikel 8, eerste lid;
c. de aanvraag, bedoeld in artikel 14;
d. de aanvraag, bedoeld in artikel 19, eerste lid;
e. het indienen van rekeningen als bedoeld in artikel 17;
f. het overzicht, bedoeld in artikel 18.
Artikel 24 komt te luiden:
Artikel 25 komt te luiden:
Het Besluit rijkssubsidiëring historische buitenplaatsen2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid en het cijfer 2 voor het tweede lid vervallen.
2. In de aanhef wordt «verleend» vervangen door: verstrekt.
3. In onderdeel a wordt na «gebracht» het volgende zinsdeel ingevoegd: dan wel anderszins niet ten laste van de aanvrager komen.
4. In onderdeel b wordt «verleend» vervangen door: verstrekt.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Minister» vervangen door: minister, en wordt «verlenen» vervangen door: verstrekken.
2. In het tweede lid wordt «verleend» vervangen door: verstrekt.
3. In het derde lid en vierde lid wordt «Onze Minister verleent» telkens vervangen door: Onze minister verstrekt.
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Het subsidie» vervangen door: De subsidie, wordt «80%» vervangen door: 70%, wordt «verleend» vervangen door: verstrekt, en vervalt het cijfer 1.
2. Het tweede lid vervalt.
Na hoofdstuk II wordt een nieuw hoofdstuk IIA ingevoegd, luidende:
In het eerste en het tweede lid van artikel 6 wordt «toezegging» telkens vervangen door: verlening.
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «subsidie-aanvraag» vervangen door: subsidieaanvraag.
2. Het tweede en het derde lid komen te luiden:
2. Indien de beschikking een subsidieverlening inhoudt, vermeldt Onze minister daarin:
a. in hoeverre hij instemt met het plan en de begroting van de bijbehorende kosten;
b. het jaar of de jaren waarin de subsidie kan worden bevoorschot.
3. Nadat subsidie is verleend kunnen aan de eigenaar voorschotten worden verstrekt in het jaar of de jaren, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, met dien verstande dat gedurende de restauratie ten hoogste 80% van het bedrag dat ten hoogste als subsidie kan worden verstrekt, kan worden bevoorschot en dat het resterende percentage bij tijdige ontvangst van de financiële verantwoording, bedoeld in artikel 13, kan worden bevoorschot.
Hoofdstuk V komt te luiden:
Hoofdstuk V. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie en de beslissing daarop
Na artikel 12 wordt in hoofdstuk V een nieuw artikel 13 ingevoegd, luidende:
1. Binnen drie maanden na afloop van de restauratie dient de eigenaar in tweevoud een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in bij Onze minister.
2. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de eigenaar rekening en verantwoording af, gerelateerd aan de ingediende begroting, onder overlegging van de desbetreffende rekeningen en bewijzen van betaling.
3. Indien rekeningen betrekking hebben op kosten van personeel dat in loondienst is bij de eigenaar, is de financiële verantwoording tevens vergezeld van een verklaring van een registeraccountant, een accountant-administratieconsulent of een door Onze minister aanvaarde onafhankelijke deskundige op het gebied van bouwkosten, waaruit blijkt hoeveel uren door dat personeel is besteed aan werkzaamheden waarvoor de subsidie ingevolge artikel 8, tweede lid, kan worden besteed.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt onder vernummering van het tweede en het derde lid tot het eerste en het tweede lid.
2. Het nieuwe eerste lid komt te luiden:
1. De aanvraag tot subsidievaststelling kan geen kosten bevatten die niet reeds bij de verlening als subsidiabele restauratiekosten zijn vastgesteld.
Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid en het cijfer 1 voor het eerste lid vervallen.
2. Onderdeel a komt te luiden:
a. de aanvragen, bedoeld in de artikelen 5 en 13;
3. In onderdeel c wordt «artikel 10» vervangen door: artikel 13.
Artikel 16 komt te luiden:
1. Titel 4.2 Subsidies van de Wet van 20 juni 1996 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Awb) (Stb. 1996, 333) is van toepassing op het verstrekken van subsidie ingevolge het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten en het Besluit rijkssubsidiëring historische buitenplaatsen.
2. Op de door Onze minister op grond van artikel 58 van de Monumentenwet 1988 aangewezen personen zijn de artikelen 5:13 tot en met 5:18 en artikel 5:20 van de in het eerste lid bedoelde wet van toepassing.
3. De personen, bedoeld in het tweede lid, zijn bevoegd een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.
4. Indien de wet, bedoeld in het eerste lid, in werking treedt, vervalt dit artikel.
1. In afwijking van het ingevolge artikel I, onderdeel D, ingevoegde artikel 2b van het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten verleent Onze minister bij de verdeling van de voor de verstrekking van subsidie als bedoeld in artikel 11 beschikbare bedragen voorrang aan de aanvragen met betrekking tot die kerkgebouwen waarvoor reeds eerder een dergelijke subsidie is aangevraagd, maar waarvoor om budgettaire redenen uitsluitend subsidie is verleend in de kosten van het bij die eerdere aanvraag gevoegde onderhoudsplan.
2. Onze minister verdeelt de voor de verstrekking van subsidie als bedoeld in het eerste lid beschikbare bedragen in de volgorde van ontvangst van de in het eerste lid bedoelde eerdere aanvragen.
In afwijking van het ingevolge artikel II, onderdeel E, gewijzigde subsidiepercentage in artikel 4 van het Besluit rijkssubsidiëring historische buitenplaatsen, geldt voor subsidieaanvragen die op grond van genoemd besluit vóór 1 februari 1997 bij Onze minister zijn ingediend een subsidiepercentage van 80%.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis
Uitgegeven de tweeëntwintigste juli 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Met het onderhavige besluit wordt het Besluit rijkssubsidiëring onderhoud monumenten (hierna Brom te noemen) en het Besluit rijkssubsidiëring historische buitenplaatsen (hierna Brhb te noemen) op een aantal onderdelen gewijzigd.
Voor een groot gedeelte gaan de wijzigingen om aanpassingen aan de Derde tranche Awb (wet van 20 juni 1996, Stb. 333) inclusief de introductie van een subsidieplafondsysteem in beide subsidiebesluiten. In zoverre hebben die aanpassingen een technisch karakter.
Voor het overige gaat het om wijzigingen die voortvloeien uit mijn beleidsvoornemens met betrekking tot het gehele subsidiestelsel voor onderhoud en restauratie van beschermde monumenten.
Met dit besluit worden nog niet al mijn plannen met betrekking tot met name het onderhoudsregime gerealiseerd. Het is mijn bedoeling om in een volgende fase wijzigingen door te voeren die tot een vorm van integratie van de onderhoud- en restauratiesubsidieregimes leiden.
In de navolgende paragraaf geef ik een korte schets van de ontwikkelingen van de afgelopen twee jaar die tot het onderhavige besluit hebben geleid.
In mijn brief van 24 november 1995 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kamerstukken II 1995/96, 24 247, nr. 3) heb ik mijn voornemens uiteengezet om de effectiviteit en doelmatigheid van de subsidieregimes voor restauratie en onderhoud van beschermde monumenten te verhogen.
Voor wat betreft het restauratiesubsidieregime zijn mijn voornemens inmiddels grotendeels geconcretiseerd in het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (Brrm 1997). Voor wat betreft het onderhoudssubsidieregime geldt sinds 1 januari 1990 het Brom.
In voornoemde brief heb ik met betrekking tot het onderhoud – voor zover hier van belang – het volgende aangekondigd:
«De categorieën monumenten die voor onderhoud in aanmerking komen blijven ongewijzigd. Wel ben ik voornemens om, vooral om redenen van administratieve doelmatigheid, de bestaande drempel om voor subsidie in aanmerking te komen te verhogen. Momenteel wordt onderzocht welke verhoging het meest doelmatig is.
Daarnaast wordt subsidie alleen dan verleend wanneer duidelijk gemaakt kan worden dat niet in het onderhoud voorzien kan worden. Aanknopingspunten voor de beoordeling hiervan zijn de eigendomssituatie en de economische functie van het monument.
De gemeenten zullen voor onderhoud behoefteramingen in de vorm van meerjarenprogramma's opstellen. Ten aanzien van de provinciale rol is analogie met de restauratieprogrammering uitgangspunt.
Over het subsidie en de omvang van het onderhoudsbudget valt het volgende op te merken. Het vooruitzicht voor de eigenaar dat deze voor een langere periode is verzekerd van een onderhoudsbijdrage en de praktijkervaring met een dergelijke regeling voor kerken tot nu toe, maken het verantwoord om het subsidiepercentage vast te stellen op 50% van de subsidiabele onderhoudskosten. Voor het onderhoud aan kerken betekent dit een daling van 10%; voor het onderhoud aan de overige in aanmerking komende monumenten betekent dit echter een belangrijke uitbreiding van de regeling.»
Bij de totstandkoming van het Brrm 1997 is er uitdrukkelijk voor gekozen om de regimes voor onderhoud en restauratie pas in een later stadium te integreren. In mijn brief van 7 november 1996 aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kamerstukken II 1996/97, 25 013, nr. 4, blz. 7) schrijf ik daarover:
«Het is de bedoeling om te streven naar een normale voorraad uit te voeren restauraties, alvorens het onderhoudssubsidieregime in dit nieuwe besluit (bedoeld wordt het Brrm 1997) onder te brengen en het accent meer op het preventief onderhoud te gaan leggen. Dat blijkt ook uit het beleidsplan van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg «monumenten breed bekeken» van december 1995 waarin in dit verband wordt gesproken van een professionele beheersstructuur ten behoeve van niet-rendabele monumenten. Deze ambitie zal in de komende jaren verder dienen te worden uitgewerkt.»
Eenzelfde passage is opgenomen in de nota van toelichting bij het Brrm 1997.
De beslissing om de regimes thans nog niet te integreren betekent dat enkele van de in de brief van 24 november 1995 neergelegde voornemens nu nog niet geconcretiseerd worden. Het gaat dan met name om de invoering van een nader behoeftecriterium om voor subsidie in aanmerking te komen en om de invoering van een gemeentelijke en provinciale rol bij het verstrekken van onderhoudssubsidie.
Ondanks mijn aanvankelijke voornemen daar vanaf te zien, zijn toch enkele nieuwe categorieën monumenten in het Brom opgenomen die voor een onderhoudssubsidie in aanmerking komen. Het Strategisch Plan voor de Monumentenzorg heeft inmiddels zoveel informatie opgeleverd, dat over het belang van de vorenbedoelde uitbreiding niet hoeft te worden getwijfeld. Het gaat om categorieën die volledig voldoen aan de beleidscriteria: bijzondere monumentale waarde, onevenredig zware financiële last voor de (particuliere) gerechtigde en zeer beperkte rentabiliteit of marktwaarde.
Het onderhavige besluit brengt de volgende wijzigingen in het Brom aan:
a. alle subsidiepercentages worden geüniformeerd en vastgesteld op 50(%);
b. de in het Brom vastgestelde minimumbedragen die als subsidie kunnen worden uitbetaald, worden verhoogd;
c. de voor subsidie in aanmerking komende categorieën van monumenten worden uitgebreid;
d. het Brom wordt aangepast aan de Derde tranche Awb;
e. een subsidieplafondsysteem wordt ingevoerd.
Het Brhb wordt op de volgende punten gewijzigd:
f. het subsidiepercentage wordt verlaagd van 80 naar 70(%);
g. het Brhb wordt aangepast aan de Derde tranche Awb ;
h. een subsidieplafondsysteem wordt ingevoerd.
Naast de beleidsmatig wenselijke aanpassingen van het Brom en het Brhb die in het artikelsgewijze gedeelte zullen worden toegelicht, zijn beide besluiten dus aangepast aan de naar verwachting met ingang van 1 januari 1998 in werking tredende wet van 20 juni 1996 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Awb). Het betreft voornamelijk aanpassingen aan de in die wet opgenomen titel 4.2 Subsidies, waarin algemene voorschriften zijn opgenomen die voor het verstrekken van subsidie gelden of kunnen gelden. Deze wijzigingen alsook de aanpassingen in verband met de nieuwe spelling zijn vooral technisch en terminologisch van aard en worden om die reden in het na volgende niet telkens afzonderlijk toegelicht.
In de Derde tranche Awb wordt het systeem van subsidieplafonds geïntroduceerd. Een subsidieplafond is een instrument waarmee de subsidieuitgaven beheerst kunnen worden. Het geeft het maximale bedrag weer, dat de bevoegde instantie in een bepaalde periode voor een bepaalde subsidieregeling of voor een bepaald onderdeel daarvan beschikbaar heeft. Overschrijding van dat bedrag dwingt de bevoegde instantie om subsidieaanvragen te weigeren.
Voor zowel het Brom als het Brhb wordt het wenselijk geacht de mogelijkheid van een subsidieplafondsysteem in het leven te roepen. Dan kan volgens een duidelijke door de wet voorgeschreven procedure vastgesteld worden hoeveel gelden beschikbaar zijn voor het normale Bromregime, voor het 10-jaren onderhoudsregime voor kerken in het Brom en voor het Brhb-regime.
Door de voorgestelde verhoging van de drempelbedragen zullen de voor onderhoud beschikbare subsidiegelden efficiënter worden aangewend. Bij de vaststelling van die bedragen is overigens zoveel mogelijk rekening gehouden met de eigen aard van de desbetreffende categorie monumenten. De verlaging van de subsidiepercentages is zodanig gekozen dat aanvragers niet zullen worden ontmoedigd «hun» monumenten te onderhouden, maar wel meer dan in het verleden zullen worden aangespoord om andere financieringsbronnen te vinden. Door de verlaging zullen meer aanvragen kunnen worden gehonoreerd, met name door de verlaging van het percentage van tien-jarige subsidies voor het onderhoud van kerkgebouwen. Beide maatregelen (verhoging van de drempelbedragen en verlaging van de subsidiepercentages) zijn dus in algemene zin bevorderlijk voor de staat van onderhoud van monumenten. De uitbreiding van de subsidiabele categorieën objecten betreft slechts een beperkt aantal beschermde categorieën. In verband met het voorgaande en vanwege het overwegend technische karakter van het onderhavige besluit is geen advies gevraagd van de Raad voor cultuur. Dat zal uiteraard wel gebeuren wanneer de hiervoor weergegeven integratie en de daarmee verband houdende overige inhoudelijke wijzigingen aan de orde zullen zijn.
In november 1995 heeft het kabinet f 275 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de monumentenzorg. In dat kader is het budget voor het verstrekken van subsidies in de kosten van het jaarlijks onderhoud voor de periode 1998–2001 met jaarlijks f 2,5 miljoen verhoogd. Het budget voor het verstrekken van tienjaren subsidies in de planmatige onderhoudskosten van kerken is voor de periode 1998–2007 met jaarlijks f 6,5 miljoen verhoogd. Het budget dat in het kader van het Brhb beschikbaar is in de periode 1998–2001 wordt met f 0,5 miljoen verhoogd tot f 1 miljoen.
Het onderhavige besluit brengt geen wijziging in de hiervoor weergegeven, eerder vastgestelde financiële kaders.
Dit nieuwe begrip is toegevoegd ter verhoging van de leesbaarheid van artikel 4.
Onderdeel 1.
Het in het oude artikel 2, eerste lid, geformuleerde, zogenoemde begrotingsvoorbehoud wordt geregeld in artikel 4:34 van de Derde tranche Awb, dat ingevolge artikel III van toepassing is. De desbetreffende bepaling is om die reden niet meer uitdrukkelijk opgenomen in artikel 2.
Onderdeel 3.
De Staatsbladaanduiding in het derde lid van artikel 2 (oud) is vervallen in verband met aanwijzing 86 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Aan het nieuwe tweede lid van artikel 2 is voorts, volledigheidshalve, de zinsnede «dan wel anderszins niet ten laste van de aanvrager komen» toegevoegd.
Onderdeel 4.
De Wet Bescherming Waterstaatswerken in Oorlogstijd (artikel 2, vierde lid, oud) is inmiddels ingetrokken en is daarom niet meer vermeld in het nieuwe derde lid van artikel 2.
Op de invoering van subsidieplafonds is in het algemene deel van deze toelichting reeds ingegaan. De verdelingsbepaling (artikel 2b) stond oorspronkelijk in artikel 10, eerste lid, maar is om systematische redenen naar hoofdstuk IA verplaatst.
Artikel 3 is grotendeels herschreven. Dat was nodig in verband met de toevoeging van nieuwe subsidiabele categorieën monumenten en ter verhoging van de leesbaarheid. Het moet ook bij de nieuwe categorieën gaan om beschermde monumenten in de zin van de Monumentenwet 1988 die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 6 van die wet.
Bij de onderhavige categoriale indeling wordt er vanuit gaan dat ook al die onderdelen die onlosmakelijk dan wel functioneel verbonden zijn met het desbetreffende beschermde monument voor een onderhoudssubsidie in aanmerking kunnen komen. Uitgaande van dat principe is het dus niet nodig telkens per categorie aan te geven welke onderdelen van het genoemde monument al dan niet voor subsidie in aanmerking komen.
Lid 1, onderdeel b.
Voor het onderhoud van onderdelen van historische buitenplaatsen, niet zijnde de landhuizen zelf of de «groene» elementen (waaronder overigens tevens grachten moeten worden begrepen), kon op een enkele uitzondering na geen financiële steun van het Rijk worden ontvangen, terwijl daaraan uit een oogpunt van monumentenzorg wel behoefte bestaat. Het kan daarbij gaan om een broeibak van één vierkante meter, maar ook om een tuinmuur met een lengte van honderden meters. Door categorie b anders te omschrijven, wordt tegemoet gekomen aan de wens niet alleen het landhuis zelf (inclusief bijgebouwen, aansluitende bruggen, kade- en keermuren e.d.), maar ook andere tuin- en parkonderdelen onder het onderhavige besluit te laten vallen.
Lid 1, onderdeel d.
Met de poldermolens zijn de gemalen specifieke getuigenissen van de Nederlandse waterstaatsgeschiedenis. De stoomgemalen vinden hun opvolgers in de door diesel- en elektromotoren aangedreven gemalen. Ook voor deze gemalen geldt dat hun mechaniek uit een oogpunt van onderhoud bijzondere aandacht vereist. Om die reden is de (oude) categorie «stoomgemalen» uitgebreid tot de algemenere categorie «gemalen». Voor een onderhoudssubsidie komen ook de voor- en achterwaterloop in aanmerking.
Lid 1, onderdeel f.
Schaapskooien die weliswaar deel uitmaken van het agrarisch bedrijf, maar buiten het boerenerf zijn gelegen, vielen buiten de oorspronkelijke categorie f. Omdat in geval van een rieten dakbedekking de onderhoudsproblematiek van de buiten het erf gelegen schaapskooien dezelfde is als die van de boerderijen zelf, is het wenselijk ook deze categorie voor een onderhoudssubsidie in aanmerking te laten komen. Daarom zijn de schaapskooien thans expliciet vermeld onder categorie f.
Lid 1, onderdeel g.
Poldermolens hebben, evenals gemalen, een voor- en achterwaterloop. In tegenstelling tot de stoomgemalen waren onderhoudswerkzaamheden aan deze onderdelen volgens de oorspronkelijke bepalingen niet expliciet subsidiabel gesteld. Voor zo'n verschil in het subsidieregime bestaat in feite geen rechtvaardiging. Uit het hiervoor weergegeven principe volgt immers, dat alle onderdelen die functioneel verbonden zijn met (het gaande werk van) molens voor een onderhoudssubsidie in aanmerking komen. Dat geldt dus ook voor een bij een waterradmolen behorend stuwwerk (soms in combinatie met een lossluis).
Bij waterradmolens kan het rad vervangen zijn door een turbine. Omdat er geen reden is een turbine als onderdeel van het gaande werk uit te sluiten van de mogelijkheid van een onderhoudssubsidie, vermeldt de onderhavige bepaling «watermolens» in plaats van «waterradmolens».
Lid 1, onderdeel h.
Bij de instandhouding van molens staat al decennia lang zowel in het geval van restauratie als van onderhoud handhaving van het mechanisme voorop. Achterliggende gedachte hierbij is dat het cultuurhistorische belang van een molen in de eerste plaats is gelegen in zijn functie als werktuig. Essentieel is dus de handhaving (dan wel in geval van restauratie: het herstel) van de maalvaardigheid, zowel in- als uitwendig.
De «oude» regeling sloot hierop aan doordat alleen «maalvaardige» molens voor onderhoudssubsidie in aanmerking kwamen. Er is evenwel een aantal molens dat inwendig niet meer maalvaardig is, maar waarvan de werktuigfunctie bij restauratie goed is te herstellen. De oorzaak van de niet-maalvaardigheid is in dat geval dus niet gelegen in de gewijzigde bestemming die de molen heeft gekregen, maar in het ontbreken van een enkel onderdeel van het gaande werk. Het is wenselijk dat ook dergelijke molens voor onderhoudssubsidie in aanmerking komen. De formulering van categorie h is daarom aangepast.
Lid 1, onderdelen j tot en met s.
In de toelichting op het oorspronkelijke artikel 3 wordt het volgende opgemerkt over het mogelijk toevoegen van andere categorieën:
«Te denken valt bijvoorbeeld aan andere industriële monumenten dan reeds onder deze regeling zijn gebracht. Het moet dan uiteraard wel gaan om die objecten uit die zeer omvangrijke groep industriële monumenten die speciale monumentale waarde hebben en waarvan de instandhouding voor de eigenaar, huurder of pachter een zware last betekent en die in het economisch verkeer een zeer beperkte rentabiliteit of marktwaarde hebben.»
De thans toegevoegde categorieën voldoen aan de geciteerde voorwaarden. Het gaat daarbij overigens – met uitzondering van de watertorens, waarvan het aantal dat naar verwachting als beschermd monument zal worden aangewezen zo'n honderd zal tellen – om zeer beperkte aantallen van rijkswege te beschermen objecten.
Het opnemen van slechts onderdelen van industriële monumenten vindt zijn oorzaak in de functie van deze onderdelen. In de regel hebben de gebouwen zelf namelijk een rendabelere functie dan de onderdelen waarvoor een onderhoudssubsidie kan worden verstrekt. Ook in die gevallen dat – bijvoorbeeld – de oorspronkelijke fabrieksfunctie nog in tact is, zal de fabrieksschoorsteen – vanwege de gewijzigde energiebronnen – zijn functie verloren hebben. Schoorstenen zijn dus economisch gezien veelal waardeloos en die omstandigheid rechtvaardigt subsidiëring in het kader van de onderhavige onderhoudsregeling. Voorzover fabrieksgebouwen hun oorspronkelijke functie hebben verloren, zal bij een gewijzigde bestemming aan de voorgaande redenering hetzelfde gewicht kunnen worden toegekend.
Voor fabrieksschoorstenen (onderdeel k) geldt overigens dat zij niet alleen onderdelen van industriële complexen kunnen zijn, maar ook van instellingen van gezondheidszorg als onderdeel van energievoorziening.
Bij de waterkrachtcentrales (onderdeel m) moet vooral gedacht worden aan kleinschalige door waterkracht aangedreven centrales voor elektriciteitsopwekking. Door hun mechaniek – turbines en elektrische installaties – vereisen zij bijzondere onderhoudstechnische aandacht.
Bij kranen en weegbruggen (onderdelen o en p) gaat het om constructies met – onderhoudsgevoelige – mechanisch of hydraulisch beweegbare onderdelen. Enige kranen zijn stationair; de overige staan op rails met specifieke spoorbreedte. Voorzover deze spoorbaan deel uitmaakt van het beschermde monument komt deze voor een onderhoudssubsidie in aanmerking.
Behalve een aantal typische «industriële» monumenten, zijn nog drie categorieën monumenten toegevoegd met een geheel eigen karakter. Het betreft de categorieën j, r en s.
De door het ministerie van Defensie afgestoten forten (onderdeel j) zijn veelal onderdeel van voor Nederland uiterst kenmerkende linies of stellingen. Het zijn bouwwerken waarvan het onderhoud een onevenredige last is. De oorzaak van de hoge lasten is zowel gelegen in de beperkte gebruiksmogelijkheid als in de omvang en de aard van de werkzaamheden. Het gaat hierbij om onderhoud aan gebouwen, maar – gelet op meergenoemd beginsel van de functionele verbondenheid – ook om het onderhoud van aarden deklagen, aardwerken en grachten.
De monumenten genoemd in categorie r, waarvan de aard, met uitzondering van de zonnewijzers, door het aanwezige mechaniek wordt bepaald, bestaat uit kwetsbare, veelal aan de buitenlucht blootgestelde, objecten. Bij beiaarden en uurwerken bestaat het risico dat de speeltrommel onderscheidenlijk het gehele mechaniek wegens de onderhoudsgevoeligheid wordt vervangen door elektrische apparatuur. De op bouwwerken aangebrachte zonnewijzers vragen – evenals wijzerplaten en -ringen van uurwerken – om bijzondere voorzieningen voor hun instandhouding onder meer in verband met het aangebrachte schilder- en verguldwerk.
De werkzaamheden betreffen voornamelijk het gangbaar houden van de luidklokken, beiaarden en uurwerken; het onderhoud van de luidinrichting van de luidklokken, waaronder de (vrijstaande) klokkenstoel; het onderhoud van de beiaarden, waarbij inbegrepen het speelmechaniek; het onderhoud van de uurwerken, waarbij inbegrepen de kast, het elektrisch opwindmechanisme en de wijzerplaat of -ring en het onderhoud van de zonnewijzers voor wat betreft de loodbedekking, aanwijzer en bevestiging.
Monumenten kunnen zich in een dusdanig bouwkundige toestand bevinden dat zij als ruïne (onderdeel s) zijn aan te merken. Dit kan zich vooral voordoen bij de objecten vermeld in het eerste lid, onderdelen a en b. Die ruïneuze staat geeft monumenten uit (bouw)historisch oogpunt een speciale waarde. Daarnaast is gebleken dat dergelijke objecten, mede omdat zij economisch gezien veelal zonder waarde zijn, hetzij volledig worden verwaarloosd, hetzij op ondeskundige wijze worden «hersteld». Al met al voldoende redenen om dergelijke monumenten voor een onderhoudssubsidie in aanmerking te laten komen. De onderhoudssubsidie dient vooral te zijn gericht op het vertragen van het vervalproces. In verband met het voorgaande behoeft artikel 2, eerste lid, enige toelichting. Daarin is bepaald, dat slechts subsidie wordt verleend ten behoeve van een monument dat in goede bouwkundige staat verkeert. Deze bepaling behoeft – indien redelijk uitgelegd – geen beletsel te vormen voor het verstrekken van onderhoudssubsidies voor ruïnes. In verband met de uiteenlopende aard van de categorieën objecten die voor onderhoudssubsidie in aanmerking komen, moet het begrip «goede bouwkundige staat» immers telkens geïnterpreteerd worden naar de aard en het karakter van het te onderhouden object. In geval van een uurwerk zal gedacht moeten worden aan een goede technische staat en in geval van een ruïne moet het begrip goede bouwkundige staat gerelateerd worden aan de bouwkundige eisen die (nog) aan een ruïne kunnen worden gesteld.
Lid 2.
De houder van het uitsluitend recht op een graf is geen eigenaar van het graf; de eigendom berust bij de eigenaar van de begraafplaats. Het is echter wenselijk ook degene die het uitsluitend recht op een graf, zijnde een beschermd monument, aanspraak te geven op een onderhoudssubsidie. Om die reden is deze bijzondere categorie belanghebbenden in het tweede lid expliciet vermeld.
Het «oude» Brom kende een drietal subsidiepercentages. Voor het regulier onderhoud ten behoeve van kerkgebouwen 50%; voor het regulier onderhoud ten behoeve van de overige in het Brom voorkomende monumentcategorieën 40% en ten behoeve van het onderhoud aan kerken in het kader van een goedgekeurd tien jaren-onderhoudsplan: 60%. In verband met de wens tot uniformering worden thans alle subsidiepercentages op 50% gesteld van de kosten van onderhoudswerkzaamheden (H, onderdeel 1, en I). Voorts zijn de maximaal te verstrekken subsidiebedragen aangepast. Ingevolge het oude derde, vierde en vijfde lid gold een drempel in de subsidieverlening van f 100. Op grond van argumenten van doelmatigheid – waaronder begrepen de bestuurslasten die gemoeid zijn met de subsidieverstrekking – zijn deze drempelbedragen verhoogd.
Teneinde verwarring te voorkomen met de term goedkeuring in artikel 10:25 van de Derde tranche Awb is het daarvan afgeleide begrip in artikel 5 vervangen door een afgeleide van het begrip «instemming».
De wijzigingen in deze onderdelen beogen verwarring te voorkomen met het begrip goedkeuring (en daarvan afgeleiden) in artikel 10:25 van de Derde tranche Awb.
In paragraaf 3 wordt – in Awb-termen – de vaststelling van de subsidie geregeld. Voor reguliere aanvragen om onderhoudssubsidie op jaarbasis geldt dat de verlening tevens de vaststelling van de subsidie betekent. Artikel 10, waarin de beslissing op de aanvraag was geregeld, is komen te vervallen (zie hierna de toelichting bij N). Enkele bijzondere bepalingen met betrekking tot de aanvraag zelf moesten echter worden gehandhaafd. De titel van paragraaf 3 is daaraan aangepast.
De materie van het eerste lid van artikel 10 (oud) wordt geregeld in het nieuwe hoofdstuk IA (artikel 2b). De materie van het tweede lid van artikel 10 wordt geregeld in artikel 4:42 van de Derde tranche Awb, dat ingevolge artikel III van toepassing is. Het gehele artikel 10 is daarom komen te vervallen.
Als gevolg van de gewijzigde redactie van artikel 3 kon artikel 11 worden vereenvoudigd.
Zie de toelichting bij artikel IV in verband met de voorrang die gegeven wordt aan «oude» aanvragen die om budgettaire redenen slechts voor wat betreft de kosten van het onderhoudsplan konden worden gehonoreerd.
De wijziging van het subidiepercentage is in het algemeen deel en bij de onderdelen H en I toegelicht.
De materie van het tweede lid (oud) wordt geregeld in artikel 4:48 van de Derde tranche Awb. Deze bepaling is ingevolge artikel III van toepassing. Het tweede lid is daarom komen te vervallen.
Dat subsidie moet worden vastgesteld op basis van de beschikking tot subsidieverlening is geregeld in artikel 4:46, eerste lid, van de Derde tranche Awb. Die bepaling is ingevolge artikel III van toepassing. De materie van het (oude) tweede lid is geregeld in artikel 4:48, onderdeel b, van de Derde tranche Awb. Voorts is artikel 19 aangepast in verband met artikel 4:44 van de Derde tranche Awb. Deze bepalingen zijn ingevolge artikel III eveneens van toepassing. In verband met het voorgaande is het gehele artikel herschreven.
Artikel 21 is komen te vervallen in verband met artikel III, tweede en derde lid.
Dit artikel is opnieuw geredigeerd in verband met de modelbepaling die in Aanwijzing nr.131a van de Aanwijzingen voor de regelgeving wordt gegeven.
Artikel 26 is komen te vervallen, aangezien de daarin geregelde materie in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel b, van de Derde tranche Awb, is geregeld. Die bepaling is ingevolge artikel III van toepassing.
De desbetreffende overgangsbepalingen zijn inmiddels uitgewerkt.
Onderdeel 1: zie de toelichting bij artikel I, C, onderdeel 1.
Onderdeel 3: zie de toelichting bij artikel I, C, onderdeel 3.
Overeenkomstig één van de aanbevelingen van het Strategisch Plan voor de Monumentenzorg zijn de subsidiepercentages voor restauraties met 10 procentpunten verlaagd. Artikel 4, eerste lid, van het oorspronkelijke besluit moest om die reden worden aangepast.
Het tweede lid van artikel 4 (oud) dat een verdelingsbepaling inhield is, om systematische redenen naar het nieuwe Hoofdstuk IIA verplaatst (artikel 4b; zie onderdeel F).
Zie over de introductie van subsidieplafonds het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 4b regelt dezelfde materie als artikel 4, tweede lid (oud).
Dat bij de verlening het (maximale) subsidiebedrag moet worden vermeld, wordt reeds geregeld door artikel 4:31 van de Derde tranche Awb. Het tweede lid, onderdeel a, is om die reden komen te vervallen.
Het «oude» artikel 10 heeft – in enigszins aangepaste vorm – een systematisch betere plaats gekregen in Hoofdstuk V (zie het nieuwe artikel 13). In dat hoofdstuk worden de aanvraag tot vaststelling van de subsidie en de beslissing daarop geregeld.
Dit artikel is komen te vervallen in verband met artikel III, tweede en derde lid.
Dat subsidie moet worden vastgesteld op basis van de beschikking tot subsidieverlening wordt reeds geregeld in (het toepasselijke) artikel 4:46, eerste lid, van de Derde tranche Awb. Dat een beschikking aan de aanvrager moet worden bekendgemaakt wordt eveneens door de Awb geregeld (artikel 3:41). Het (oude) eerste lid is om die reden komen te vervallen.
Zie de toelichting bij artikel I, EE.
De materie die in artikel 17 (oud) werd geregeld wordt eveneens geregeld door de artikelen 4:48, eerste lid, onderdelen b en c, en 4:49, eerste lid, onderdelen b en c, van de Derde tranche Awb. Deze bepalingen zijn ingevolge artikel III van toepassing. Hoofdstuk VI is daarom komen te vervallen.
De desbetreffende overgangsbepalingen zijn inmiddels uitgewerkt.
Door middel van het eerste lid van artikel III is de subsidietitel van meergenoemde wet van 20 juni 1996 van toepassing verklaard (Derde tranche Awb). Dat betekent dat de desbetreffende bepalingen voor zover het de onderhavige subsidieregimes betreft gelding hebben gekregen. Door deze van toepassing verklaring wordt voorkomen, dat de subsidiebepalingen thans moeten worden «overgeschreven» in het Brom en het Brhb om vervolgens – bij de inwerkingtreding van die Derde tranche Awb – weer vervallen verklaard te worden. Dezelfde techniek is toegepast in het tweede lid voor wat betreft een aantal toezichtsbepalingen van de Derde tranche Awb. Ook bepalingen die al in de besluiten stonden maar een doublure vormden met bepalingen van de Derde tranche Awb zijn blijkens diverse wijzigingen geschrapt.
Bijzondere aandacht vraagt de 10 jaren-onderhoudssubsidie ten behoeve van beschermde kerkgebouwen, bedoeld in artikel 11 van het Brom.
De financiële middelen in het kader van dit artikel waren eind september 1992 uitgeput. In ca. 300 gevallen konden de aanvragen, wegens onvoldoende budget, niet worden gehonoreerd. Om het tot stand brengen van de plannen desalniettemin te blijven stimuleren, is besloten de plankosten wel te vergoeden, op grond van artikel 4, eerste lid (oud).
In verband met het extra budget voor de periode 1998–2007, wordt in die gevallen dat een aanvraag wegens gebrek aan budget is afgewezen, de aanvrager in de gelegenheid gesteld zijn aanvraag wederom in te dienen. Deze aanvragen worden – uiteraard voorzover zij opnieuw, geactualiseerd worden ingediend – met voorrang behandeld in volgorde van binnenkomst ten tijde van de eerste indiening. Deze voorrangsregeling komt voort uit de omstandigheid dat subsidiëring van gemaakte plankosten reeds heeft plaatsgevonden en in een groot aantal gevallen op basis van het gemaakte tienjarenplan op enigerlei wijze een begin met de uitvoering van dit plan is gemaakt. Door bedoelde voorrangsregeling wordt voltooiing van deze plannen bewerkstelligd. Na verwerking van deze oude aanvragen zullen nieuwe subsidieaanvragen in volgorde van binnenkomst worden behandeld.
Deze overgangsbepaling ten behoeve van reeds ingediende subsidieaanvragen is om redenen van rechtszekerheid opgenomen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 1997, nr. 152.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-314.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.