Besluit van 5 juli 1997, houdende nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van de artikelen 160, vijfde lid, en 163 van de Wegenverkeerswet 1994 (Besluit alcoholonderzoeken)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 13 juni 1997, nr. 634598/97/6;

Gelet op richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109) en op artikel 163, tiende lid, van de Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 19 juni 1997, nr. W03.97.0330);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 1 juli 1997, nr. 637673/97/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

de wet: de Wegenverkeerswet 1994;

ademanalyse: het vaststellen van het alcoholgehalte van uitgeademde lucht door middel van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de wet;

ademanalyse-apparaat: een apparaat, bestemd voor het verrichten van ademanalyse;

bloedafname: het afnemen van een hoeveelheid bloed ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

Artikel 2

Onze Minister van Justitie wijst de apparatuur aan die voor een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht dient te worden gebruikt.

§ 2. Ademanalyse

Artikel 3

  • 1. Voor het verrichten van ademanalyse wordt gebruik gemaakt van een ademanalyse-apparaat dat behoort tot een door Onze Minister van Justitie aangewezen type.

  • 2. De aanwijzing van een type geschiedt slechts indien het bij een onderzoek, verricht door een door Onze Minister van Justitie aangewezen keuringsinstelling, is goedgekeurd.

Artikel 4

  • 1. Het ademanalyse-apparaat dient te zijn voorzien van een geldige verklaring van goedkeuring, afgegeven door een door Onze Minister van Justitie aangewezen keuringsinstelling.

  • 2. Een verklaring van goedkeuring wordt slechts afgegeven, indien het ademanalyse-apparaat bij een door de keuringsinstelling verricht individueel onderzoek is goedgekeurd.

  • 3. Onze Minister van Justitie bepaalt de geldigheidsduur van de verklaring.

Artikel 5

Onze Minister van Justitie stelt nadere regels omtrent de eisen waaraan ademanalyse-apparaten dienen te voldoen en de onderzoeken waaraan zij dienen te zijn onderworpen.

Artikel 6

Ademanalyse vindt niet plaats binnen twintig minuten na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht dan wel, indien die vordering niet is gedaan, binnen twintig minuten na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de wet.

Artikel 7

  • 1. Het ademanalyse-apparaat wordt bediend door een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, die daartoe door de betrokken korpschef, bedoeld in artikel 24, onderscheidenlijk 38 van de Politiewet 1993, of de betrokken brigade-commandant van de Koninklijke Marechaussee is aangewezen.

  • 2. Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid geschiedt slechts, indien de betrokken ambtenaar heeft getoond de voor het bedienen van het ademanalyse-apparaat benodigde kennis en vaardigheden te bezitten.

  • 3. Onze Minister van Justitie kan in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Defensie nadere regels stellen omtrent de kennis en vaardigheden van de bedienende ambtenaren.

Artikel 8

  • 1. De ademanalyse wordt verricht volgens een door Onze Minister van Justitie vastgestelde procedure.

  • 2. Op aanwijzing van de opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 7, blaast de verdachte, zo nodig viermaal, ononderbroken een zodanige hoeveelheid ademlucht in het ademanalyse-apparaat als voor het onderzoek nodig is. Het blazen kan worden beëindigd, zodra twee meetresultaten verkregen zijn.

  • 3. Het alcoholgehalte wordt bepaald door toepassing van een door Onze Minister van Justitie vastgestelde correctie op het rekenkundig gemiddelde van de beide meetresultaten, met dien verstande dat het verschil tussen de meetresultaten niet groter mag zijn dan een door Onze Minister van Justitie vastgestelde waarde.

Artikel 9

Indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan het onderzoek met toepassing van artikel 8 eenmaal worden herhaald.

Artikel 10

  • 1. Het resultaat van het onderzoek wordt aanstonds aan de verdachte medegedeeld.

  • 2. Een schriftelijke weergave van het onderzoek wordt bij het proces-verbaal gevoegd.

Artikel 10a

  • 1. Dadelijk nadat hem het in artikel 10, eerste lid, bedoelde resultaat is medegedeeld, kan de verdachte de wens kenbaar maken dat tevens een onderzoek wordt verricht als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

  • 2. Indien de verdachte dit wenst en het onderzoek daardoor niet wordt vertraagd, geschiedt het afnemen van bloed of het opvangen van urine door dan wel onder toezicht van een daartoe door hem aan te wijzen arts.

  • 3. Het onderzoek geschiedt voor rekening van de verdachte.

Artikel 11

Onze Minister van Justitie kan nadere regels stellen ten dienste van een goede uitvoering van de ademanalyse en omtrent de kosten van een onderzoek als bedoeld in artikel 10a.

§ 3. Onderzoek van bloed of urine

Artikel 12

Bloedafname geschiedt door middel van een door een arts verrichte venapunctie.

Artikel 13

Afgenomen wordt een hoeveelheid bloed van ten hoogste 10 milliliter. Onze Minister van Justitie wijst de apparatuur aan die voor afname en opvang van het bloed dient te worden gebruikt.

Artikel 14

Bij de bloedafname is een van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde opsporingsambtenaren aanwezig.

Artikel 15

  • 1. Indien bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, wordt hem indien hij daarom verzoekt, zo spoedig mogelijk na verloop van dat uur een tweede bloedmonster afgenomen.

  • 2. De verdachte aan wie die vordering niet is gedaan wordt, indien bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de wet, op zijn verzoek zo spoedig mogelijk na verloop van dat uur een tweede bloedmonster afgenomen.

  • 3. In de gevallen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, deelt de opsporingsambtenaar de verdachte mede, dat deze laatste een tweede bloedafname kan verzoeken. Deze mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.

  • 4. De uitkomst van het onderzoek dat het laagste alcoholgehalte oplevert, is bepalend voor de toepassing van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de wet.

Artikel 16

  • 1. Indien de verdachte niet in staat is zijn wil kenbaar te maken, vindt bloedafname niet eerder plaats dan na verloop van een uur na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de wet. Artikel 14 is van toepassing, tenzij gewichtige omstandigheden zich daartegen verzetten.

  • 2. Indien de verdachte komt te overlijden zonder dat hij in staat is geweest zijn toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek te verlenen, wordt het bloedmonster vernietigd, tenzij de officier van justitie hiertegen bezwaren maakt.

Artikel 17

  • 1. De opsporingsambtenaar of de arts kan, indien hij vermoedt dat de verdachte onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid, van de wet bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeert, de verdachte vragen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek van de urine.

  • 2. De verdachte van wie naar het oordeel van de arts aannemelijk is dat afname van bloed bij hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is, kan door de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe door Onze Minister van Justitie overeenkomstig artikel 163, achtste lid, van de wet aangewezen ambtenaren van de politie worden bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek van de urine.

  • 3. Urine wordt afgestaan onder toezicht van de arts. Hierbij is een van de in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde opsporingsambtenaren aanwezig.

Artikel 18

Onze Minister van Justitie wijst de apparatuur aan die voor de opvang van de urine dient te worden gebruikt.

Artikel 19

  • 1. Het onderzoek van bloed of urine wordt verricht door een door Onze Minister van Justitie aangewezen laboratorium.

  • 2. Het alcoholgehalte wordt bepaald volgens een van de door Onze Minister van Justitie aangewezen analysemethoden en met toepassing van de door hem vastgestelde correcties.

Artikel 20

Het resultaat van het onderzoek wordt zo spoedig mogelijk aan de verdachte medegedeeld.

Artikel 21

  • 1. De verdachte kan de officier van justitie de wens kenbaar maken dat een tegenonderzoek naar het alcoholgehalte van bloed of urine wordt verricht. Hij kan hiertoe een laboratorium aanwijzen uit een lijst van ten minste drie door Onze Minister van Justitie erkende laboratoria.

  • 2. De officier van justitie geeft het in artikel 19 bedoelde laboratorium opdracht een voldoende hoeveelheid bloed dan wel urine ter beschikking te stellen van het door de verdachte aangewezen laboratorium.

  • 3. Bij het tegenonderzoek worden de in artikel 19 bedoelde analysemethoden en correcties toegepast.

  • 4. Tegenonderzoek geschiedt voor rekening van de verdachte.

Artikel 22

Onze Minister van Justitie geeft nadere aanwijzingen met betrekking tot de verzending en bewaring van bloed- en urinemonsters en de medische en analytische rapportage.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 23

Regelingen en aanwijzingen van Onze Minister van Justitie ter uitvoering van dit besluit worden in de Nederlandse Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 24

  • 1. Met de in dit besluit bedoelde apparatuur wordt gelijkgesteld apparatuur, die rechtmatig is geproduceerd of in de handel is gebracht in een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die ten minste aan gelijkwaardige technische eisen voldoet.

  • 2. Met de in dit besluit bedoelde verklaring van goedkeuring wordt gelijkgesteld een verklaring van goedkeuring afgegeven door een onafhankelijke keuringsinstelling in een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, welke verklaring is afgegeven op basis van onderzoekingen die ten minste aan gelijkwaardige eisen voldoen.

Artikel 25

Na de inwerkingtreding van dit besluit berusten krachtens het Besluit alcoholonderzoeken (Stb. 1987, 432) vastgestelde regels en andere besluiten op dit besluit.

Artikel 26

Het Besluit alcoholonderzoeken (Stb. 1987, 432) wordt ingetrokken.

Artikel 27

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 28

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit alcoholonderzoeken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 juli 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de tiende juli 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Het onderhavige besluit vervangt het Besluit alcoholonderzoeken (Stb. 1987, 432). Het laatstgenoemde besluit werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109).1 Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te kunnen voldoen is ter uitvoering van de richtlijn het onderhavige besluit als ontwerp aan de Commissie genotificeerd. Daarbij is gebruik gemaakt van artikel 9, zevende lid, van de richtlijn, hetgeen betekent dat na notificatie geen zgn. stand-stillperiode in acht behoeft te worden genomen. Als technische voorschriften in de zin van de richtlijn kunnen worden beschouwd de artikelen 3 en 4.

Voor een toelichting op de achtergronden van dit besluit zij verwezen naar de nota's van toelichting bij het oorspronkelijke Besluit alcoholonderzoeken (Stb. 1987, 432) en de daarop gevolgde wijzigingsbesluiten, voor zover deze van materiële betekenis zijn (Stb. 1992, 119; Stb. 1994, 265; Stb. 1994, 815; Stb. 1996, 278).

De tekst van het onderhavige besluit is grotendeels identiek aan de tekst van het oorspronkelijke Besluit alcoholonderzoeken. Om verwarring te voorkomen is ook de artikelnummering intact gelaten. Nieuw zijn de – wetstechnische – artikelen 25 t/m 28. Ter nadere uitvoering van de notificatierichtlijn heeft eveneens een inhoudelijke aanpassing plaatsgevonden. Deze aanpassing houdt verband met het feit, dat bij notificatie van het onderhavige ontwerp door de Commissie van de Europese Gemeenschappen werd gewezen op de plicht tot wederzijdse erkenning van gelijkwaardige apparatuur alsmede op de plicht tot wederzijdse erkenning van verklaringen van goedkeuring afgegeven op basis van gelijkwaardige onderzoekingen. Met het nieuw toegevoegde artikel 24 is aan de opmerkingen van de Commissie gevolg gegeven. Aldus is buiten twijfel gesteld dat het besluit in overeenstemming is met de communautaire eisen inzake het vrije verkeer van goederen.

Het ontwerp van dit besluit is op 16 juni 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de bovenvermelde richtlijn. Het ontwerp is tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb 1994, 235).

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 augustus 1997, nr. 152.

XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 94/10/EG van het Europees Parlement

en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100).

Een bijgewerkte integrale tekst is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.

Naar boven