Besluit van 20 juni 1997, houdende regels betreffende normen voor de energie-efficiëntie van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan (Besluit energie-efficiëntienormen koel- en vriesapparatuur)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 28 november 1996, nr. 96075293 WJA/W;

Gelet op richtlijn nr. 96/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 september 1996 betreffende normen voor de energie-efficiëntie van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan (PbEG L 236) en de artikelen 2, 6 en 21 van de Wet energiebesparing toestellen;

De Raad van State gehoord (advies van 3 februari 1997, nr. W10.96.0566);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 17 juni 1997, nr. 97036635 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. richtlijn: richtlijn nr. 96/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 september 1996 betreffende normen voor de energie-efficiëntie van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan (PbEG L 236);

b. koel- en vriesapparatuur: nieuwe huishoudelijke koelkasten, bewaarruimten voor bevroren levensmiddelen, diepvriezers en combinaties daarvan, zoals omschreven in bijlage I van de richtlijn, die op het elektrische net kunnen worden aangesloten;

c. leverancier: de fabrikant, zijn gemachtigde gevestigd in de gebieden waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is en degene die de desbetreffende apparatuur in die gebieden in de handel brengt;

d. CE-markering: de markering, bedoeld in bijlage III van de richtlijn.

Artikel 2

Dit besluit is niet van toepassing op:

a. koel- en vriesapparatuur die ook kan werken op andere energiebronnen dan het elektrische net;

b. koel- en vriesapparatuur waarvan de werking op het absorptieprincipe is gebaseerd;

c. koel- en vriesapparatuur die volgens bijzondere specificaties wordt vervaardigd.

Artikel 3

  • 1. De fabrikant van koel- en vriesapparatuur:

    a. brengt op ieder door hem vervaardigd apparaat de CE-markering aan;

    b. stelt een schriftelijke verklaring van overeenstemming op als bedoeld in bijlage II, punt 1, van de richtlijn;

    c. stelt technische documentatie samen als bedoeld in bijlage II, punten 3 en 4, van de richtlijn en draagt zorg voor de juistheid van die documentatie.

  • 2. De CE-markering wordt zichtbaar, leesbaar en onuitwisbaar op de koel- en vriesapparatuur en, in voorkomend geval, op de verpakking aangebracht. Op apparaten, verpakkingen, gebruiksaanwijzingen of andere documenten mogen andere markeringen worden aangebracht, mits daardoor de zichtbaarheid en leesbaarheid van de CE-markering niet wordt verminderd.

Artikel 4

  • 1. De leverancier van koel- en vriesapparatuur houdt de schriftelijke verklaring van overeenstemming en de technische documentatie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en c, beschikbaar voor inspectiedoeleinden gedurende ten minste drie jaar na vervaardiging van het desbetreffende type van het desbetreffende apparaat.

  • 2. Zodra aan de op grond van het eerste lid op de leverancier rustende verplichting is voldaan door een van degenen, die ingevolge artikel 1, onder c, als zodanig wordt beschouwd, is de verplichting van de anderen opgeheven.

Artikel 5

Koel- en vriesapparatuur die van een CE-markering is voorzien wordt vermoed te voldoen aan de bij dit besluit gestelde eisen.

Artikel 6

  • 1. Het is de leverancier verboden koel- en vriesapparatuur in de handel te brengen:

    a. die niet voldoet aan de in bijlage I van de richtlijn gestelde eisen met betrekking tot het ten hoogste toegelaten elektriciteitsverbruik;

    b. die niet is voorzien van een CE-markering die voldoet aan de in artikel 3, tweede lid, gestelde eisen.

  • 2. Het is de leverancier verboden koel- en vriesapparatuur in de handel te brengen waarop markeringen zijn aangebracht die derden kunnen misleiden omtrent de betekenis en de grafische vorm van de CE-markering.

Artikel 7

  • 1. Indien Onze Minister van oordeel is dat een CE-markering ten onrechte op koel- en vriesapparatuur is aangebracht, neemt hij de nodige maatregelen om die apparatuur uit de handel te nemen.

  • 2. Onze Minister stelt de Commissie van de Europese Gemeenschappen onmiddellijk onder opgave van redenen in kennis van maatregelen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De leverancier verleent alle noodzakelijke medewerking aan maatregelen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

  • 1. Voor zover in dit besluit wordt verwezen naar de richtlijn of een daarbij behorende bijlage treedt voor de toepassing van de desbetreffende bepaling een wijziging van de richtlijn of een daarbij behorende bijlage in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven.

  • 2. Onze Minister van Economische Zaken doet mededeling van een wijziging als bedoeld in het eerste lid in de Staatscourant.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 4 september 1999.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit energie-efficiëntienormen koel- en vriesapparatuur.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 juni 1997

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

Uitgegeven de zesentwintigste juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. De richtlijn

Het Besluit energie-efficiëntienormen koel- en vriesapparatuur (hierna: het besluit) is gebaseerd op de Wet energiebesparing toestellen. Het besluit strekt tot uitvoering van richtlijn nr. 96/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 3 september 1996 betreffende normen voor de energie-efficiëntie van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan (PbEG L 236) (hierna: de richtlijn).

Bij de totstandkoming van de richtlijn heeft Nederland een voortrekkersrol gespeeld. Mede met het doel communautaire regelgeving over dit onderwerp uit te lokken werd in januari 1992 door Nederland aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (hierna: de Commissie) een ontwerp voor een algemene maatregel van bestuur genotificeerd, waarin energie-efficiëntienormen voor koel- en vriesapparatuur waren opgenomen. Nadat ook Denemarken het voornemen kenbaar had gemaakt om met regelgeving op dit terrein te komen, kwam de Commissie in december 1994 met een voorstel voor een richtlijn.

De richtlijn strekt ertoe te komen tot een verbetering van de energie-efficiëntie van huishoudelijke koel- en vriesapparatuur. Het energiegebruik van koel- en vriesapparatuur vertegenwoordigt een belangrijk deel van de totale energiebehoefte in de gebieden waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van toepassing is. In Nederland gaat het om 19% van het huishoudelijk elektriciteitsverbruik. Tegelijkertijd zijn er aanzienlijke verschillen in het energiegebruik van de diverse op de markt aangeboden apparaten en zijn er goede mogelijkheden het energiegebruik van deze apparaten verder te verlagen. De richtlijn past dan ook in het in de Derde Energienota (kamerstukken II 1995/96, 24 525, nrs. 1–2) aangegeven streven om in de periode 1995–2020 in Nederland te komen tot een verbetering van de energie-efficiëntie van 33%.

Er zijn in beginsel twee methoden om door middel van wetgeving te komen tot een verlaging van het energiegebruik van huishoudelijke apparatuur. In de eerste plaats kan worden bepaald dat de desbetreffende apparaten van een etiket moeten worden voorzien, waaruit het energiegebruik blijkt. De bedoeling van deze methode is dat consumenten zullen kiezen voor apparaten met een laag energiegebruik en dat fabrikanten ertoe worden aangezet om deze apparaten te ontwikkelen. Ten tweede kan worden gekozen voor de methode waarbij wordt bepaald dat de desbetreffende apparaten slechts in de handel gebracht mogen worden, indien wordt voldaan aan de daarvoor geldende energie-efficiëntienormen. Wat koel- en vriesapparatuur betreft heeft de communautaire wetgever voor beide (elkaar aanvullende) methoden gekozen. Met richtlijn nr. 94/2/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 januari 1994 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 92/75/EEG van de Raad wat de etikettering van het energieverbruik van huishoudelijke elektrische koelkasten, diepvriezers en combinaties daarvan betreft (PbEG L 45) werd de eerste stap gezet. In Nederland is daaraan uitvoering gegeven door middel van het Kaderbesluit etikettering energiegebruik huishoudelijke apparatuur en de Regeling etikettering energiegebruik koel- en vriesapparatuur. Nu is met de richtlijn dus ook de tweede stap gezet.

De richtlijn is een zogenaamde «nieuwe aanpak»-richtlijn. Dat is een harmonisatierichtlijn waarin globale producteisen zijn geformuleerd die in technische normen nader zijn uitgewerkt. De beginselen en richtsnoeren van deze aanpak zijn vastgesteld in de resolutie van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 7 mei 1985 betreffende een nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie (PbEG C 136).

2. Het besluit

Het besluit betekent voor koel- en vriesapparatuur waarop het van toepassing is (globaal: nieuwe huishoudelijke koelkasten en diepvriezers die op het elektrische net kunnen worden aangesloten) in hoofdlijnen het volgende.

De kern van het besluit is te vinden in artikel 6. Artikel 6, eerste lid, onderdeel a, bepaalt dat het de leverancier verboden is koel- en vriesapparatuur in de handel te brengen die niet voldoet aan de in bijlage I van de richtlijn gestelde eisen met betrekking tot het maximaal toegelaten elektriciteitsverbruik. Bijlage I van de richtlijn geeft aan dat het elektriciteitsverbruik van een bepaald apparaat afhangt van de categorie waartoe het apparaat behoort (koelkast met of zonder vriesruimte; vriesruimte zonder ster of met een, twee of drie sterren etc.), de energie-efficiëntie (isolatiedikte, compressorefficiëntie etc.), het volume van het apparaat en het verschil tussen de omgevingstemperatuur en de temperatuur in het apparaat. Vervolgens wordt, uitgaande van deze gegevens en de norm EN 153 van juli 1995, die in Nederland is omgezet in NEN-EN 153 (Stcrt. 1995, 175), beschreven hoe het maximaal toegestane elektriciteitsverbruik (uitgedrukt in kWh per 24 uur) van een bepaald apparaat moet worden berekend.

Verder bepaalt artikel 6, eerste lid, onderdeel b, dat het de leverancier verboden is koel- en vriesapparatuur in de handel te brengen die niet is voorzien van een CE-markering. De CE-markering bestaat uit de letters CE (Conformité Européenne) in een voorgeschreven grafische vorm. Koel- en vriesapparatuur die van een CE-markering is voorzien wordt vermoed te voldoen aan de bij dit besluit gestelde eisen met betrekking tot het maximaal toegelaten elektriciteitsverbruik. De CE-markering moet door de fabrikant op ieder door hem vervaardigd apparaat worden aangebracht. Daarnaast moet de fabrikant een zogenaamde verklaring van overeenstemming opstellen en technische documentatie samenstellen, die vervolgens door de leverancier voor inspectiedoeleinden ter beschikking moet worden gehouden.

De in dit besluit opgenomen voorschriften zullen door het bedrijfsleven moeten worden uitgevoerd. De verplichtingen rusten op de fabrikant (artikel 3) of op de leverancier (artikelen 4 en 6).

Overtreding van de voorschriften, gesteld bij of krachtens de Wet energiebesparing toestellen is strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten (WED). De Economische Controledienst is belast met de handhaving van deze voorschriften.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

In het eerste lid, onderdeel c, is het begrip «leverancier» geïntroduceerd om onnodige herhaling van een omvangrijke omschrijving in de artikelen 4 en 6 van het besluit te voorkomen. De omschrijving van dit begrip is, aangepast aan de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, ontleend aan artikel 2, tweede lid, van de richtlijn. In deze omschrijving komen de begrippen «fabrikant», «zijn gemachtigde ....» en «degene die .... in de handel brengt» voor. Die begrippen, die ook in andere «nieuwe aanpak»-richtlijnen voorkomen, worden in de richtlijn niet verder uitgelegd. Daarom volgt daarop hieronder enige toelichting.

De fabrikant kan zijn gevestigd in of buiten de gebieden waarop de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna: de EER-gebieden) van toepassing is. In beide gevallen kan hij een of meer gemachtigden aanstellen. Daarmee wordt degene bedoeld die op uitdrukkelijke aanwijzing van de fabrikant namens hem en voor diens rekening handelt met betrekking tot in de richtlijn vastgestelde verplichtingen, waarvan de fabrikant hem de uitvoering heeft opgedragen. Het gaat daarbij doorgaans om verplichtingen van administratieve aard. De gemachtigde moet om in de plaats van de fabrikant te kunnen handelen zijn gevestigd in de EER-gebieden. Het is mogelijk dat noch de fabrikant noch zijn gemachtigde in de EER-gebieden is gevestigd. In dat geval wordt als leverancier aangemerkt degene die de apparatuur, die derhalve afkomstig is uit een derde land, in de EER-gebieden in de handel brengt.

Artikelen 3 en 4

De verplichtingen in deze artikelen, die uitvoering geven aan artikel 4 en bijlage II van de richtlijn, richten zich tot de fabrikant (artikel 3) en de leverancier (artikel 4). Artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van het besluit bepaalt dat de fabrikant technische documentatie moet opstellen als bedoeld in bijlage II van de richtlijn. Op basis van die documentatie moet kunnen worden beoordeeld of de koel- en vriesapparatuur in overeenstemming is met de eisen van de richtlijn. Daarbij gaat het onder meer om informatie over ontwerpkenmerken van het desbetreffende apparaat, met name in verband met aspecten die voor het elektriciteitsverbruik belangrijk zijn, zoals de afmetingen, volume(s), compressorprestaties etc. Artikel 4, eerste lid, bepaalt vervolgens dat (onder meer) de technische documentatie door de leverancier voor inspectiedoeleinden beschikbaar moet worden gehouden. Met het oog op de handhaving van deze bepaling bepaalt het tweede lid van dit artikel wie van degenen die ingevolge artikel 1, onder c, van het besluit als leverancier wordt aangemerkt, kan worden aangesproken. Een bepaling met dezelfde strekking komt voor in artikel 1, tweede lid, van het Kaderbesluit etikettering energiegebruik huishoudelijke apparatuur.

Artikel 5

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 3, tweede lid, van de richtlijn, en bepaalt dat koel- en vriesapparatuur die van een CE-markering is voorzien wordt vermoed te voldoen aan de bij dit besluit gestelde eisen. Ik wijs erop dat artikel 3, derde lid, onderdeel a, van de richtlijn tevens bepaalt dat indien koel- en vriesapparatuur met betrekking tot andere aspecten onder andere richtlijnen valt die voorzien in het aanbrengen van de CE-markering, deze markering aangeeft dat deze apparatuur geacht wordt ook aan de voorschriften van deze andere richtlijnen te voldoen. Deze bepaling, die ook in andere «nieuwe aanpak»-richtlijnen voorkomt, behoeft geen uitdrukkelijke afzonderlijke implementatie. Hiermee wordt de lijn gevolgd die is uiteengezet in paragraaf 4.2 van de nota van toelichting bij het besluit van 15 november 1994, houdende wijziging van enige algemene maatregelen van bestuur ter voldoening aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake de CE-markering (Stb. 829) (hierna: het CE-markeringsbesluit). Implementatie is niet nodig omdat men ervan uit moet gaan dat de bepalingen van die andere richtlijnen tijdig en juist in de Nederlandse wetgeving worden geïmplementeerd. Een fabrikant kan derhalve niet rechtsgeldig een CE-markering op koel- en vriesapparatuur aanbrengen, indien niet aan de vereisten van alle van toepassing zijnde wettelijke regelingen is voldaan. Een uitdrukkelijke bepaling, waarin naar die andere wettelijke regelingen wordt verwezen, is daarvoor niet noodzakelijk.

Daarnaast bepaalt artikel 3, derde lid, onderdeel b, van de richtlijn dat indien koel- en vriesapparatuur met betrekking tot andere aspecten onder andere richtlijnen valt en indien een of meer van deze andere richtlijnen gedurende een overgangsperiode de fabrikant de keuze van de toe te passen regeling laten, de CE-markering alleen aangeeft dat aan de voorschriften van de door de fabrikant toegepaste richtlijnen is voldaan. In dat geval moeten de in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de toegepaste richtlijnen worden vermeld op de door deze richtlijnen vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij de koel- en vriesapparatuur zijn gevoegd. Ook deze bepaling komt in andere «nieuwe aanpak»-richtlijnen voor. Ook in dit geval wordt de lijn gevolgd die in het hiervoor genoemde CE-markeringsbesluit is uitgezet. Daarin werd er voor gekozen om deze bepaling alleen te implementeren in besluiten die een niet geëxpireerde overgangstermijn kennen ten aanzien van het aanbrengen van de CE-markering. Nu dat in het besluit niet aan de orde is kan implementatie van de hiervoor bedoelde richtlijnbepaling in dit geval achterwege blijven.

Artikel 6

Dit artikel omschrijft in de vorm van verboden een aantal verplichtingen voor de leverancier. De verbodsbepalingen zijn, overeenkomstig de artikelen 2 en 5 van de richtlijn, beperkt tot het «in de handel brengen» van koel- en vriesapparatuur. Daarbij gaat het om de eerste terbeschikkingstelling, tegen betaling of kosteloos, van koel- en vriesapparatuur op de EER-markt met het oog op de distributie of het gebruik ervan in de EER-gebieden.

Artikel 7

Artikel 6 van de richtlijn houdt in dat:

a. wanneer een lid-staat vaststelt dat de CE-markering ten onrechte is aangebracht, voor de leverancier van koel- en vriesapparatuur de verplichting ontstaat om onder de door deze lid-staat gestelde voorwaarden het apparaat in overeenstemming te brengen met de bepalingen inzake de CE-markering en aan de overtreding een einde te maken;

b. de lid-staat, indien de tekortkoming blijft bestaan, alle nodige maatregelen treft om het in de handel brengen van het betrokken apparaat te beperken of te verbieden, dan wel het uit de handel te laten nemen.

In de implementatie van deze bepalingen wordt reeds (voor een deel) voorzien door de artikelen 28 tot en met 35 van de WED, die de mogelijkheid bieden om marktwerende maatregelen toe te passen. In concreto geven de genoemde artikelen van de WED de bevoegdheid voorlopige maatregelen (bevelen jegens de verdachte) op te leggen indien gewichtige belangen een onmiddellijk ingrijpen vereisen. Uit de opzet van artikel 6 van de richtlijn vloeit evenwel voort dat naast deze instrumenten tevens dient te worden voorzien in eenvoudiger toepasbare middelen om producten die niet in overeenstemming zijn met de richtlijn van de markt te kunnen weren. Artikel 7 van het besluit strekt daartoe. Dit artikel geeft de Minister van Economische Zaken de mogelijkheid de desbetreffende producten uit de handel te laten nemen. Het gaat daarbij om een vorm van bestuursdwang als bedoeld in de artikelen 5:21 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze artikelen zullen naar verwachting met ingang van 1 januari 1998 in werking treden. Ingevolge de Awb wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking. De Awb voorziet daarmee in de rechtsbescherming tegen maatregelen als bedoeld in artikel 7 van het besluit.

Artikel 8

Voor zover in het besluit wordt verwezen naar de richtlijn of een daarbij behorende bijlage gaat het om een verwijzing naar de richtlijn of een daarbij behorende bijlage zoals die met inbegrip van toekomstige wijzigingen zullen luiden. Bij een dergelijke toekomstige wijziging kan een wijziging van het besluit derhalve achterwege blijven – althans voor zover de nummering in de richtlijn of een daarbij behorende bijlage dezelfde blijft – en gelden de nieuwe teksten automatisch voor Nederland. In artikel 8, eerste lid, wordt bepaald dat dit het geval is met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven.

Het tweede lid bewerkstelligt een grotere bekendheid van een dergelijke wijziging.

Artikel 9

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de richtlijn dient het besluit in werking te treden na afloop van een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum van vaststelling van de richtlijn. De richtlijn is vastgesteld op 3 september 1996. Het besluit treedt derhalve in werking met ingang van 4 september 1999.

III. TRANSPONERINGSTABEL

richtlijnbesluit
artikel 1– artikelen 1, onderdeel b, en 2
artikel 2, eerste lid, juncto bijlage I – artikel 6, eerste lid, onderdeel a
artikel 2, tweede lid– artikel 6, eerste lid, onderdeel a
artikel 3, eerste lid– behoeft geen implementatie (kan door feitelijk handelen)
artikel 3, tweede lid– artikel 5
artikel 3, derde lid – behoeft geen implementatie (zie NvT, toelichting op artikel 5)
artikel 4 juncto bijlage II– artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid
artikel 5, eerste lid, juncto bijlage III– artikelen 1, eerste lid, onderdeel d, 3, tweede lid, eerste volzin, en 6, eerste lid, onderdeel b
artikel 5, tweede lid– artikelen 3, tweede lid, tweede volzin, en 6, tweede lid
artikel 6– artikel 7 (en de artikelen 28 tot en met 35 van de Wet op de economische delicten)
artikel 7, eerste lid – artikel 7 (en de artikelen 28 tot en met 35 van de Wet op de economische delicten)
artikel 7, tweede lid– behoeft geen implementatie (kan door feitelijk handelen)
artikel 8– behoeft geen implementatie (opdracht aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen)
artikel 9, eerste lid– aanhef en artikel 9
artikel 9, tweede lid– behoeft geen implementatie (kan door feitelijk handelen)
artikel 9, derde lid– artikel 9
artikel 10– behoeft geen implementatie (tijdstip inwerkingtreding richtlijn)
artikel 11– behoeft geen implementatie (richtlijn gericht tot de lid-staten)

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 juli 1997, nr. 127.

Naar boven