Besluit van 12 juni 1997 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 1 april 1997, nr. WV97/265 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 19, eerste lid, 25b, 30, derde en vierde lid, 37b, derde en vierde lid, onderdeel b, en 37c, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 14 mei 1997, nr. W06.97.0177);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 11 juni 1997, nr. WV97/375M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1. Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 1, tweede lid, 4, 19, eerste lid, 22, tweede lid, 25b, 30, derde en vierde lid, 37b, derde lid en vierde lid, onderdeel b, 37c, tweede lid, 50, tweede lid, 71, tweede lid, 72, eerste lid, 73 en 74, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en artikel 37 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

B. Na artikel 4 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIA. SCHORSING

Artikel 4a. 1. Voor een personenauto, bestelauto of motorrijwiel vindt artikel 19, eerste lid, van de wet toepassing indien het motorrijtuig zich gedurende de schorsingsperiode bevindt op een aan de inspecteur te melden stallingsplaats.

2. Voor een vrachtauto vindt artikel 19, eerste lid, van de wet toepassing indien de vrachtauto zich gedurende de schorsingsperiode bevindt op een aan de inspecteur te melden stallingsplaats in Nederland.

C. Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a. 1. Artikel 25b van de wet vindt toepassing voor een motorrijtuig dat wordt gebruikt in de uitoefening van de detailhandel en dat is voorzien van een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte die blijvend is ingericht als winkel en uitsluitend als zodanig wordt gebruikt, indien met het motorrijtuig niet wordt gereden op autowegen en autosnelwegen.

2. De toepassing van artikel 25b van de wet vindt plaats op verzoek.

3. Het verzoek wordt bij de inspecteur ingediend vóór de aanvang van het tijdvak.

4. Bij het verzoek worden een of meer foto's overgelegd waaruit blijkt dat het motorrijtuig op de in het eerste lid vermelde wijze is ingericht en waarop het kenteken duidelijk waarneembaar is.

5. Bij het verzoek wordt een verklaring overgelegd dat als het motorrijtuig niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden een opgaaf aan de inspecteur zal worden gedaan.

6. De inspecteur beslist op het verzoek voor bij bezwaar vatbare beschikking. Tenzij in de beschikking anders is bepaald, werkt deze terug tot op het tijdstip waarop het verzoek is ingediend.

7. Indien aan de in het eerste lid bedoelde voorwaarden niet langer wordt voldaan, trekt de inspecteur de beschikking in. De intrekking geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking.

8. Indien degene aan wie de beschikking is verleend niet voldoet aan de verplichting bedoeld in het vijfde lid, wordt de beschikking geacht te zijn vervallen op het tijdstip waarop aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden niet meer wordt voldaan.

D. Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Artikel 30 van de wet vindt toepassing voor

    a. een motorrijtuig dat in de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde een lease- of verhuurbedrijf van motorrijtuigen, wordt gebruikt als reserve-motorrijtuig: indien het motorrijtuig een toegestane maximum massa heeft van ten hoogste 11 000 kg dan wel de richtlijn niet op het motorrijtuig van toepassing is, het motorrijtuig beschikbaar wordt gehouden voor vervanging van motorrijtuigen van dezelfde soort in gevallen van noodzakelijk herstel of onderhoud van die motorrijtuigen of van plotseling optredende bedrijfsdrukte en daarmee uitsluitend in deze gevallen niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt;

    b. een motorrijtuig dat wordt gebruikt voor het vervoer van kermis- of circusbenodigdheden: indien het motorrijtuig wordt gehouden door een kermis- of circusexploitant, uitsluitend als zodanig wordt gebruikt en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt;

    c. een motorrijtuig dat is ingericht als werktuig: indien het motorrijtuig als zodanig uiterlijk herkenbaar is, het als zodanig wordt gebruikt op vaste plaatsen en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald van de weg gebruik wordt gemaakt en het gebruik uitsluitend dient voor de verplaatsing naar een andere werkplek;

    d. een motorrijtuig dat is ingericht als werkplaats: indien het motorrijtuig is voorzien van een laadruimte waarin permanent een werkbank is aangebracht, het met het oog op de te verrichten werkzaamheden noodzakelijke gereedschap permanent daarin aanwezig is, het motorrijtuig uitsluitend als zodanig wordt gebruikt en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald van de weg gebruik wordt gemaakt en het gebruik uitsluitend dient voor de verplaatsing naar een andere werkplek;

    e. een motorrijtuig dat wordt gebruikt als verhuiswagen: indien het motorrijtuig een toegestane maximum massa heeft van ten hoogste 11 000 kg, wordt gehouden door een verhuisondernemer, uitsluitend als zodanig wordt gebruikt en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt;

    f. een motorrijtuig dat is ingericht voor bijzondere, niet geregeld voorkomende transporten: indien aan de hand van bescheiden wordt aangetoond dat het motorrijtuig als zodanig is ingericht en daarmee niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover de belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt;

    g. een motorrijtuig dat is ingericht voor het vervoer van paarden: indien het motorrijtuig uitsluitend niet-beroepsmatig ten behoeve van de paardensport wordt gebruikt, de houder van het motorrijtuig een verklaring overlegt waaruit dit blijkt en met het motorrijtuig niet meer dan zestig dagen gedurende de vier aaneengesloten tijdvakken waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt.

2. In het tweede lid wordt «Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel c» vervangen door: Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onderdeel a.

E. Artikel 7, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Artikel 50 van de wet vindt toepassing voor een autobus die in de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde een lease- of verhuurbedrijf van motorrijtuigen, wordt gebruikt als reserve-motorrijtuig: indien de autobus beschikbaar wordt gehouden voor vervanging van motorrijtuigen van dezelfde soort in gevallen van noodzakelijk herstel of onderhoud van die motorrijtuigen of van plotseling optredende bedrijfsdrukte en daarmee uitsluitend in deze gevallen niet meer dan zestig dagen gedurende het tijdvak van twaalf maanden waarover belasting wordt betaald gebruik van de weg wordt gemaakt.

F. Artikel 7a vervalt.

G. Na artikel 7 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK IIIA. BEDRIJFSVOERTUIGENPARK

Artikel 7a. De inspecteur verleent een vergunning voor een bedrijfsvoertuigenpark onder de nadere voorwaarden en beperkingen dat:

a. tot het bedrijfsvoertuigenpark geen vrachtauto's behoren ten aanzien waarvan artikel 25b van de wet, artikel 30 van de wet of een vrijstelling als bedoeld in hoofdstuk VI van de wet van toepassing is;

b. een aanhangwagen die behoort tot een bedrijfsvoertuigenpark is voorzien van een nummerplaat die is ingericht en aangebracht volgens bij ministeriële regeling te stellen regels dan wel voor de aanhangwagen een kenteken is opgegeven krachtens de Wegenverkeerswet 1994;

c. het verzoek tijdig is ingediend, tezamen met de bij ministeriële regeling vereiste gegevens;

d. de samenstelling van het bedrijfsvoertuigenpark niet zodanig is dat ingevolge artikel 37c, tweede lid, van de wet geen teruggaaf zal kunnen plaatsvinden;

e. de inspecteur niet in de drie jaren, voorafgaand aan het verzoek om een vergunning, een eerder aan de aanvrager verleende vergunning heeft ingetrokken op de voet van artikel 37b, vijfde lid, aanhef en onderdelen a of b;

f. de houder schriftelijk verklaart wijzigingen met betrekking tot de in het bedrijfsvoertuigenpark opgenomen vrachtauto's en aanhangwagens aan de inspecteur te melden.

Artikel 7b. 1. De vergunning, bedoeld in artikel 37a van de wet kan slechts op verzoek worden gewijzigd indien gedurende het jaar waarvoor zij is afgegeven:

a. een vrachtauto, behorende tot het bedrijfsvoertuigenpark, wordt verkocht, gesloopt of definitief naar het buitenland wordt overgebracht;

b. een vrachtauto, anders dan bedoeld in onderdeel a, uit het bedrijfsvoertuigenpark wordt genomen, met dien verstande dat de vrachtauto voor de berekening van de teruggaaf krachtens artikel 37c van de wet wordt geacht gedurende het jaar geen deel te hebben uitgemaakt van het bedrijfsvoertuigenpark;

c. een aanhangwagen, behorende tot het bedrijfsvoertuigenpark, wordt verkocht, gesloopt of definitief naar het buitenland wordt overgebracht;

d. een aanhangwagen in het bedrijfsvoertuigenpark wordt opgenomen.

2. De vergunning wordt niet ingetrokken indien het eerste lid, onderdeel a of b, zich voordoet en daarmee de verhouding tussen en het aantal vrachtauto's en het aantal aanhangwagens niet meer voldoet aan het bepaalde in artikel 37b, tweede lid, onderdeel g, van de wet, tenzij sprake is van misbruik als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel b, van dat artikel.

Artikel 7c. Alvorens het bedrag van de teruggaaf, bedoeld in artikel 37a van de wet vast te stellen, berekent de inspecteur per vrachtauto met een toegestane maximum massa van 12 000 kg of meer welk tarief minimaal ingevolge de richtlijn per jaar zou moeten worden betaald, met dien verstande dat het hoogste tarief wordt genomen van de tarieven die zouden gelden voor de vrachtauto in combinatie met elk van de in het bedrijfsvoertuigenpark opgenomen aanhangwagens. De tegenwaarde van de ecu in guldens wordt bepaald volgens de koersen van de eerste werkdag van de laatstverstreken maand oktober, zoals bekend gemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Indien de teruggaaf, bedoeld in artikel 37c, eerste lid, van de wet hoger is dan het verschil tussen de som van de belasting die is betaald over de vrachtauto's van het bedrijfsvoertuigenpark, en de som van de tarieven, bedoeld in de eerste volzin, beperkt de inspecteur de teruggaaf tot dit verschil.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 juni 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de vierentwintigste juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt ertoe het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994 aan te passen aan de Wet van 12 juni 1997 houdende wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en van enkele andere wetten in verband met herziening van de tariefstructuur voor vrachtauto's (Stb. 245). Bij die wet is voor vrachtauto's onder meer het systeem van heffing van de motorrijtuigenbelasting gewijzigd van gebruik van de weg in houderschap; de nieuwe heffingsbepalingen voor vrachtauto's zijn ondergebracht in het hoofdstuk binnen de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 dat over houderschap handelt. Een deel van de onderhavige wijzigingen bestaat uit een verplaatsing binnen het Uitvoeringsbesluit zelf (artikel I, onder C tot en met F). Zo is een aantal motorrijtuigen waarvoor ingevolge artikel 7 van het besluit de mogelijkheid bestaat van een betaling voor een geheel jaar tegen het tarief van een kwartaal (het kwarttarief; niet houderschap) naar artikel 6 (het kwarttarief; houderschap) verplaatst. In verband met de eisen die de richtlijn stelt, is voor reserve-motorrijtuigen en verhuiswagens een beperking aangebracht van de mogelijkheid het kwarttarief te verkrijgen. Voor reserve-motorrijtuigen geldt onder meer dat het kwarttarief van artikel 30 van de wet alleen van toepassing is als het gaat om motorrijtuigen die hetzij niet zwaarder zijn dan 11 000 kg, hetzij niet vallen onder de richtlijn 93/89/EEG van 25 oktober 1993 (PbEG L 279). Voor verhuiswagens geldt altijd dat zij niet zwaarder mogen zijn dan 11 000 kg, wil men terzake in aanmerking kunnen komen voor het kwarttarief.

Voorts is in artikel I, onder B, de voorwaarde opgenomen dat bij schorsing van de geldigheid van het kentekenbewijs van een personenauto, een bestelauto, een motorrijwiel of een vrachtauto de stallingsplaats moet worden opgegeven. Voor vrachtauto's geldt dat de stallingsplaats zich in Nederland dient te bevinden.

Deze voorwaarde is opgenomen teneinde een betere controle te kunnen uitoefenen op het niet gebruiken van de weg tijdens een schorsing. Als het motorrijtuig zich bij controle niet op de aangegeven stallingsplaats bevindt, kan krachtens de artikelen 35a, onder b, en 37, onder a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 naheffing met een boete plaatsvinden.

Het is thans automatiseringstechnisch nog niet mogelijk de stallingsplaats bij de aanvraag van een schorsing op het postkantoor te laten opgeven en on-line aan het kentekenregister te zenden. Tot de tijd dat deze optie is ingevoerd, zal de inspecteur houders van motorrijtuigen waarvan de geldigheid van het kentekenbewijs is geschorst, separaat aanschrijven om de stallingsplaats op te geven.

In artikel I, onder G, zijn in artikel 7a enkele voorwaarden opgenomen voor de verlening van een vergunning voor een bedrijfsvoertuigenpark. Een belangrijke voorwaarde is dat de aanhangwagens in het bedrijfsvoertuigenpark zijn voorzien van een zogenoemde finoplaat (in artikel 5 van de Uitvoeringsregeling motorrijtuigenbelasting 1994 is bepaald aan welke eisen deze fiscale nummerplaat moet voldoen), zolang nog geen afzonderlijke registratieplicht voor aanhangwagens bestaat (onderdeel b). Dit is van belang om te kunnen controleren dat vrachtauto's in een bedrijfsvoertuigenpark alleen verbonden zijn met aanhangwagens uit dat park. In onderdeel c is bepaald dat het verzoek om een vergunning bedrijfsvoertuigenpark met alle bijbehorende gegevens tijdig wordt ingediend. Dit houdt in dat het verzoek in beginsel binnen moet zijn vóór de datum waarop de houder de vergunning zou willen laten ingaan. Voor houders die bij de inwerkingtreding van de Wet van 12 juni 1997 houdende wijziging van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en van enkele andere wetten in verband met herziening van de tariefstructuur voor vrachtauto's direct gebruik zouden willen maken van de bedrijfsvoertuigenparkregeling is dit uiteraard niet mogelijk: verzoeken kunnen in dat geval tot twee maanden na de datum van inwerkingtreding worden gedaan.

In artikel 7b zijn de voorwaarden opgenomen voor de wijziging van de vergunning bedrijfsvoertuigenpark gedurende het jaar waarvoor zij is afgegeven. Bij alle wijzigingen geldt uiteraard dat in beginsel moet worden voldaan aan de wettelijke eisen voor de vergunning; de inspecteur zal een verzoek tot wijziging hieraan toetsen. Om de regeling zo flexibel mogelijk te maken, zijn verschillende opties gegeven om tijdens de looptijd van een jaar de samenstelling van het park te wijzigen zonder dat de vergunning wordt ingetrokken. Zo kunnen vrachtauto's uit het park worden gehaald, ook als daarmee niet meer zou worden voldaan aan de wettelijke verhouding van 3 vrachtauto's op 2 aanhangwagens. De houder kan bijvoorbeeld een vrachtauto verkopen of willen koppelen aan een aanhangwagen die niet is opgenomen in het bedrijfsvoertuigenpark. Als mocht blijken dat misbruik van de regeling wordt gemaakt – de vrachtauto of vrachtauto's zijn bijvoorbeeld alleen maar in het park opgenomen met het oog op het voldoen aan de 3 op 2 verhouding om de vergunning te kunnen krijgen en worden daarna weer ingezet met andere aanhangwagens – kan de vergunning worden ingetrokken. Dit is geregeld in artikel 7b, tweede lid.

Een eenmaal uit het bedrijfsvoertuigenpark genomen vrachtauto kan niet worden vervangen door een andere. Verkochte of gesloopte aanhangwagens kunnen door een andere worden vervangen of er kunnen aanhangwagens worden toegevoegd, mits daarmee nog steeds wordt voldaan aan de 3 op 2 verhouding. Aanhangwagens in een bedrijfsvoertuigenpark kunnen zonder bezwaar worden gekoppeld aan vrachtauto's buiten het park, zodat het niet nodig is hiervoor de vergunning aan te passen.

Tenslotte is in artikel 7c de berekening gegeven van de in artikel 37c, tweede lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 opgenomen toets of met de teruggaaf van de belasting bij een bedrijfsvoertuigenpark niet de minima van de richtlijn zouden worden onderschreden.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1995, 153, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 november 1996, Stb. 596.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven