Besluit van 20 mei 1997, houdende regelen inzake tuchtrechtspraak en maatregelen wegens ongeschiktheid (Tuchtrechtbesluit BIG)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 15 juli 1996, nr. CSZ/BenO-966209, gedaan mede namens Onze Minister van Justitie;

Gelet op de artikelen 52, 53, eerste lid, 54, tweede lid, 65, tweede lid, 70, vierde lid, 73, tweede lid, 79, derde lid, 83, dertiende lid, 84, derde en zesde lid, en 94 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

De Raad van State gehoord (advies van 19 november 1996, no. W13.96.0306)

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 april 1997, CSZ/BenO-976120, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 BEGRIPSBEPALING

Artikel 1

ln dit besluit wordt verstaan onder «de wet»: de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

HOOFDSTUK 2 TUCHTRECHT

Paragraaf 1 Regionale tuchtcolleges

Artikel 2

  • 1. Er zijn vijf regionale tuchtcolleges waarvan de zetels zijn te Groningen, Zwolle, Amsterdam, Den Haag en Eindhoven.

  • 2. De ambtsgebieden van de tuchtcolleges omvatten de volgende provincies:

    a. van het tuchtcollege te Groningen: de provincies Groningen, Friesland en Drente;

    b. van het tuchtcollege te Zwolle: de provincies Overijssel, Flevoland en Gelderland;

    c. van het tuchtcollege te Amsterdam: de provincies Noord-Holland en Utrecht;

    d. van het tuchtcollege te Den Haag: de provincies Zuid-Holland en Zeeland ;

    e. van het tuchtcollege te Eindhoven: de provincies Noord-Brabant en Limburg.

Artikel 3

  • 1. Het regionale tuchtcollege te Amsterdam is bevoegd tot het behandelen van een zaak in eerste aanleg indien degene over wie wordt geklaagd, geen bekende woonplaats heeft.

  • 2. Indien degene over wie wordt geklaagd een bekende woonplaats in het buitenland heeft, is tot het behandelen van een zaak in eerste aanleg bevoegd het regionale tuchtcollege binnen wiens ambtsgebied het desbetreffende handelen of nalaten is geschied.

  • 3. Indien ter zake van hetzelfde handelen of nalaten wordt geklaagd over meerdere personen als bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de wet, die niet in het ambtsgebied van één tuchtcollege wonen, is tot het behandelen van een zaak in eerste aanleg bevoegd het regionale tuchtcollege binnen wiens ambtsgebied het desbetreffende handelen of nalaten is geschied.

  • 4. Indien het handelen of nalaten is geschied binnen het ambtsgebied van meer dan één tuchtcollege en ter zake van dat handelen of nalaten wordt geklaagd over meerdere personen als bedoeld in artikel 47, tweede lid, van de wet, die niet in het ambtsgebied van één tuchtcollege wonen, is tot het behandelen van een zaak in eerste aanleg bevoegd het regionale tuchtcollege binnen welks ambtsgebied de klager woont.

  • 5. Indien een klaagschrift is ingediend bij een regionaal tuchtcollege ter zake van enig in artikel 47, eerste lid, van de wet bedoeld handelen of nalaten van een lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot van dat tuchtcollege, verwijst de voorzitter van het college de zaak naar een aangrenzend regionaal tuchtcollege. De zaak wordt alsdan behandeld door het tuchtcollege waarnaar is verwezen.

  • 6. Indien het klaagschrift is ingediend bij een onbevoegd tuchtcollege, wordt het onverwijld doorgezonden aan het bevoegde tuchtcollege, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de klager. In het geval, bedoeld in de eerste volzin, geldt als de datum van indiening van het klaagschrift die van indiening bij het onbevoegde college.

Paragraaf 2 Procedure in eerste aanleg

Artikel 4

Het klaagschrift bevat:

1. a. de naam, de voornamen en het adres van de klager;

b. de klacht en de feiten en gronden waarop deze berust;

c. de naam, het werkadres en, voor zover bekend, het woonadres van degene over wie wordt geklaagd;

d. indien het enig handelen of nalaten, bedoeld in artikel 47, eerste lid, onder a, aanhef, van de wet betreft en de in dat onderdeel, onder 1° of 2°, bedoelde persoon niet de klager is, diens naam en, zo mogelijk, diens adres;

e. indien geklaagd wordt door:

1°. een rechtstreeks belanghebbende: een duidelijke aanduiding van het belang dat de klager bij het onderwerp van de klacht heeft;

2°. de beroepsbeoefenaar die aan degene over wie wordt geklaagd een opdracht heeft gegeven: een duidelijke omschrijving van de onderlinge verhouding;

3°. een persoon of een orgaan als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onder c, van de wet: een duidelijke omschrijving van de verhouding tot degene over wie wordt geklaagd;

4°. een hoofdinspecteur of een inspecteur als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onder d, van de wet: vermelding van diens hoedanigheid.

2. Het klaagschrift is ondertekend door de klager, zijn advocaat of procureur of een andere gemachtigde.

3. De secretaris van het tuchtcollege tekent onverwijld de datum van ontvangst op het klaagschrift aan.

Artikel 5

Indien het klaagschrift niet voldoet aan artikel 4, eerste of tweede lid, deelt het tuchtcollege de klager, indien deze bekend is, mede in hoeverre het klaagschrift onvolledig is en nodigt hem uit het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.

Artikel 6

  • 1. Van het verhandelde tijdens het vooronderzoek, bedoeld in artikel 66 van de wet, maakt degene die optreedt als secretaris, proces-verbaal op.

  • 2. Het proces-verbaal bevat de zakelijke inhoud van de verklaringen van de klager, degene over wie is geklaagd, de getuigen en de deskundigen. Degene die het vooronderzoek verricht, kan ambtshalve of op verzoek van een in de eerste volzin bedoeld persoon bepalen dat een verklaring geheel of gedeeltelijk woordelijk zal worden opgenomen.

  • 3. Het proces-verbaal wordt ondertekend door degene die het vooronderzoek verricht en degene die optreedt als secretaris.

Artikel 7

De terechtzitting vindt plaats op de standplaats van het regionale tuchtcollege.

Artikel 8

  • 1. De secretaris nodigt de klager en degene over wie is geklaagd, schriftelijk uit op de terechtzitting te verschijnen, onder mededeling van de plaats, de dag en het uur van aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, de samenstelling van het tuchtcollege, de plaats waar en de tijdstippen waarop de processtukken ter inzage liggen, en de namen van de getuigen en de deskundigen die zijn uitgenodigd of opgeroepen.

  • 2. Bij de uitnodiging wordt een termijn van ten minste drie weken in acht genomen. Indien de inspecteur voor de gezondheidszorg een verzoek als bedoeld in artikel 65, zesde lid, van de wet heeft gedaan, mag een kortere termijn in acht worden genomen. In dat geval bepaalt het tuchtcollege welke termijnen in plaats van die genoemd in de artikelen 9 en 18, in acht moeten worden genomen. Van het verzoek van de inspecteur en van de door het tuchtcollege vastgestelde termijnen wordt door de secretaris mededeling gedaan in de uitnodiging.

Artikel 9

  • 1. De namen van de getuigen en de deskundigen die door de klager of degene over wie is geklaagd, zijn uitgenodigd of opgeroepen, worden ten minste een week vóór de terechtzitting aan de secretaris van het tuchtcollege meegedeeld. De secretaris brengt de klager en degene over wie is geklaagd, onverwijld op de hoogte van de namen van de getuigen en deskundigen die nog niet bij hen bekend zijn.

  • 2. Processtukken kunnen uiterlijk tot twee weken vóór de terechtzitting bij de secretaris worden ingediend.

Artikel 10

  • 1. De samenstelling van het tuchtcollege blijft van de eerste behandeling ter terechtzitting af tot de beslissing in raadkamer onveranderd.

  • 2. Indien wijziging van de samenstelling noodzakelijk is, wordt de behandeling van de zaak op de terechtzitting opnieuw aangevangen. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

  • 1. De voorzitter opent, leidt en sluit de terechtzitting.

  • 2. Hij handhaaft de orde op de zitting en kan daartoe de hulp van de sterke arm inroepen.

  • 3. De voorzitter kan degene die tijdens de zitting de stilte of orde verstoort dan wel tekenen van goed- of afkeuring geeft, laten verwijderen.

Artikel 12

De voorzitter beslist de ter terechtzitting voorkomende geschillen betreffende de wijze waarop de zaak wordt behandeld.

Artikel 13

  • 1. Alle verschenen getuigen en deskundigen worden gehoord. De voorzitter bepaalt de volgorde van het horen.

  • 2. De getuigen en deskundigen worden gehoord door de voorzitter. De andere leden van het tuchtcollege kunnen eveneens vragen stellen.

  • 3. Door tussenkomst van de voorzitter kunnen de klager en degene over wie is geklaagd, vragen stellen aan de getuigen en de deskundigen.

Artikel 14

  • 1. Het horen van de klager en degene over wie is geklaagd geschiedt door de voorzitter. De andere leden van het tuchtcollege kunnen eveneens vragen stellen.

  • 2. Door tussenkomst van de voorzitter kunnen de klager en degene over wie is geklaagd, elkaar vragen stellen.

Artikel 15

  • 1. Van het verhandelde op de terechtzitting maakt de secretaris procesverbaal op. Artikel 6, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het proces-verbaal wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris.

Artikel 16

  • 1. Het tuchtcollege beraadslaagt en beslist in raadkamer en grondt de uitspraak uitsluitend op hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden en op de processtukken.

  • 2. Het college beslist bij meerderheid van stemmen. De secretaris heeft een adviserende stem.

  • 3. Wanneer drie of meer opvattingen zijn gegeven, wordt beslist in de zin die het meest overeenkomt met de opvatting van de meerderheid.

Artikel 17

  • 1. Onverminderd artikel 69, tweede en derde lid, van de wet, bevat de eindbeslissing van het tuchtcollege:

    a. de naam, de voornamen en de woonplaats van de klager;

    b. de naam, de voornamen en, voor zover bekend, het werkadres van degene over wie is geklaagd;

    c. de naam en de voornamen van de raadsman van de klager en van die van degene over wie is geklaagd, alsmede de plaats waar deze personen hun beroep uitoefenen;

    d. een omschrijving van de feiten en omstandigheden die naar aanleiding van de klacht zijn onderzocht;

    e. de namen van de voorzitter en de andere leden van het tuchtcollege die de zaak hebben behandeld, en van de secretaris.

  • 2. De eindbeslissing wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend. Bij verhindering van een van hen wordt diens plaats ter zake van de ondertekening ingenomen door een ander lid van het college dan de voorzitter dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting heeft bijgewoond.

  • 3. Op het afschrift van de eindbeslissing, bedoeld in artikel 72, eerste lid, van de wet, wordt het rechtsmiddel vermeld dat tegen die beslissing voor de klager of degene over wie is geklaagd, openstaat.

Artikel 18

  • 1. Het regionale tuchtcollege draagt ervoor zorg dat er ten minste acht dagen voor de dag van de behandeling van een zaak op een openbare terechtzitting of van een openbare uitspraak, in het gebouw waarin het tuchtcollege zitting houdt, een rollijst ter inzage ligt waarop is aangegeven de plaats, de dag en het uur van de openbare terechtzitting of uitspraak, met een aanduiding van de desbetreffende zaak.

  • 2. Plaats, dag en uur van een niet-openbare uitspraak worden ten minste acht dagen voor de uitspraak schriftelijk meegedeeld aan de klager en degene over wie is geklaagd.

Paragraaf 3 Procedure in beroep

Artikel 19

  • 1. Het beroepschrift bevat:

    a. de naam, de voornamen en het adres van degene die het beroep instelt;

    b. een duidelijke aanduiding van de eindbeslissing waartegen het beroep is gericht;

    c. de gronden van het beroep.

  • 2. Het beroepschrift is ondertekend door degene die het beroep instelt, zijn advocaat of procureur of een andere gemachtigde.

  • 3. Het beroepschrift wordt ingezonden bij het regionale tuchtcollege dat de eindbeslissing waartegen beroep wordt ingesteld, heeft gegeven.

  • 4. Indien het beroepschrift is ingezonden bij het centrale tuchtcollege, wordt het onverwijld doorgezonden aan het desbetreffende regionale tuchtcollege, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan degene die beroep heeft ingesteld. In het geval, bedoeld in de eerste volzin, geldt als datum van indiening van het beroepschrift die van indiening bij het centrale tuchtcollege.

Artikel 20

  • 1. De secretaris van het regionale tuchtcollege tekent onverwijld de datum van ontvangst op het beroepschrift aan en zendt de op de zaak betrekking hebbende processtukken zo spoedig mogelijk aan het centrale tuchtcollege.

  • 2. De secretaris van het regionale tuchtcollege stelt degenen die op grond van artikel 72, eerste lid, van de wet een afschrift van de eindbeslissing ontvangen, ervan in kennis dat tegen die beslissing beroep is ingesteld.

Artikel 21

Indien het beroepschrift niet voldoet aan artikel 19, eerste en tweede lid, deelt het centrale tuchtcollege aan de indiener van het beroep mede in hoeverre het beroepschrift onvolledig is en nodigt hem uit het verzuim binnen een bepaalde termijn te herstellen.

Artikel 22

Op de procedure in beroep zijn de artikelen 6 tot en met 16, 17 eerste en tweede lid, en 1 8 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3 HERZIENING

Artikel 23

  • 1. Herziening van een onherroepelijk geworden eindbeslissing als bedoeld in artikel 52 van de wet, wordt schriftelijk verzocht bij het centrale tuchtcollege door degene over wie was geklaagd.

  • 2. Het verzoekschrift vermeldt de gronden waarop het berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken.

  • 3. Het verzoekschrift is ondertekend door de indiener van het verzoek, zijn advocaat of procureur of een andere gemachtigde.

Artikel 24

Indien het verzoek tot herziening niet voldoet aan het vereiste, bedoeld in artikel 23, tweede lid, verklaart het centrale tuchtcollege bij met redenen omklede beslissing de indiener niet-ontvankelijk.

Artikel 25

  • 1. Indien geen toepassing wordt gegeven aan artikel 24, gelast de voorzitter van het centrale tuchtcollege dat het verzoek verder wordt behandeld op een openbare terechtzitting op een door hem te bepalen dag.

  • 2. Zodra de behandeling op de terechtzitting is gelast, benoemt de voorzitter een ander lid of een plaatsvervangend lid van het college tot rapporteur.

  • 3. De indiener van het verzoek tot herziening en de oorspronkelijke klager, indien zijn adres hier te lande bekend is, worden ten minste drie weken voor de dag van de terechtzitting schriftelijk van die dag in kennis gesteld.

Artikel 26

  • 1. De rapporteur brengt op de terechtzitting zijn verslag uit, behelzende een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden die uit de behandeling van de zaak die heeft geleid tot de eindbeslissing waarvan herziening is verzocht, en naar aanleiding van het verzoek tot herziening bekend zijn geworden. Daarna worden de indiener van het verzoek tot herziening en de oorspronkelijke klager door de voorzitter in de gelegenheid gesteld het woord te voeren. Artikel 65, negende lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het centrale tuchtcollege bepaalt vervolgens de dag en de plaats van de uitspraak. De uitspraak vindt plaats op een openbare terechtzitting.

Artikel 27

  • 1. Van het verhandelde tijdens de terechtzitting maakt de secretaris van het centrale tuchtcollege proces-verbaal op.

  • 2. Het proces-verbaal bevat de zakelijke inhoud van het verslag van de rapporteur en van de verklaringen van de indiener van het verzoek tot herziening en de oorspronkelijke klager. De voorzitter kan ambtshalve of op verzoek van een in de eerste volzin bedoeld persoon bepalen dat het verslag of een verklaring geheel of gedeeltelijk woordelijk zal worden opgenomen.

  • 3. Het proces-verbaal wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend.

  • 4. Met betrekking tot de behandeling op de terechtzitting zijn de artikelen 10, 11, 12, 16 en 18 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28

  • 1. Indien het centrale tuchtcollege het verzoek tot herziening ongegrond acht, wijst het college dat bij met redenen omklede uitspraak af.

  • 2. De uitspraak wordt op schrift gesteld en bevat de namen van de voorzitter en de andere leden van het centrale tuchtcollege die de zaak hebben behandeld, en van de secretaris. Artikel 17, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 29

  • 1. Indien het centrale tuchtcollege het verzoek tot herziening gegrond acht, beveelt het de opschorting van de uitvoering van de eindbeslissing waarvan herziening is verzocht en verwijst het de zaak naar een regionaal tuchtcollege dat van de zaak nog geen kennis heeft genomen teneinde hetzij de desbetreffende eindbeslissing te handhaven, hetzij, met vernietiging daarvan, de klager niet-ontvankelijk te verklaren, de klacht af te wijzen dan wel de indiener van het verzoek tot herziening een minder zware maatregel op te leggen dan de bij de vernietigde eindbeslissing opgelegde maatregel.

  • 2. Het centrale tuchtcollege draagt zo spoedig mogelijk alle op de zaak betrekking hebbende stukken over aan het regionale tuchtcollege waarnaar de zaak is verwezen.

Artikel 30

  • 1. Van een bevel als bedoeld in artikel 29, eerste lid, wordt een afschrift gezonden aan de indiener van het verzoek tot herziening, aan Onze Minister, aan de hoofdinspecteur en de regionale inspecteur voor de gezondheidszorg wie de aangelegenheid uit hoofde van de aan hun toevertrouwde belangen aangaat, en, indien de indiener van het verzoek tot herziening een militair is, aan Onze Minister van Defensie.

  • 2. Indien bij de eindbeslissing waarvan herziening is verzocht, een van de in artikel 48, eerste lid, onder d, e en f, en derde lid, van de wet omschreven maatregelen was opgelegd, maakt Onze Minister, na ontvangst van het afschrift, bedoeld in het eerste lid, aantekening van de opschorting van de desbetreffende eindbeslissing in het register. Zolang het bevel tot opschorting van kracht is, wordt de betrokkene voor de toepassing van wettelijke bepalingen, betrekking hebbende op degenen die in het desbetreffende register ingeschreven staan, gelijkgesteld met een ingeschrevene, behalve indien bij de desbetreffende eindbeslissing ten aanzien van hem de maatregel, bedoeld in artikel 48, derde lid, van de wet was opgelegd.

  • 3. Van de aantekening van de opschorting in het register en de gelijkstelling, bedoeld in het tweede lid, tweede volzin, wordt aan de indiener van het verzoek om herziening schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 31

  • 1. Na de verwijzing, bedoeld in artikel 29, gelast de voorzitter van het regionale tuchtcollege waarnaar de zaak is verwezen, een vooronderzoek.

  • 2. De behandeling van de verwezen zaak vindt vervolgens plaats met overeenkomstige toepassing van de artikelen 65, negende lid, 66, eerste lid, tweede volzin, en tweede tot en met zevende lid, 67, 68, 69, eerste en derde lid, 70, 71 en 72 van de wet, en 6 tot en met 16 en 18 van dit besluit, met dien verstande dat, voor zover in vorengenoemde artikelen verplichtingen van het tuchtcollege ten aanzien van de oorspronkelijke klager zijn opgenomen, deze slechts gelden indien zijn adres hier te lande bekend is. Voorts is artikel 17 van dit besluit van overeenkomstige toepassing, behoudens voor zover daarin wordt verwezen naar artikel 69, tweede lid, van de wet.

Artikel 32

  • 1. Indien het regionale tuchtcollege in de verwezen zaak beslist dat de eindbeslissing waarbij een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder d, e of f, of derde lid, van de wet was opgelegd, wordt gehandhaafd, verwijdert Onze Minister de aantekening van de opschorting, bedoeld in artikel 30, tweede lid, zodra hij het afschrift van de beslissing heeft ontvangen.

  • 2. Indien de beslissing van het regionale tuchtcollege in de verwezen zaak inhoudt dat de eindbeslissing waarvan herziening is gevraagd, wordt vernietigd en dat een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder e, van de wet wordt opgelegd, wordt die maatregel aangetekend in het register onder gelijktijdige verwijdering van de aantekening van de oorspronkelijk opgelegde maatregel en van die van de opschorting. Indien bij de beslissing van het college in de verwezen zaak de maatregel van schorsing wordt opgelegd, worden de aantekeningen van de oorspronkelijk opgelegde maatregel en van de opschorting daarvan in het register verwijderd. Van de schorsing wordt slechts aantekening gemaakt in het register voor zover de duur daarvan langer is dan de periode gedurende welke de oorspronkelijk opgelegde maatregel reeds ten uitvoer is gelegd.

  • 3. Indien de beslissing van het regionale tuchtcollege inhoudt dat de eindbeslissing waarbij een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder d, e of f, of derde lid, van de wet was opgelegd, wordt vernietigd en dat de klager niet-ontvankelijk wordt verklaard, de klacht wordt afgewezen dan wel ten aanzien van de betrokkene een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder a, b of c, van de wet wordt opgelegd, worden de aantekeningen in het register van de oorspronkelijke maatregel en van de opschorting, verwijderd.

HOOFDSTUK 4 MAATREGELEN WEGENS ONGESCHIKTHEID

Artikel 33

De voordracht aan het college van medisch toezicht tot het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 79, tweede lid, van de wet, wordt gedaan door de regionale inspecteur of de hoofdinspecteur voor de gezondheidszorg.

Artikel 34

  • 1. Met betrekking tot de behandeling van een zaak door het college van medisch toezicht zijn de artikelen 6 tot en met 18 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «de klager» en «degene over wie is geklaagd» telkens wordt gelezen «de inspecteur voor de gezondheidszorg, bedoeld in artikel 33» onderscheidenlijk «degene op wie de voordracht betrekking heeft» en dat in artikel 17, eerste lid, onder d, in plaats van «de klacht» wordt gelezen «de voordracht».

  • 2. Op de procedure in beroep tegen een eindbeslissing van het college van medisch toezicht zijn de artikelen 19 tot en met 22 van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 36

Dit besluit wordt aangehaald als: Tuchtrechtbesluit BIG.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 mei 1997

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de negentiende juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Grondslagen

De basis van het onderhavige besluit vormen niet alleen de specifieke delegatiebepalingen in de hoofdstukken VII (Tuchtrechtspraak) en VIII (Maatregelen wegens ongeschiktheid) van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg, te weten de artikelen 52, 53, eerste lid, 54, tweede lid, 65, tweede lid, 70, vierde lid, 73, tweede lid, 79, derde lid, 83, dertiende lid, en 84, derde en zesde lid. Ook artikel 94 van de wet komt daarvoor in aanmerking. Gelet op de wetsgeschiedenis van dat artikel, is ter zake van de toepassing daarvan met name gedacht aan bepalingen op het gebied van de tuchtrechtspraak. In het onderhavige besluit is van laatstbedoelde delegatiebepaling gebruik gemaakt om tal van bepalingen die reeds in het op de Medische Tuchtwet gebaseerde Reglement medisch tuchtrecht en oplossing van geschillen (hierna te noemen: het Reglement) waren opgenomen, maar waarvoor de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna te noemen: de wet) geen specifieke delegatiebepaling bevat, materieel over te nemen.

Het gaat daarbij met name om bepalingen die ertoe strekken de tuchtrechtprocedure zo rechtvaardig en doelmatig mogelijk te laten verlopen.

Herziening

De open delegatie-bepaling van artikel 52 van de wet stelt geen beperkingen aan de vormgeving van de nadere regeling van de herziening van tuchtrechtelijke eindbeslissingen. Voor zover mogelijk is voor de herzieningsprocedure – opgenomen in hoofdstuk 3 van het onderhavige besluit – de regeling van de herziening in Titel VIII van het Derde boek van het Wetboek van Strafvordering (Herziening van arresten en vonnissen) als leidraad genomen. Bepaald wordt dat het centrale tuchtcollege in alle gevallen vaststelt of een verzoek tot herziening gegrond is. Is het college van oordeel dat dit het geval is, dan beveelt het opschorting van de eindbeslissing waarvan herziening is verzocht en verwijst het de zaak naar een regionaal tuchtcollege dat van de zaak nog niet eerder kennis heeft genomen. De bepaling dat het centrale tuchtcollege oordeelt over de herziening van dezelfde zaak waarin het college ook een (inhoudelijke) eindbeslissing gaf, levert geen probleem op in het kader van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens op het stuk van de onpartijdigheid van de rechter. De rechtsvraag in beide beslissingen is immers een andere. Bij de herziening gaat het uitsluitend om de vraag of er na de eindbeslissing van nieuwe omstandigheden is gebleken die naar ernstig vermoeden tot een andere eindbeslissing zouden hebben geleid (artikel 52 van de wet). Zie bij voorbeeld het arrest in de zaak Hauschildt vs. Denemarken, 24 mei 1989, A. 154 (1989), NJ 1990, 627, par. 52–53 en het arrest in de zaak Nortier vs Nederland, 24 augustus 1993, A.267 (1993), NJ 1993, 650), par. 35).

Overleg

Bij de totstandkoming van het onderhavige besluit zijn deskundigen uit de kring van de tuchtcolleges betrokken geweest. Met hun adviezen is zoveel mogelijk rekening gehouden.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Dit artikel, dat de ambtgebieden van de tuchtcolleges omschrijft, geeft uitvoering aan artikel 53, eerste lid, van de wet.

Vergeleken met de bestaande indeling van Nederland in ambtsgebieden van tuchtcolleges, zijn de ambtsgebieden van de tuchtcolleges te Zwolle en te Eindhoven groter onderscheidenlijk kleiner geworden. Dit houdt verband met de toedeling van de gehele provincie Gelderland aan het ambtsgebied van het college te Zwolle. Voor de bestaande splitsing van die provincie over twee ambtsgebieden bestaat naar onze mening geen grond meer.

Artikel 3

Het eerste en het tweede lid van het onderhavige artikel geven uitvoering aan artikel 54, tweede lid, van de wet.

Overeenkomstig artikel 17 van het Reglement, bepaalt het eerste lid van het onderhavige artikel dat het te Amsterdam gevestigde tuchtcollege bevoegd is klachten te behandelen die zijn gericht tegen een beroepsbeoefenaar die geen bekende woonplaats heeft, niet in Nederland en niet in het buitenland. Indien een beroepsbeoefenaar in het buitenland op een bekend adres woont en in Nederland werkt, ligt het in de rede dat de plaats van handeling bepalend is voor de relatieve competentie van de tuchtrechter. Dit wordt in het tweede lid geregeld.

Voor regeling van andere situaties die tot vragen betreffende de relatieve competentie kunnen leiden, biedt artikel 54, tweede lid, van de wet geen basis. Regeling van hierbedoelde andere situaties is derhalve gebaseerd op artikel 94 van de wet.

Voor de situatie dat er verschillende beroepsbeoefenaren, die niet in hetzelfde ambtsgebied wonen, bij dezelfde verweten gedraging zijn betrokken, bepaalt het derde lid van het onderhavige artikel dat het bevoegde tuchtcollege het college is binnen wiens ambtsgebied het vergrijp heeft plaatsgevonden.

Het vierde lid regelt de relatieve competentie voor de gevallen waarin het tuchtrechtelijk laakbare handelen of nalaten zich in meer dan één ambtsgebied heeft voltrokken en daarbij verschillende niet in één ambtsgebied wonende beroepsbeoefenaren zijn betrokken. Te denken valt aan tekortschietende hulpverlening in een ambulance door meer dan één hulpverlener. Voor deze situatie ligt het voor de hand het tuchtcollege binnen wiens ambtsgebied de klager woont, als de bevoegde rechter aan te wijzen.

Het vijfde lid regelt de relatieve competentie voor het geval de aan te klagen persoon lid is van het tuchtcollege bij wie volgens hierboven beschreven regelingen het klaagschrift moet worden ingediend. In het licht van het beginsel van de onpartijdigheid van de rechter ligt het in de rede dat het college waarvan de aangeklaagde lid is de zaak niet zelf behandelt. Het vijfde lid bepaalt dat de voorzitter van het desbetreffende college de zaak alsdan verwijst naar een aangrenzend college.

Artikel 4

Het eerste lid van dit artikel is grotendeels ontleend aan artikel 20 van het Reglement. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de wet het mogelijk maakt dat niet de betrokken patiënt, maar een ander te zijnen behoeve een klacht indient.

Nieuw is de bepaling dat, indien door een beroepsbeoefenaar wordt geklaagd over degene aan wie hij een opdracht heeft gegeven, de betrokken beroepsbeoefenaar zijn verhouding met de opdrachtnemer in het klaagschrift duidelijk moet omschrijven. Deze bepaling houdt verband met artikel 35 van de wet.

Door de beperking van de categorieën van personen die het klaagschrift kunnen ondertekenen, in het tweede lid van het onderhavige artikel, zal onduidelijkheid over de rechtsgeldigheid van het klaagschrift kunnen worden voorkomen.

Het derde lid van artikel 4 komt geheel overeen met artikel 21 van het Reglement.

Artikel 5

Dit artikel is ontleend aan artikel 23 van het Reglement.

De deskundigen uit de kring van de tuchtcolleges hebben erop gewezen dat er in de praktijk behoefte bestaat aan de mogelijkheid om de termijn waarbinnen de klager de gelegenheid krijgt een verzuim met betrekking tot de volledigheid van het klaagschrift te herstellen, nog een keer te verlengen. Wij zijn van mening dat er, mede gezien artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin geen mogelijkheid tot verlenging van herstel van verzuim wordt opengesteld, geen aanleiding is om in het onderhavige besluit een daartoe strekkende bepaling op te nemen. Indien de klager in eerste aanleg geen gebruik maakt van de mogelijkheid tot herstel van een verzuim binnen de hem gegeven termijn, kan hij de procedure opnieuw in gang zetten door een nieuw klaagschrift in te dienen, zolang er geen onherroepelijke uitspraak is in de zin van artikel 51 van de wet.

Het niet voldoen aan de in artikel 4, eerste of tweede lid, gestelde eisen met betrekking tot het klaagschrift kan ertoe leiden dat het tuchtcollege, op grond van artikel 66, vierde lid, van de wet, zonder verder onderzoek, in raadkamer, een eindbeslissing geeft die strekt tot de niet-ontvankelijk-verklaring van de klager.

Artikel 6

Dit artikel is ontleend aan de artikelen 29, tweede lid, en 58 van het Reglement.

Artikel 7

Het onderhavige artikel is ontleend aan artikel 35, tweede lid, van het Reglement. Het bevat ten opzichte van die bepaling een vereenvoudiging in die zin dat alle terechtzittingen op de standplaats van het tuchtcollege zullen plaatsvinden. Van enige behoefte aan de mogelijkheid van een andere zittingsplaats is in de praktijk niet gebleken.

Artikel 8

Artikel 36, eerste lid, van het Reglement bepaalde dat de klager en de aangeklaagde worden opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen en niet, zoals het eerste lid van het onderhavige artikel bepaalt, dat zij daartoe worden uitgenodigd. Dit verschil in terminologie heeft de volgende reden. In het Reglement had het begrip «oproepen» een dwingende lading. Op grond daarvan kon het tuchtcollege aan het niet voldoen door de klager of de aangeklaagde aan de oproeping om ter terechtzitting te verschijnen de consequentie verbinden dat deze zou worden voorgeleid. Een dergelijke bevoegdheid heeft het tuchtcollege op grond van de wet BIG niet. Bij het ontbreken van zodanige bevoegdheid ligt het niet in de rede om in het onderhavige besluit het begrip «oproepen» te hanteren als het om de klager of de aangeklaagde gaat. De keuze voor het begrip «uitnodigen» is mede gebaseerd op de formulering van artikel 67 van de wet, waar sprake is van «in de gelegenheid stellen de terechtzitting bij te wonen en te worden gehoord» en op artikel 68 van de wet, dat het begrip «oproepen» (om ter terechtzitting te verschijnen) alleen hanteert voor zover het getuigen en deskundigen betreft en aan het niet verschijnen van deze personen ter terechtzitting de consequentie van voorgeleiding verbindt.

Artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een termijn van ten minste drie weken in acht moet worden genomen alvorens de zaak wordt behandeld op een openbare zitting. In artikel 8, tweede lid, van het onderhavige besluit wordt uitgegaan van eenzelfde termijn van voorbereiding op de terechtzitting. De onderhavige bepaling bevat evenwel de mogelijkheid deze termijn te bekorten. Daarmee wordt bevorderd dat aan het verzoek van de inspecteur voor de gezondheidszorg om een spoedbehandeling van de zaak, bedoeld in artikel 65, zesde lid, van de wet, gevolg kan worden gegeven. Het tweede lid van artikel 8 bepaalt dat het tuchtcollege in dat geval de overige in het besluit voorgeschreven termijnen aanpast.

Artikel 9

Het eerste lid van dit artikel is ontleend aan de artikelen 41, tweede lid, en 42 van het Reglement.

Het tweede lid vloeit voort uit de bepaling in artikel 67 van de wet dat de klager en degene over wie is geklaagd gedurende ten minste zes dagen van de processtukken kunnen kennisnemen en dat de laatste dag van de periode van inzage ten minste acht dagen voor de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting ligt.

Artikel 10

Dit artikel komt overeen met artikel 47 van het Reglement. De ratio van het onderhavige artikel is gelegen in artikel 16, eerste lid, van het onderhavige besluit (op zijn beurt ontleend aan artikel 59 van het Reglement) dat voorschrijft dat de uitspraak, behalve op de processtukken, uitsluitend is gebaseerd op hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden. Dat impliceert dat de betrokken tuchtrechters de gehele behandeling op de terechtzitting hebben bijgewoond.

Artikel 11

De regeling van de orde tijdens het onderzoek op de terechtzitting in het onderhavige artikel komt materieel vrijwel geheel overeen met artikel 49 van het Reglement.

Artikelen 12, 13, 14, 15 en 16

Artikel 12 komt geheel overeen met artikel 50, tweede lid, van het Reglement.

Het eerste lid van artikel 13 is ontleend aan artikel 51, eerste en tweede lid, van het Reglement. Het tweede en derde lid van artikel 13 vinden hun oorsprong in artikel 52, vierde onderscheidenlijk vijfde lid, van het Reglement.

Het eerste lid van artikel 14 is ontleend aan artikel 53, derde lid, van het Reglement. Het tweede lid van artikel 14 is ontleend aan artikel 53, vierde lid, van het Reglement.

Artikel 15 is overgenomen van artikel 58 van het Reglement.

Artikel 16 komt overeen met de artikelen 59 en 60 van het Reglement.

Artikel 17

Het eerste lid van dit artikel komt in grote lijnen overeen met artikel 62, tweede lid, van het Reglement, met dien verstande dat onderdeel c van laatstgenoemd artikellid niet is overgenomen in artikel 17, eerste lid, van het onderhavige besluit; artikel 69, derde lid, van de wet schrijft reeds voor dat de beslissing met redenen omkleed is.

Nieuw is de bepaling dat het werkadres van degene over wie is geklaagd in de eindbeslissing van het tuchtcollege wordt vermeld (artikel 17, eerste lid, onder b), voor zover dat bij het tuchtcollege bekend is. Deze bepaling houdt verband met artikel 5 van het Registratiebesluit BIG, dat inhoudt dat van sommige in dat artikel bedoelde gegevens wordt kennis gegeven aan de werkgever of de instelling waarin de betrokken beroepsbeoefenaar anders dan als werknemer zijn beroep uitoefent, en van andere in dat artikel bedoelde gegevens wordt kennis gegeven in een dag- of nieuwsblad dat in het gebied waarin de betrokken beroepsbeoefenaar zijn beroep uitoefent, wordt verspreid. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, tot wie dat artikel is gericht, kan dat slechts uitvoeren indien hem het werkadres van degene over wie is geklaagd bekend is. Dat laatste zal meestal niet het geval zijn. De kans dat dat adres bij het tuchtcollege bekend is, is evenwel zeer groot. De eindbeslissing van het tuchtcollege is daarmee de meest voor de hand liggende bron voor de desbetreffende informatie.

De eerste volzin van het tweede lid is overgenomen uit artikel 62, derde lid, eerste volzin, van het Reglement. De bepaling van artikel 62, derde lid, tweede volzin, van het Reglement is niet overgenomen. Op advies van de deskundigen uit de kring van de tuchtcolleges is ervoor gekozen dat bij verhindering tot ondertekening van de eindbeslissing van het tuchtcollege door hetzij de secretaris hetzij de voorzitter, de plaats van de verhinderde secretaris ter zake van de ondertekening wordt ingenomen door een lid, niet zijnde de voorzitter, dat het onderzoek op de terechtzitting heeft bijgewoond, en dat de plaats van de verhinderde voorzitter ter zake van de ondertekening door een ander lid dat het onderzoek op de terechtzitting heeft bijgewoond wordt ingenomen.

Het derde lid van het onderhavige artikel is overgenomen uit artikel 64, eerste lid, van het Reglement dat bepaalt dat het (gewone) rechtsmiddel dat tegen de eindbeslissing openstaat op het afschrift van de eindbeslissing wordt vermeld.

Artikel 18

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 70, vierde lid, van de wet. De termijn die er ingevolge het onderhavige artikel moet liggen tussen de bekendmaking van de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting of van de openbare uitspraak en het feitelijke plaatsvinden daarvan, is, naar analogie van de termijn die ingevolge artikel 67, tweede lid, tweede volzin, van de wet in acht moet worden genomen tussen het bekend kunnen zijn met de processtukken en de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, bepaald op acht dagen.

Artikel 19

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 73, tweede lid, van de wet. Het eerste lid komt materieel geheel overeen met artikel 74 van het Reglement. Het tweede lid bepaalt wiens handtekening onder het beroepschrift moet staan om voor behandeling in aanmerking te komen.

Artikel 20

Artikel 73, eerste lid, van de wet bepaalt dat tegen een eindbeslissing van een regionaal tuchtcollege beroep kan worden ingesteld bij het centrale tuchtcollege. ln aansluiting hierop is in het onderhavige besluit bepaald dat het beroepschrift wordt ingezonden bij het tuchtcollege dat de beslissing in eerste aanleg heeft gegeven en dat de desbetreffende secretaris de processtukken toezendt aan het centrale tuchtcollege. Deze regeling is ontleend aan artikel 72, eerste lid, van het Reglement en komt overeen met de regeling ter zake voor hoger beroep in strafzaken, zoals is neergelegd in de artikelen 449, eerste lid, juncto 409, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 21

De eerste volzin van dit artikel is ontleend aan artikel 85, tweede lid, van het Reglement voor zover dat verwijst naar artikel 23 van het Reglement.

Het niet voldoen aan de aan het beroepschrift gestelde eisen kan ertoe leiden dat het centrale tuchtcollege op grond van artikel 74, eerste lid, van de wet zonder verder onderzoek, in raadkamer, een beslissing geeft die strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de indiener van het beroep.

Artikel 23

Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat het verzoek om herziening wordt ingediend bij het hoogste rechtscollege voor de tuchtrechtspraak in de zin van de wet, te weten het centrale tuchtcollege.

Het tweede lid van dit artikel is ontleend aan artikel 459 van het Wetboek van Strafvordering.

Het derde lid bevat regels omtrent de ondertekening van het verzoekschrift.

Artikel 24

Dit artikel is ontleend aan artikel 460 van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 25

Indien het centrale tuchtcollege de indiener van het verzoek om herziening niet bij voorbaat niet-ontvankelijk verklaart wegens het niet voldoen aan de eis van motivering van het verzoek of het toezenden van de ter zake dienende stukken, wordt een begin gemaakt met de inhoudelijke behandeling van het verzoek om herziening. Naar analogie van artikel 462 van het Wetboek van Strafvordering wordt in het eerste lid van het onderhavige artikel bepaald dat alsdan een datum wordt vastgesteld voor verdere behandeling van het verzoek om herziening op een openbare terechtzitting.

Naar analogie van artikel 463, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, bepaalt het tweede lid van artikel 25 van het onderhavige besluit dat er een rapporteur wordt benoemd. Alleen leden of plaatsvervangende leden komen voor die benoeming in aanmerking.

Het derde lid van het onderhavige artikel is ontleend aan artikel 463, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande dat de daarin genoemde termijn van tien dagen voor het doen van de aanzegging van de dag van de terechtzitting aan de betrokkenen niet is overgenomen. Gekozen is voor een termijn van drie weken, overeenkomstig de termijn die artikel 8:56 van de Algemene wet bestuursrecht hanteert ter zake van de aanzegging aan de betrokken partijen van de dag van de zitting.

Artikel 26

Het eerste lid van dit artikel is ontleend aan artikel 464, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verwijzing naar artikel 65, negende lid, van de wet betekent dat de indiener van het verzoek om herziening en de oorspronkelijke klager zich tijdens de zitting van het centrale tuchtcollege kunnen doen bijstaan door een raadsman.

Bepalingen omtrent het oproepen en horen van getuigen of deskundigen in de fase van behandeling van het verzoek om herziening door het centrale tuchtcollege (de eerste fase) ontbreken. De ratio daarvan is dat de eerste fase van de herzieningsprocedure dient om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van nieuwe feiten of omstandig heden die, indien zij destijds bekend waren geweest, vermoedelijk tot een afwijkende beslissing zouden hebben geleid. Het horen van getuigen of deskundigen is in deze fase van de procedure niet relevant.

Het tweede lid stemt overeen met artikel 464, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Artikel 27

De eerste drie leden van het onderhavige artikel zijn analoog aan de artikelen 6 en 15.

In het rijtje van artikelen waarnaar in het vierde lid wordt verwezen ontbreekt een verwijzing naar artikel 13. Dat houdt verband met ontbreken van een regeling inzake het horen van getuigen of deskundigen in de eerste fase van de behandeling van het verzoek om herziening.

Artikel 28

Het eerste lid is ontleend aan artikel 465, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. De eerste volzin van het tweede lid is rechtstreeks ontleend aan artikel 17, eerste lid, onder e. De verwijzing naar artikel 17, tweede lid, moge voor zich spreken.

Artikel 29

Het eerste lid van dit artikel is ontleend aan artikel 465, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De verwijzing van de zaak, bij gegrondverklaring van het verzoek tot herziening, naar een regionaal tuchtcollege dat van de zaak nog geen kennis heeft genomen, is reeds toegelicht in het algemeen deel van deze toelichting (Herziening). Het tweede lid regelt de overdracht van alle op de zaak betrekking hebbende stukken van het centrale college aan het regionale tuchtcollege waarnaar de zaak is verwezen.

Artikel 30

Het eerste lid geeft aan aan wie het centrale college een afschrift van een bevel als bedoeld in artikel 29, eerste lid, dient te zenden.

In het tweede lid is geregeld dat voor de periode waarin het bevel tot opschorting van kracht is, de betrokkene voor de toepassing van wettelijke bepalingen, betrekking hebbende op degenen die in het desbetreffende register ingeschreven staan, gelijkgesteld wordt met een ingeschrevene. Alleen indien hem als maatregel een ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven (artikel 48, derde lid, van de wet) is opgelegd geldt deze gelijkstelling niet.

Artikel 31

Uit dit artikel blijkt dat het vooronderzoek tijdens de herzieningsprocedure nagenoeg geheel verloopt volgens de eisen die in de wet en in dit besluit geformuleerd zijn ten aanzien van het vooronderzoek tijdens de procedure in eerste aanleg.

Artikel 32

In deze bepaling worden de verschillende gevolgen aangegeven die de beslissingen van het regionale tuchtcollege kunnen hebben ten aanzien van de registratie. In alle gevallen is voldaan aan het vereiste van artikel 52 van de wet waar is bepaald dat herziening niet zal kunnen leiden tot een wijziging in hetgeen voorheen was beslist, ten nadele van de betrokkene.

In de laatste volzin van het tweede lid is aangegeven dat van de schorsing geen aantekening in het register gemaakt behoeft te worden voor zover de duur daarvan langer is dan de periode gedurende welke de oorspronkelijk opgelegde (zwaardere) maatregel reeds ten uitvoer is gelegd.

Artikel 33

Op grond van artikel 79, derde lid, van de wet dient bij algemene maatregel van bestuur te worden geregeld welk geneeskundig onderdeel van het staatstoezicht op de volksgezondheid bevoegd is een voordracht te doen tot het treffen van een maatregel wegens ongeschiktheid jegens een in artikel 3 van de wet bedoelde beroepsbeoefenaar. In verband met de integratie per 1 januari 1995 van de drie inspecties van de volksgezondheid – de geneeskundige inspectie, de geneeskundige inspectie voor de geestelijke volksgezondheid en de inspectie voor de geneesmiddelen – tot één inspectie voor de gezondheidszorg, kan met de voorgestelde redactie van artikel 33 worden volstaan.

Artikel 34

De bepalingen van dit besluit met betrekking tot de procedure bij het college van medisch toezicht komen vrijwel overeen met die betreffende de procedure bij de regionale tuchtcolleges. Voor de bepalingen met betrekking tot de procedure in beroep bij het centrale tuchtcollege geldt hetzelfde.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 juli 1997, nr. 127.

Naar boven