Besluit van 11 juni 1997 tot uitvoering van artikel 13 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Besluit Naturalisatiegelden 1997)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 11 december 1996, Directie Wetgeving, Nr. 594774/96/6;

Gelet op artikel 13 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (Stb. 1984, 628);

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 17 maart 1997, nr. W03.96.0602/K.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 3 juni 1997, Directie Wetgeving, Nr. 625065/97/6;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde:

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: de Minister van Justitie van het Koninkrijk;

b. naturalisatie: verlening van het Nederlanderschap als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap;

c. gulden: Nederlandse gulden of, in de Nederlandse Antillen of Aruba de tegenwaarde daarvan in Nederlands-Antilliaanse gulden of Arubaanse florin.

Artikel 2

  • 1. Voor de behandeling van het verzoek tot naturalisatie is een bedrag van vijfhonderd gulden verschuldigd.

  • 2. Voor de behandeling van het verzoek tot naturalisatie is in geval van min- en onvermogen van de aanvrager een bedrag van tweehonderdvijftig gulden verschuldigd. Onze Minister regelt voor elk der landen van het Koninkrijk de gevallen waarin sprake is van min- en onvermogen en de wijze waarop deze toestand kan worden bewezen.

  • 3. In geval van een gelijktijdig verzoek tot naturalisatie van twee met elkaar gehuwde personen of van twee ongehuwden die in een duurzame relatie anders dan het huwelijk samenleven, wordt het in het eerste en tweede lid genoemde bedrag verhoogd met een bedrag van tweehonderd gulden.

Artikel 3

  • 1. Geen betaling is verschuldigd, indien het betreft het verzoek tot naturalisatie

    a. van een minderjarige, mits het verzoek deel uitmaakt van het verzoek tot naturalisatie van zijn vader of moeder,

    b. van een persoon die ingevolge de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld.

  • 2. Onze Minister kan gehele ontheffing verlenen van betaling van het verschuldigde bedrag, indien het betreft het verzoek tot naturalisatie

    a. van een minderjarige die zelfstandig een verzoek indient;

    b. van een persoon die ingevolge een administratieve vergissing reeds meer dan een jaar als Nederlander is aangemerkt;

    c. van een persoon die op grond van het staatsbelang of van zijn verdiensten voor de staat genaturaliseerd wordt.

  • 3. Geen ontheffing wordt toegestaan indien de in het tweede lid, onder b, bedoelde vergissing het gevolg is van frauduleus of onzorgvuldig gedrag van de verzoeker.

  • 4. Van de in het tweede lid bedoelde bevoegdheid kan Onze Minister mandaat verlenen aan degene bij wie het verzoek tot naturalisatie moet worden ingediend.

Artikel 4

Vindt de betaling van het verschuldigde bedrag niet plaats binnen een periode van dertien weken na de ontvangst van het verzoek tot naturalisatie, dan wordt het verzoek buiten behandeling gesteld. Indien wordt verzocht om een gehele ontheffing van betaling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, dan wordt deze termijn opgeschort tot de dag waarop op dit verzoek is beslist.

Artikel 5

  • 1. Het wegens een in Nederland of buiten het Koninkrijk verzochte naturalisatie verschuldigde bedrag moet worden voldaan bij de burgemeester van de gemeente waar de betrokkene zijn naturalisatieverzoek indient of, indien het verzoek wordt ingediend bij een daartoe door Onze Minister van Buitenlandse Zaken aangewezen diplomatieke of consulaire post, bij het hoofd van die post.

  • 2. Het wegens een verzoek tot naturalisatie in de Nederlandse Antillen verschuldigde bedrag moet worden voldaan bij de regering van de Nederlandse Antillen.

  • 3. Het wegens een verzoek tot naturalisatie in Aruba verschuldigde bedrag moet worden voldaan bij de regering van Aruba.

Artikel 6

  • 1. De burgemeester, het hoofd van de diplomatieke of consulaire post, de regering van de Nederlandse Antillen en de regering van Aruba dragen de wegens de verzoeken tot naturalisatie ontvangen gelden onder aftrek van het in het tweede lid genoemde bedrag op de door Onze Minister daartoe bepaalde wijze en tijdstippen aan Onze Minister af.

  • 2. De afdrachtplichtige ontvangt voor elk verzoek tot naturalisatie een vergoeding van tweehonderd gulden ter dekking van de gemaakte kosten, met uitzondering van de verzoeken tot naturalisatie bedoeld in artikel 3. Met betrekking tot de verzoeken bedoeld in artikel 3, tweede lid, kan Onze Minister de afdrachtplichtige op zijn verzoek een vergoeding toekennen.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde afdracht geschiedt onder overlegging van een lijst met de namen van de personen, die een verzoek tot naturalisatie hebben ingediend.

  • 4. Onze Minister regelt de wijze waarop de juistheid van de afgedragen bedragen wordt vastgesteld.

Artikel 7

  • 1. Het koninklijk besluit van 27 januari 1986 (Stb. 1986, 18) wordt ingetrokken.

  • 2. Het in het eerste lid genoemde besluit blijft evenwel van toepassing op naturalisatieverzoeken die voor de datum van de inwerkingtreding van dit besluit zijn ingediend.

Artikel 8

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit naturalisatiegelden 1997.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Voor elk van de landen van het Koninkrijk kan een ander tijdstip worden vastgesteld.

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 11 juni 1997

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz

Uitgegeven de vierentwintigste juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

De procedure van de naturalisatie is in die zin gewijzigd, dat de voorbereiding van de koninklijke besluiten tot naturalisatie zoveel mogelijk in handen van de lagere overheid is gelegd. Die wijziging in de behandeling van de naturalisatieverzoeken heeft ook gevolgen voor de hoogte en de wijze van betaling van de naturalisatiegelden. Naturalisatiegelden zijn vergoedingen voor de kosten gemaakt ter beoordeling van het naturalisatieverzoek. Zij hangen direct samen met het bij koninklijk besluit te nemen naturalisatiebesluit en kennen daarom een voor het gehele Koninkrijk gelijkluidende tariefstructuur. De naturalisatiegelden zijn verschuldigd zodra een verzoek tot verlening van het Nederlanderschap in behandeling is genomen: de betaling ervan zal in Nederland plaatshebben bij de autoriteit die dat verzoek in ontvangst neemt en in de Nederlandse Antillen en Aruba bij de regering. De ontvangende autoriteit en de regering kan zelf de wijze van betaling vaststellen. De ontvanger zal vervolgens van de ontvangen gelden een in dit besluit genoemd bedrag mogen inhouden dat ter dekking dient van de door hem gemaakte kosten. Het overige bedrag verzendt de ontvanger aan het ministerie van Justitie ter dekking van de kosten van verdere afdoening.

Een en ander brengt mee dat het Besluit naturalisatiegelden 1986, welk besluit de naturalisatierechten thans regelt, wordt vervangen. Daartoe strekt het onderhavige besluit. Het geeft voor de drie delen van het Koninkrijk een regeling voor de heffing van alle aan het Rijk verschuldigde naturalisatiegelden.

Het gewone tarief van naturalisatie blijft ook in de nieuwe procedure gehandhaafd op f 500,–, dat van verminderd tarief wordt gebracht op f 250,–. Voor elke behandeling van een naturalisatieverzoek ontvangt de instantie, die het verzoek in ontvangst neemt, een bedrag van f 200,–; het overige deel wordt afgedragen aan het ministerie van Justitie. Deze bedragen worden geacht kostendekkend te zijn voor zowel de bemoeienissen van de ontvangende instantie als die van het ministerie van Justitie. Ook het tarief voor een gemeenschappelijk verzoek – dat f 700,– bedraagt – wordt kostendekkend geacht, omdat een gemeenschappelijk verzoek voor de ontvangende instantie eenzelfde inspanning vereist als indien er twee enkelvoudige verzoeken waren ontvangen, terwijl het gemeenschappelijk verzoek van het ministerie van Justitie een behandeling vereist die vrijwel gelijk is aan die van een enkelvoudig verzoek. Het tarief voor een gemeenschappelijk verzoek van een min- of onvermogend paar bedraagt f 450,–.

In de gevallen genoemd in artikel 3, eerste lid, is de behandeling van het verzoek kosteloos, in andere bijzondere gevallen, genoemd in artikel 3, tweede lid, kan de Minister van Justitie bepalen dat de naturalisatie kosteloos zal zijn. Het geringe aantal kosteloze naturalisaties, en de uiteenlopende gronden voor deze naturalisatie maken een bijzondere afdrachtregeling tussen de instantie die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt en het Rijk overbodig; in voorkomende gevallen treden deze twee partijen in overleg over de vergoeding van de gemaakte kosten.

Periodiek zal worden bezien of en in welke mate de genoemde bedragen aanpassing behoeven om kostendekkend te blijven, zowel voor de uitvoeringsinstanties als voor het ministerie van Justitie. Daarbij zullen ook de kosteloze naturalisaties worden betrokken.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 2

Naturalisatiegelden zijn verschuldigd zodra een verzoek tot naturalisatie in behandeling is genomen. De hoogte van het verschuldigde recht staat op dat tijdstip in het algemeen vast. De hoogte van het gewone tarief en van het tarief voor gemeenschappelijk verzoek, de vrijstelling voor kinderen en voor als Nederlander behandelde Molukkers is eenvoudig vast te stellen. Indien de verzoeker meent voor verminderd tarief in aanmerking te komen, zal hij de daarvoor vereiste documenten moeten tonen. Kan hij dat niet, dan wordt het verschuldigde recht conform het gewone tarief vastgesteld, en wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld alsnog de ontbrekende documenten te verschaffen.

Indien bij het indienen van het verzoek tot naturalisatie reeds blijkt dat de betrokkene niet voldoet aan vereisten van objectieve aard, zoals aan de vereisten van leeftijd of van de rechtsgeldigheid of duur van het verblijf, zal de indiener worden ontraden zijn aanvraag door te zetten. Trekt hij op dat moment zijn verzoek in, dan wordt het verzoek niet in behandeling genomen en zullen geen rechten in rekening worden gebracht. Dient hij zijn verzoek in, dan vangt de behandeling ervan aan en zijn rechten verschuldigd, ongeacht de uitkomst van het verzoek.

Is de aanvraag in behandeling genomen dan zullen de verschuldigde rechten, zo die niet terstond worden voldaan, binnen dertien weken moeten worden betaald. Eerst na ontvangst van de betaling wordt de behandeling voortgezet. Ongeacht het verdere verloop van de procedure – toewijzing, afwijzing of intrekking van het verzoek nadat de behandeling is begonnen – zijn de rechten verschuldigd betaald.

Voor de gewone gevallen van naturalisatie wordt het bedrag van het naturalisatiegeld niet verhoogd. Wel zullen in die gevallen waarin de verzoeker een taaltoets moet afleggen, voor hem aan deze toets kosten verbonden kunnen zijn. De kosten van deze toets maken geen deel uit van de rechten en zullen door de verzoeker moeten worden voldaan aan degene die de toets afneemt.

Een verminderd tarief van tweehonderdvijftig gulden is verschuldigd in geval van min- en onvermogen van de verzoeker. Elk van de drie Koninkrijksdelen heeft eigen criteria ontwikkeld om die vermogensstatus vast te stellen. In de ministeriële regeling die aangeeft op welke wijze die status moet worden bewezen, zal worden aangesloten bij de in de drie landen bestaande wijzen van vaststelling. Voor Nederland zal die status worden vastgesteld aan de hand van de verklaring omtrent het inkomen en vermogen. Voor wat de Nederlandse Antillen en Aruba betreft zal worden aangesloten bij de in die landen geldende regelingen terzake van de verlening van kosteloze rechtskundige bijstand, welke regelingen op dit punt aanhaken aan de in die landen geldende bepalingen omtrent het minimumloon.

Artikel 3

Bij de uitvoering van het Besluit naturalisatiegelden 1986 zoals gewijzigd bij algemene maatregel van rijksbestuur van 27 januari 1993 is gebleken dat er behoefte bestaat aan een beschrijving van de gevallen waarin een algehele vrijstelling van naturalisatiegelden verleend kan worden. In de praktijk komt een aantal van zulke gevallen voor. Deze gevallen worden in hun algemeenheid in artikel 3 vermeld, waarbij in het eerste lid genoemd zijn de gevallen waarin altijd vrijstelling wordt verleend, in het tweede lid de gevallen waarin die vrijstelling kan worden verleend.

Minderjarigen worden doorgaans medegenaturaliseerd met hun ouder of ouders. Teneinde ongeacht het aantal kinderen de kosten van naturalisatie voor deze ouder of ouders op een redelijk peil te houden, worden de kinderen thans zonder kosten medegenaturaliseerd. Op grond van artikel 10 van de Rijkswet op het Nederlanderschap worden minderjarigen in bijzondere gevallen zelfstandig genaturaliseerd, doorgaans om hun de nationaliteit te verlenen die hun ouders reeds bezitten. In geval van een verzoek om een zelfstandige naturalisatie van minderjarigen – op grond van dat artikel van genoemde Rijkswet – is er geen reden om met betrekking tot de naturalisatiegelden anders te handelen dan in geval van de zelfstandige naturalisatie van een meerderjarige; wel zal in dit geval de Minister van Justitie de mogelijkheid hebben in bijzondere gevallen een vrijstelling van de betaling van de naturalisatiegelden te geven teneinde te voorkomen dat binnen families om financiële redenen verschillen in nationaliteit bestaan.

Ook personen die ingevolge de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander worden behandeld, en personen die ingevolge een administratieve vergissing reeds geruime tijd als Nederlander zijn aangemerkt, dienen voor kosteloze naturalisatie in aanmerking te komen. In geval van naturalisatie van Molukkers brengt het uitgangspunt van de Wet betreffende de positie van Molukkers mee, dat deze personen bij een naturalisatieverzoek geen recht verschuldigd zijn.

In geval van administratieve vergissingen zal niet steeds betaling van naturalisatiegelden gevorderd kunnen worden. In het bijzonder betreft dat de gevallen waarin die vergissing aan de administratie zelf te wijten is. Is de administratieve vergissing het gevolg van een frauduleus of onzorgvuldig gedrag van de betrokken persoon, dan zal er geen reden zijn om deze persoon kosteloos te naturaliseren, zo hij al voor naturalisatie in aanmerking komt.

Minder voorkomende gevallen waarin de verschuldigdheid van naturalisatiegelden niet vanzelfsprekend is, zijn de naturalisatie om redenen van staatsbelang en de naturalisatie wegens verdiensten voor de staat, zoals die van personen die op de voet van gewoon dienstplichtige vrijwillig Nederlandse militaire dienst hebben verricht, en die van personen die tijdens de tweede wereldoorlog belangrijk verzetswerk hebben verricht of aan geallieerde kant hebben gediend. Ook in deze gevallen kan de Minister van Justitie vrijstelling van betaling verlenen.

De in artikel 3, tweede lid gegeven bevoegdheden kan de Minister op grond van het derde lid van dit artikel mandateren aan de uitvoerende instanties onder aanwijzing van de voorwaarden waaronder en de gevallen waarin die vrijstelling gegeven kan worden. Deze bevoegdheid vloeit voor zover Nederland betreft voort uit de Algemene wet bestuursrecht; zij is hier in het bijzonder met het oog op de rechtsbedeling in de Nederlandse Antillen en Aruba vermeld.

Artikel 4

Vóór de aanvang van de behandeling van een naturalisatieverzoek wordt vastgesteld dat enige wettelijke vereisten, zoals de vereiste leeftijd, de duur van het verblijf in Nederland aanwezig zijn. Voldoet de verzoeker aan deze vereisten, dan wordt het verzoek in behandeling genomen en wordt de verzoeker een nota tot betaling van de naturalisatiegelden overhandigd of toegezonden; daarmee is de behandeling van het naturalisatieverzoek begonnen. Het naturalisatierecht is op dat moment verschuldigd. Vanaf het tijdstip van indiening heeft de verzoeker een termijn van dertien weken om tot betaling over te gaan. In geval van niet-betaling van het verschuldigde recht wordt na verloop van deze termijn van dertien weken de behandeling van het verzoek beëindigd. Stelt de verzoeker alsnog prijs op verkrijging van het Nederlanderschap, dan zal hij een nieuw verzoek moeten indienen. De termijn van dertien weken vangt aan op het tijdstip, waarop het verzoek in ontvangst wordt genomen; op dat moment wordt doorgaans ook de hoogte van het te betalen recht bepaald. Voor personen, die van mening zijn in aanmerking te komen voor verminderd tarief, maar de daarvoor benodigde bescheiden niet kunnen overleggen bij de indiening van het naturalisatieverzoek, zal het tarief op f 500,– respectievelijk f 700,– worden gesteld. Zij kunnen om die reden alsnog afzien van indiening van het verzoek, in het bijzonder in het geval dat de aanvulling van het ontbrekende document niet eenvoudig is te herstellen. Hen kan een korte termijn worden toegestaan om het gebrek te herstellen, indien dat herstel eenvoudig is. Om dat herstel mogelijk te maken is de termijn van betaling langer dan gebruikelijk in het administratieve recht.

Betreft het verzoek een persoon die in aanmerking wil komen voor een gehele ontheffing van de betaling als bedoeld in artikel 3, tweede lid, dan wordt de termijn van dertien weken opgeschort tot de dag waarop op dit verzoek is beslist.

Artikelen 5 en 6

In de gewijzigde naturalisatieprocedure wordt het verzoek tot naturalisatie niet meer bij het ministerie van Justitie ingediend, maar bij de burgemeester, het hoofd van de diplomatieke post, de regering van de Nederlandse Antillen of de Arubaanse regering. Zij zullen namens de Minister van Justitie de betaling van de vereiste naturalisatiegelden innen, eventueel door aan te geven op welke rekening deze gelden gestort moeten worden. Na aftrek van de in artikel 6, tweede lid, genoemde bedragen moeten de inkomsten aan de Minister van Justitie worden overgemaakt. De Minister van Justitie zal in een nadere regeling aangeven op welke wijze die overboeking plaats moet vinden, en met welke frequentie.

Artikel 7

Deze regeling is slechts van toepassing op verzoeken die zijn ingediend na het tijdstip van de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 9

De invoering van het Besluit naturalisatiegelden houdt mede verband met de wijzigingen van de procedures van naturalisatie in elk van de drie landen van het Koninkrijk. Deze landen lopen daarbij niet in gelijke tred. De invoering van het Besluit naturalisatiegelden zal daarom in elk van de drie landen op een ander tijdstip moeten kunnen plaatshebben.

De Staatssecretaris van Justitie,

E. M. A. Schmitz


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 juli 1997, nr. 127.

Naar boven