Wet van 15 mei 1997 tot wijziging van onder meer de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake schoolbegeleiding (regeling schoolbegeleiding)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is wettelijke regels te stellen betreffende de verantwoordelijkheid van gemeentebesturen voor schoolbegeleiding en voor de instandhouding van schoolbegeleidingsdiensten;

Dat het tevens wenselijk is daartoe tijdelijk een wettelijke basis te bieden voor een specifieke uitkering voor de subsidiëring van schoolbegeleidingsactiviteiten;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE WBO

De >Wet op het basisonderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 11, derde lid, wordt «een instelling uit de onderwijsverzorging» vervangen door: een schoolbegeleidingsdienst als bedoeld in artikel 113.

B

In artikel 48, eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in de Wet op de onderwijsverzorging (Stb. 1986, 635)» vervangen door: het verrichten van werkzaamheden op het terrein van de schoolbegeleiding als bedoeld in artikel 113.

C

In artikel 51a worden de woorden «en de onderwijsverzorging ten behoeve daarvan» vervangen door: en de schoolbegeleiding ten behoeve daarvan.

D

In artikel 111a, eerste lid, wordt de zinsnede «in een regio die op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet op de onderwijsverzorging (Stb. 1986, 635) ten behoeve van een schoolbegeleidingsdienst is vastgesteld,» vervangen door: in een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regio.

E

Artikel 113 komt te luiden:

Artikel 113. Schoolbegeleiding

  • 1. Het gemeentebestuur draagt al of niet in samenwerking met een of meer andere gemeentebesturen zorg voor de instandhouding van een schoolbegeleidingsdienst.

  • 2. De schoolbegeleidingsdienst gaat uit van een gemeente of een andere rechtspersoon die krachtens de doelstelling en gezien de activiteiten niet het maken van winst beoogt.

  • 3. De schoolbegeleidingsdienst heeft tot taak het ten behoeve van elke school en uitgaande van de in elk van de scholen aanwezige behoeften op verzoek van het bevoegd gezag van die scholen verrichten van begeleidingsactiviteiten, ontwikkelingsactiviteiten, advisering, informatieverstrekking en evaluatie, alsmede van activiteiten die dienen tot bevordering van een optimale schoolloopbaan van leerlingen.

  • 4. De schoolbegeleidingsdienst beschikt in ieder geval over deskundigen op de volgende terreinen: onderwijskunde, pedagogiek, orthopedagogiek, psychologie, organisatiekunde en informatie- en communicatietechnologie.

  • 5. De gemeenteraad stelt jaarlijks vast:

    a. de omvang van de voor schoolbegeleiding bestemde middelen,

    b. welk deel van de voor schoolbegeleiding bestemde middelen wordt besteed aan door de schoolbegeleidingsdienst te verrichten activiteiten die aansluiten bij doelstellingen van lokaal onderwijsbeleid, en

    c. de criteria waaraan de scholen moeten voldoen om voor door de schoolbegeleidingsdienst te verrichten activiteiten als bedoeld in onderdeel b in aanmerking te komen,

    met dien verstande dat de vaststelling van de onderdelen b en c niet geschiedt dan na op overeenstemming gericht overleg met de bevoegde gezagsorganen van alle scholen.

  • 6. De gemeenteraad stelt voor het op overeenstemming gericht overleg bij verordening een procedure vast, met dien verstande dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald:

    a. vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies als bedoeld in het zesde lid, uit te brengen,

    b. dat de termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad het gemeentebestuur uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die de Onderwijsraad nodig heeft voor een goede vervulling van diens taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld, en

    c. dat het gemeentebestuur gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit neemt.

  • 7. Tijdens het in het vijfde lid bedoelde overleg kan de gemeenteraad de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over de vaststelling van het bepaalde in het vijfde lid, onderdelen b en c, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. Het verzoek wordt gedaan indien een bevoegd gezag hierom heeft gevraagd dan wel uit eigen beweging. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen vier weken uitgebracht aan de gemeenteraad. Het advies wordt bekend gemaakt tezamen met het besluit, bedoeld in het vijfde lid. Artikel 4:20 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 8. De rechtspersoon, bedoeld in het tweede lid, en het personeel van de schoolbegeleidingsdienst zijn gehouden aan de inspectie alle gevraagde inlichtingen te geven omtrent de verrichting van de in het derde en vijfde lid, onder b, bedoelde activiteiten ten behoeve van de scholen.

F

Na artikel 113 wordt een nieuw artikel 113a ingevoegd, luidende:

Artikel 113a. Subsidiëring landelijke diensten naar richting

  • 1. Scholen kunnen schoolbegeleiding door een landelijke dienst naar richting ontvangen, indien zij op 31 december 1997 met een dergelijke dienst een schoolbegeleidingsovereenkomst hadden als bedoeld in de bij of krachtens hoofdstuk II, titel II, van de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften zoals die op die datum van kracht waren.

  • 2. Onder scholen als bedoeld in het eerste lid, worden mede verstaan scholen die voor het eerst na 31 december 1997 voor bekostiging in aanmerking komen en die in stand worden gehouden door:

    a. een bestuur dat een of meer andere scholen in stand houdt ten aanzien waarvan op die dag reeds een schoolbegeleidingsovereenkomst bestond met een landelijke dienst naar richting, of

    b. een in verband met die aan te vangen bekostiging nieuw in het leven geroepen bestuur, indien ten aanzien van die scholen het bestuur dat deze scholen in stand houdt, een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het bevoegd gezag van een andere school die reeds schoolbegeleiding als bedoeld in het eerste lid, dit lid, onderdeel a, en artikel B3 van de Wet van 15 mei 1997 (Stb. 252) ontvangt en in de samenwerkingsovereenkomst in elk geval is opgenomen dat:

    1°. de overeenkomst wordt aangegaan voor een termijn van tenminste 10 jaren, en

    2°. voor elk bevoegd gezag de verplichting is opgenomen om geen personeel te benoemen met voorbijgaan van personeel van een der scholen waarvan het bevoegd gezag aan de overeenkomst deelneemt, en dat in het genot is van wachtgeld of van een andere ontslaguitkering en direct aan die ontslaguitkering voorafgaand langer dan een jaar onafgebroken in dienst is geweest van het bevoegd gezag.

    De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in onderdeel b, kan bepalen dat geen verplichting als bedoeld in dat onderdeel, onder 2°, bestaat in de gevallen, genoemd in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 105, zesde lid, alsmede in de gevallen waarvoor Onze Minister artikel 105, zevende lid, heeft toegepast.

  • 3. Het gemeentebestuur verstrekt ten behoeve van de schoolbegeleiding door de landelijke diensten naar richting, bedoeld in het eerste en tweede lid, aan deze diensten subsidie, met dien verstande dat deze wordt vastgesteld op ten minste een evenredig deel van de middelen, bedoeld in artikel 113, voor zover het betreft de middelen, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, verminderd met de middelen, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, van dat artikel.

G

In de inhoudsopgave wordt de aanduiding van artikel 113 vervangen door:

Artikel 113. Schoolbegeleiding.

Tevens wordt na artikel 113 ingevoegd:

Artikel 113a. Subsidiëring landelijke diensten naar richting.

ARTIKEL II. WIJZIGING VAN DE ISOVSO

De Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 19, vierde lid, wordt «een instelling uit de onderwijsverzorging» vervangen door: een schoolbegeleidingsdienst als bedoeld in artikel 108a.

B

In artikel 32a worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt «op voorstel van de regionaal werkzame schoolbegeleidingsdiensten als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de onderwijsverzorging» vervangen door: op voorstel van de schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in artikel 108a.

2. In het tweede lid wordt «een regio als bedoeld in artikel 24 van de Wet op de onderwijsverzorging» vervangen door: een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regio.

C

In artikel 56, eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in de Wet op de onderwijsverzorging (Stb. 1986, 635)» vervangen door: het verrichten van werkzaamheden op het terrein van de schoolbegeleiding als bedoeld in artikel 108a.

D

In artikel 59a worden de woorden «en de onderwijsverzorging ten behoeve daarvan» vervangen door: en de schoolbegeleiding ten behoeve daarvan.

E

In artikel 107a, eerste lid, wordt de zinsnede «in een regio die op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet op de onderwijsverzorging (Stb. 1986, 635) ten behoeve van een schoolbegeleidingsdienst is vastgesteld,» vervangen door: in een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regio.

F

Na artikel 108 wordt een nieuw artikel 108a ingevoegd, luidende:

Artikel 108a. Schoolbegeleiding

  • 1. Het gemeentebestuur draagt al of niet in samenwerking met een of meer andere gemeentebesturen zorg voor de instandhouding van een schoolbegeleidingsdienst.

  • 2. De schoolbegeleidingsdienst gaat uit van een gemeente of een andere rechtspersoon die krachtens de doelstelling en gezien de activiteiten niet het maken van winst beoogt.

  • 3. De schoolbegeleidingsdienst heeft tot taak het ten behoeve van elke school en uitgaande van de in elk van de scholen aanwezige behoeften op verzoek van het bevoegd gezag van die scholen verrichten van begeleidingsactiviteiten, ontwikkelingsactiviteiten, advisering, informatieverstrekking en evaluatie, alsmede van activiteiten die dienen tot bevordering van een optimale schoolloopbaan van leerlingen.

  • 4. De schoolbegeleidingsdienst beschikt in ieder geval over deskundigen op de volgende terreinen: onderwijskunde, pedagogiek, orthopedagogiek, psychologie, organisatiekunde en informatie- en communicatietechnologie.

  • 5. De gemeenteraad stelt jaarlijks vast:

    a. de omvang van de voor schoolbegeleiding bestemde middelen,

    b. welk deel van de voor schoolbegeleiding bestemde middelen wordt besteed aan door de schoolbegeleidingsdienst te verrichten activiteiten die aansluiten bij doelstellingen van lokaal onderwijsbeleid, en

    c. de criteria waaraan de scholen moeten voldoen om voor door de schoolbegeleidingsdienst te verrichten activiteiten als bedoeld in onderdeel b in aanmerking te komen,

    met dien verstande dat de vaststelling van de onderdelen b en c niet geschiedt dan na op overeenstemming gericht overleg met de bevoegde gezagsorganen van alle scholen.

  • 6. De gemeenteraad stelt voor het op overeenstemming gericht overleg bij verordening een procedure vast, met dien verstande dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald:

    a. vanaf wanneer en tot welk moment het gemeentebestuur de Onderwijsraad kan verzoeken een advies als bedoeld in het zesde lid, uit te brengen,

    b. dat de termijn voor het uitbrengen van het advies wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de Onderwijsraad het gemeentebestuur uitnodigt het verzoek voor het uitbrengen van het advies aan te vullen met de gegevens die de Onderwijsraad nodig heeft voor een goede vervulling van diens taak, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld, en

    c. dat het gemeentebestuur gedurende de termijn voor het uitbrengen van het advies geen besluit neemt.

  • 7. Tijdens het in het vijfde lid bedoelde overleg kan de gemeenteraad de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over de vaststelling van het bepaalde in het vijfde lid, onderdelen b en c, in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting. Het verzoek wordt gedaan indien een bevoegd gezag hierom heeft gevraagd dan wel uit eigen beweging. Het verzoek bevat een omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies wordt binnen vier weken uitgebracht aan de gemeenteraad. Het advies wordt bekend gemaakt tezamen met het besluit, bedoeld in het vijfde lid. Artikel 4:20 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

  • 8. De rechtspersoon, bedoeld in het tweede lid, en het personeel van de schoolbegeleidingsdienst zijn gehouden aan de inspectie alle gevraagde inlichtingen te geven omtrent de verrichting van de in het derde en vijfde lid, onder b, bedoelde activiteiten ten behoeve van de scholen.

G

Na artikel 108a wordt een nieuw artikel 108b ingevoegd, luidende:

Artikel 108b. Subsidiëring landelijke diensten naar richting

  • 1. Scholen kunnen schoolbegeleiding door een landelijke dienst naar richting ontvangen, indien zij op 31 december 1997 met een dergelijke dienst een schoolbegeleidingsovereenkomst hadden als bedoeld in de bij of krachtens hoofdstuk II, titel II, van de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften zoals die op die datum van kracht waren.

  • 2. Onder scholen als bedoeld in het eerste lid, worden mede verstaan scholen die voor het eerst na 31 december 1997 voor bekostiging in aanmerking komen en die in stand worden gehouden door:

    a. een bestuur dat een of meer andere scholen in stand houdt ten aanzien waarvan op die dag reeds een schoolbegeleidingsovereenkomst bestond met een landelijke dienst naar richting, of

    b. een in verband met die aan te vangen bekostiging nieuw in het leven geroepen bestuur, indien ten aanzien van die scholen het bestuur dat deze scholen in stand houdt, een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het bevoegd gezag van een andere school die reeds schoolbegeleiding als bedoeld in het eerste lid, dit lid, onderdeel a, en artikel B3 van de Wet van 15 mei 1997 (Stb. 252) ontvangt en in de samenwerkingsovereenkomst in elk geval is opgenomen dat:

    1°. de overeenkomst wordt aangegaan voor een termijn van tenminste 10 jaren, en

    2°. voor elk bevoegd gezag de verplichting is opgenomen om geen personeel te benoemen met voorbijgaan van personeel van een der scholen waarvan het bevoegd gezag aan de overeenkomst deelneemt, en dat in het genot is van wachtgeld of een andere ontslaguitkering en direct aan die ontslaguitkering voorafgaand langer dan een jaar onafgebroken in dienst is geweest van het bevoegd gezag.

    De samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in onderdeel b, kan bepalen dat geen verplichting als bedoeld in dat onderdeel, onder 2°, bestaat in de gevallen, genoemd in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 102, zesde lid, alsmede in de gevallen waarvoor Onze Minister artikel 102, zevende lid, heeft toegepast.

  • 3. Het gemeentebestuur verstrekt ten behoeve van de schoolbegeleiding door de landelijke diensten naar richting, bedoeld in het eerste en tweede lid, aan deze diensten subsidie, met dien verstande dat deze wordt vastgesteld op ten minste een evenredig deel van de middelen, bedoeld in artikel 108a, voor zover het betreft middelen, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, verminderd met de middelen, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, van dat artikel.

H

In de inhoudsopgave wordt na de aanduiding van artikel 108 toegevoegd:

Artikel 108a. Schoolbegeleiding.

Tevens wordt na artikel 108a ingevoegd:

Artikel 108b. Subsidiëring landelijke diensten naar richting.

ARTIKEL III. WIJZIGING VAN DE WVO

De Wet op het voortgezet onderwijs3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 53b, eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in de Wet op de onderwijsverzorging (Stb. 1986, 635)» vervangen door: het verrichten van werkzaamheden op het terrein van de schoolbegeleiding als bedoeld in de artikelen 113 van de Wet op het basisonderwijs en 108a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.

B

In artikel 75d worden de woorden «en de onderwijsverzorging ten behoeve daarvan» vervangen door: en de schoolbegeleiding als bedoeld in de artikelen 113 van de Wet op het basisonderwijs en 108a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs ten behoeve daarvan.

C

In artikel 102b, eerste lid, wordt de zinsnede «in een regio die op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet op de onderwijsverzorging (Stb. 1986, 635) ten behoeve van een schoolbegeleidingsdienst is vastgesteld,» vervangen door: in een bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regio.

ARTIKEL IV. WIJZIGING VAN DE WET PRIVATISERING ABP

De Wet privatisering ABP4 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door een nieuw onderdeel c1, luidende:

c1. in dienst is van een privaatrechtelijk lichaam dat ingevolge de artikelen 113 en 113a van de Wet op het basisonderwijs, de artikelen 108a en 108b van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en artikel B3 van de wet van 15 mei 1997 (Stb. 252) het verlenen van schoolbegeleiding tot taak heeft, en die bezoldigd of beloond wordt rechtstreeks ten laste van dat lichaam.

ARTIKEL V. OVERIGE BEPALINGEN

TITEL A. REGELING SPECIFIEKE UITKERING SCHOOLBEGELEIDING

Artikel A1. Begripsbepalingen

Tenzij anders is bepaald, wordt in de titels A en B verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b. schoolbegeleidingsdienst: de rechtspersoon, bedoeld in de artikelen 113, tweede lid, van de Wet op het basisonderwijs en 108a, tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.

Artikel A2. Specifieke uitkering

  • 1. Uit 's Rijks kas wordt onder de bij deze wet, de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs gestelde voorwaarden met ingang van 1 januari 1998 jaarlijks een specifieke uitkering verstrekt aan de gemeenten ter tegemoetkoming in de kosten voor schoolbegeleiding als bedoeld in de artikelen 113 van de Wet op het basisonderwijs en 108a van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.

  • 2. De hoogte van de specifieke uitkering wordt bepaald op de grondslag van het totale aantal leerlingen dat op 1 oktober 1996 op de scholen, bedoeld in de Wet op het basisonderwijs, en op de scholen en instellingen, bedoeld in de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, staat ingeschreven in elke gemeente en een bedrag per leerling. Indien het aantal leerlingen in een gemeente na 1 oktober 1996 verandert als gevolg van een wijziging van de grenzen van de desbetreffende gemeente kan Onze Minister met het oog op de berekening in de vorige volzin het aantal leerlingen in overeenstemming brengen met het aantal leerlingen bij de aanvang van het kalenderjaar na dat waarin die grenzen zijn gewijzigd. Indien het aantal leerlingen in een gemeente, anders dan door een wijziging van de grenzen van die gemeente, op 1 oktober van een van de jaren 1997, 1998 of 1999 toeneemt met een aantal dat uitkomt boven een door Onze Minister vast te stellen percentage van het totale aantal leerlingen per 1 oktober 1996, wordt het aantal leerlingen boven dat percentage voor het desbetreffende jaar meegeteld als leerling bedoeld in de eerste volzin.

  • 3. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks voor 1 oktober het bedrag per leerling vastgesteld voor het komende kalenderjaar.

  • 4. Tot het tijdstip waarop de overeenkomst, bedoeld in artikel B2, tweede lid, ingaat, wordt de specifieke uitkering verhoogd met een bedrag ten behoeve van de bijdrage waartoe de schoolbegeleidingsdiensten verplicht zijn in verband met werkloosheidsuitkeringen en herplaatsingswachtgelden. De hoogte van dit bedrag wordt vastgesteld op basis van de opslag betreffende werkloosheidsuitkeringen en herplaatsingswachtgelden, die in het kalenderjaar 1997 aan de desbetreffende schoolbegeleidingsdienst is toegekend en van het aantal leerlingen, bedoeld in het tweede lid. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de uitvoering van de vorige volzin.

Artikel A3. Controle en terugvordering

  • 1. Binnen tien maanden na afloop van het kalenderjaar waarover de specifieke uitkering is toegekend, legt het gemeentebestuur een verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, over aan Onze Minister, waaruit blijkt in hoeverre de toegekende uitkering is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze wet.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde gegevens voldoende blijken uit de vastgestelde rekening van de gemeente, kan worden volstaan met de toezending aan Onze Minister van de rekening, voorzien van een verklaring als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Voor zover niet uit de verklaring, bedoeld in het eerste lid, of uit de rekening, bedoeld in het tweede lid, blijkt dat de uitkering is besteed in overeenstemming met de bepalingen van deze wet, vordert Onze Minister het betreffende bedrag terug.

Artikel A4. Leerlingaantal schoolbegeleidingsdienst

  • 1. Tot 1 januari 2002 begeleidt een schoolbegeleidingsdienst een zodanig aantal scholen als bedoeld in artikel A2, tweede lid, dat die scholen tezamen door ten minste 20 000 leerlingen worden bezocht.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover het betreft op 31 december 1996 bestaande schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in Hoofdstuk II, Titel II, van de Wet op de onderwijsverzorging zoals die luidde op die datum, waarvan de scholen op die datum werden bezocht door een kleiner aantal leerlingen.

Artikel A5. Expiratie

Deze titel vervalt met ingang van 1 januari 2002 indien Onze Minister daartoe besluit. Hij kan dat besluit slechts nemen indien het totaal van de gemeentelijke bijdragen aan schoolbegeleiding over de periode vanaf de inwerkingtreding van deze wet tot 1 januari 2001 tenminste gelijk is aan de hoogte van de specifieke uitkering, bedoeld in artikel A2. Onze Minister besluit niet eerder dan na overleg met de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

TITEL B. OVERGANGSRECHT

Artikel B1. Gevolgen voor bestaande instellingen

  • 1. Tot 1 januari 1998 blijven op de schoolbegeleidingsdiensten bedoeld in hoofdstuk II, Titel II, van de Wet op de onderwijsverzorging, zoals die luidde op 31 juli 1997, van kracht alle op 31 juli 1997 geldende bij of krachtens die wet gegeven voorschriften, met dien verstande dat de artikelen 66 tot en met 70 van die wet tot 1 juli 1997 van kracht blijven.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen, voor zover dat van belang is in verband met de regeling ten aanzien van de schoolbegeleiding waarin wordt voorzien met ingang van 1 januari 1998, regels worden gegeven omtrent de uitvoering van het eerste lid, zo nodig in afwijking van het bepaalde bij of krachtens deze wet, de Wet op het basisonderwijs, de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs of de Wet op de onderwijsverzorging, zoals die luidde op 31 juli 1997.

Artikel B2. Overgang personeel

  • 1. Na het verstrijken van de in artikel B1, eerste lid, bedoelde periode, verklaart een in dat lid bedoelde schoolbegeleidingsdienst, zolang door deze en de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties nog niet anders is overeengekomen, ten aanzien van zijn personeel van overeenkomstige toepassing:

    a. de regelingen die gelden voor het personeel dat werkzaam is in de sector Onderwijs en Wetenschappen, bedoeld in artikel 1, onderdeel q, onder 3, van de Wet privatisering ABP, betreffende de volgende aangelegenheden:

    1°. salarisschalen en uitgangspunten waaraan een door die schoolbegeleidingsdienst in te richten functiewaarderingssysteem moet voldoen met inachtneming van de op 31 december 1997 bij een schoolbegeleidingsdienst bestaande beloningsverhoudingen en functiestructuur,

    2°. algemene arbeidsduur, en

    3°. rechten en plichten van het personeel en van die schoolbegeleidingsdienst bij ziekte, bevalling, zwangerschap, arbeidsongeschiktheid en ontslag, dan wel met betrekking tot bedrijfsgezondheidskundige begeleiding, voor zover deze de bij wet voorgeschreven rechten en verplichtingen te boven gaan, en

    b. voor het overige de regelingen die voor zijn personeel golden krachtens het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, zoals dat luidde op 31 juli 1997.

  • 2. Tot het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde overeenkomst ingaat, zijn voorts op de desbetreffende schoolbegeleidingsdienst de artikelen 114b van de Wet op het basisonderwijs en 110b van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het eerste lid geldt voor een schoolbegeleidingsdienst die niet uitgaat van een of meer gemeenten als een verplichting verbonden aan de subsidieverlening door de desbetreffende gemeente of gemeenten.

Artikel B3. Landelijke diensten naar richting

Op scholen ten aanzien waarvan het bestuur dat deze scholen in stand houdt, voor 1 januari 1997 een schoolbegeleidingsovereenkomst heeft opgezegd met het doel zich aan te kunnen sluiten bij een van de door Onze Minister op 31 december 1997 bekostigde landelijke diensten naar richting, is artikel 113a, derde lid, van de Wet op het basisonderwijs dan wel artikel 108b, derde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, van overeenkomstige toepassing.

Artikel B4. Afhandeling bezwaar en beroep

Op bezwaar en beroep met betrekking tot de toepassing van de op 31 december 1997 geldende bij of krachtens de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften die betrekking hebben op de schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in Hoofdstuk II, Titel II, van die wet, en aangevangen voor 1 januari 1998, of aangevangen na die datum doch binnen de termijn, danwel aangevangen na die datum en na afloop van de termijn voor zover daarbij artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is verklaard, blijven de op 31 december 1997 geldende voorschriften van toepassing.

Artikel B5. Verhaal ontslaguitkeringskosten

  • 1. Ten aanzien van de bijdrage die een gemeente in de ontslaguitkeringskosten dient te verstrekken bij of krachtens artikel 102 van de Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden op 31 december 1997, blijven die voorschriften van kracht gedurende de periode waarover ontslaguitkeringen worden uitgekeerd.

  • 2. Een schoolbegeleidingsdienst dient aan Onze Minister op diens verzoek de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden te voldoen:

    a. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan voor 1 januari 1998: indien die kosten bij of krachtens de artikelen 90 en 102 van de Wet op de onderwijsverzorging zoals die voorschriften luidden op 31 december 1997, zouden worden ingehouden op de rijksvergoeding aan die schoolbegeleidingsdienst, en

    b. voor zover het betreft uitkeringen die zijn ontstaan na 31 december 1997: indien de rechtspersoon, bedoeld in de artikelen 114b van de Wet op het basisonderwijs en 110b van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, op een daartoe strekkend verzoek van het bestuur van de schoolbegeleidingsdienst, voorafgaand aan het ontslag niet heeft ingestemd met het ten laste van die rechtspersoon brengen van de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden.

Artikel B6. Afhandeling aanspraken

  • 1. Met betrekking tot de op 31 december 1997 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of krachtens de Wet op de onderwijsverzorging gegeven voorschriften die betrekking hebben op de schoolbegeleidingsdiensten, bedoeld in Hoofdstuk II, Titel II, van die wet.

  • 2. Met betrekking tot de op 31 december 2001 door het Rijk nog niet vastgestelde of uitgekeerde bedragen, blijven van toepassing de bij of krachtens artikel V, Titel A, van deze wet gegeven voorschriften.

Artikel B7. Expiratie

De artikelen B1 en B2 vervallen met ingang van 1 januari 2002.

ARTIKEL VI. EVALUATIE

Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen zendt voor 1 januari 2001 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel V, Titel A, van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL VII. INWERKINGTREDING

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 augustus 1997.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 15 mei 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

T. Netelenbos

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de zesentwintigste juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1994, 620, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 237.

XNoot
2

Stb. 1994, 621, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 237.

XNoot
3

Stb. 1993, 666, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 15 mei 1997, Stb. 237.

XNoot
4

Stb. 1995, 639, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 april 1997, Stb. 178.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1995/96, 1996/97, 24 683.

Handelingen II 1996/97, blz. 3836–3866; 3962–3971; 3973–4003; 4080–4084; 4179–4180.

Kamerstukken I 1996/97, 24 683 (220, 220a).

Handelingen I 1996/97, blz. 1328.

Naar boven