Besluit van 30 mei 1997, houdende wijziging van het Besluit registratie justitiële gegevens en het Besluit inlichtingen justitiële documentatie

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 22 januari 1997, nr. 602540/97/6, Directie Wetgeving;

Gelet op artikel 1, eerste lid en artikel 13 van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag;

De Raad van State gehoord (advies van 28 april 1997, nr. W03.97.0038);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 26 mei 1997, nr. 627731/97/6, Directie Wetgeving;

ARTIKEL I

Het >Besluit registratie justitiële gegevens1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het derde onderdeel worden – onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het einde van onderdeel I – de onderdelen m tot en met o toegevoegd, die luiden:

m. de oplegging van de maatregel tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel;

n. plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

o. de oplegging van de maatregel tot betaling aan de staat van een som geld ten behoeve van het slachtoffer.

2. In het derde onderdeel, onder f, h, i, j, k en l, vervalt telkens het woord «onherroepelijke».

3. In het derde onderdeel, onder g, vervalt het woord: onherroepelijk.

4. In het vierde, achtste en tiende onderdeel vervalt in de aanhef telkens het woord: onherroepelijke.

B. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 7 wordt het cijfer «12» vervangen door: 578, tweede lid.

2. In onderdeel 10, onder b, vervalt het woord «onherroepelijke».

3. Aan artikel 4 worden – onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het einde van onderdeel 23 – de onderdelen 24 tot en met 31 toegevoegd, die luiden:

24. de vervanging van de geldboete door jeugddetentie, hechtenis of een alternatieve sanctie;

25. de verlenging of de beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

26. de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

27. de herroeping van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;

28. de omzetting van een alternatieve straf in een vrijheidsstraf;

29. het opleggen en gelasten van de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf in plaats van de straf van het verrichten van onbetaalde arbeid;

30. de voorwaardelijke invrijheidstelling van een jeugdige;

31. de gehele of gedeeltelijke vervanging van de straf van jeugddetentie in een van de straffen genoemd in artikel 9, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

C. Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt het woord «eerste» vervangen door: tweede en wordt de zinsnede «of van de plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling» vervangen door: , de duur van de plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling of van de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

2. In het vierde lid wordt het woord «tweede» vervangen door: derde.

ARTIKEL II

Het Besluit inlichtingen justitiële documentatie2 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel k komt te luiden:

k. de directeur van een inrichting als bedoeld in artikel 6 van de Beginselenwet gevangeniswezen, de directeur van een inrichting als bedoeld in artikel 37d van het Wetboek van Strafrecht alsmede de directeur van een voorziening als bedoeld in artikel 65 van de Wet op de jeugdhulpverlening ten behoeve van het nemen van beslissingen inzake hetzij de aanstelling of het ontslag van personeel, hetzij de toelating tot de inrichting van personen, die niet worden ingesloten in de inrichting respectievelijk voorziening voor zover dat noodzakelijk is voor de orde of de veiligheid van de inrichting of voorziening;

2. Aan artikel 2 worden – met vervanging van de aan het slot van het artikel geplaatste punt door een puntkomma – de onderdelen n tot en met r toegevoegd, luidende:

n. de korpschef van een regionaal politiekorps ten behoeve van de uitvoering van de Wet wapens en munitie en de Jachtwet;

o. Onze Minister van Justitie en de burgermeester voor zover dit in het kader van de beoordeling van een verzoek tot het verkrijgen van het Nederlanderschap op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap noodzakelijk is;

p. de directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de korpschef van een regionaal politiekorps alsmede de voorzitter van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken ten behoeve van de uitvoering van de Vreemdelingenwet;

q. de directeur van het Nederlands Centraal Instituut voor Giraal Effectenverkeer B.V. ten behoeve van het onderzoek naar de antecedenten van personen die in aanmerking willen komen voor een dienstbetrekking bij deze rechtspersoon of bij het Nederlands Interprofessioneel Effectencentrum NIEC B.V. alsmede ten behoeve van het onderzoek naar de antecedenten van personen die bij de hiervoor genoemde rechtspersonen werkzaamheden gaan verrichten gedurende een zodanig lange periode dat hun positie kan worden gelijkgesteld met die van werknemers in dienstverband;

r. de President van De Nederlandsche Bank N.V. ten behoeve van het onderzoek naar de antecedenten van personen die in aanmerking willen komen voor een dienstbetrekking bij deze rechtspersoon, alsmede ten behoeve van het onderzoek naar de antecedenten van personen die bij deze rechtspersoon werkzaamheden gaan verrichten gedurende een zodanig lange periode dat hun positie kan worden gelijkgesteld met die van werknemers in dienstverband;

B. In artikel 5 wordt het derde lid vervangen door:

  • 3. Aan de burgemeester en de commissaris van de Koning worden in het kader van hun adviserende taak, bedoeld in het Reglement op de Orde van de Nederlandse Leeuw en de Orde van Oranje-Nassau, de inlichtingen verstrekt, genoemd in artikel 4.

C. Artikel 7, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Met vernummering van de letters a, d, f en g in a tot en met d vervallen de letters b, c en e.

2. Er wordt een nieuw onderdeel e toegevoegd, dat luidt:

e. de Wet explosieven voor civiel gebruik;

D. In artikel 8 wordt onder vernummering van het tweede in het derde lid een nieuw tweede lid ingevoegd dat luidt:

  • 2. Voor zover de in de artikelen 2, 5 en 7 genoemde personen betrekking hebben op een burgemeester, is deze tevens bevoegd de korpschef in wiens regio de gemeente is gelegen, te machtigen tot het aanvragen van de gegevens.

E. Na artikel 9 worden twee nieuwe artikelen 9a en 9b ingevoegd die luiden:

Artikel 9a

De procureurs-generaal bij de gerechtshoven zijn bevoegd aan de daartoe bevoegde buitengewone opsporingsambtenaren van de Dienst Wegverkeer inlichtingen te verstrekken terzake van overtredingen van de artikelen 30, eerste, tweede en vierde lid, en artikel 34, derde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, voor zover zij deze behoeven voor de uitoefening van hun taak terzake van het aanbieden van transacties.

Artikel 9b

De procureurs-generaal bij de gerechtshoven zijn bevoegd aan de daartoe bevoegde buitengewone opsporingsambtenaren van de Rijksverkeersinspectie inlichtingen te verstrekken terzake van overtredingen van de artikelen 11, 12, 13 en 17, tweede lid van het Rijtijdenbesluit en artikel 31 van de Wet Goederenvervoer over de weg voor zover zij deze behoeven voor de uitoefening van hun taak terzake van de beoordeling van de eis van betrouwbaarheid.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met uitzondering van artikel I, onder A, onderdelen 2, 3, 4 en onder b, onderdeel 2, die in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 mei 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de twaalfde juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

In de onderhavige algemene maatregel van bestuur zijn het Besluit registratie justitiële gegevens en het Besluit inlichtingen justitiële documentatie gewijzigd.

In het Besluit registratie justitiële gegevens werd voorheen in artikel 2, onderdelen 3, 4, 8 en 10 en artikel 4, onderdeel 10, onder b, bepaald dat een aantal gegevens die betrekking hebben op de afdoening van een bepaalde zaak, pas behoeven te worden geregistreerd in het justitiële documentatieregister nadat de wijze van afdoening onherroepelijk is geworden. Het besluit stelt thans vast dat al deze gegevens ook worden geregistreerd, indien de gegevens betrekking hebben op de afdoening van de zaak in eerste aanleg. De rechter die kennis neem van de geregistreerde justitiële gegevens van een verdachte heeft er in verband met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht belang bij te weten of een verdachte wegens een eerder gepleegd feit – bijvoorbeeld in een ander arrondissement – reeds is veroordeeld. Om het bovenstaande te bereiken zijn in het Besluit registratie alle woorden «onherroepelijk» geschrapt.

Aangezien nog niet duidelijk is wanneer de technische mogelijkheden om aan deze registratie uitvoering te geven gerealiseerd zijn, is bepaald dat de artikelen die op deze registratie betrekking hebben pas in werking zullen treden op een bij koninklijk besluit nader te bepalen tijdstip.

Het Besluit registratie is voorts nog aangepast aan de wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (Stb. 528). Het betreft hier de toevoegingen aan artikel 2, onderdeel 3, onder n en artikel 4, onderdelen 24 tot en met 28. In hetzelfde kader zijn de onderdelen 30 en 31 aan artikel 4 toegevoegd.

Twee maatregelen van recenter datum kunnen thans worden geregistreerd (artikel 2, onderdeel 3, onder m en o). Dit zijn de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betaling van schadevergoeding aan de staat ten behoeve van het slachtoffer. Voorts is in artikel 4, onderdelen 28 en 29 aangegeven dat omzetting van een alternatieve straf in een vrijheidsstraf ook voor registratie vatbaar is.

Een technische aanpassing is de wijziging van artikel 4, onderdeel 7 en artikel 7, derde en vierde lid.

Aan artikel 2 van het Besluit inlichtingen justitiële documentatie worden een aantal personen toegevoegd die een gerechtvaardigd belang hebben bij het mogen ontvangen van informatie uit het justitiële documentatieregister.

Aan onderdeel k van artikel 2 zijn de directeuren van justitiële jeugdinrichtingen en van TBS-klinieken toegevoegd. Dit houdt in dat ook deze directeuren, net als die van penitentiaire inrichtingen, de mogelijkheid hebben om justitiële gegevens op te vragen over personen die hebben gesolliciteerd naar een baan in de inrichting of de kliniek of die tijdelijk in de inrichting of de kliniek verblijven om bepaalde werkzaamheden te verrichten of die iemand willen bezoeken. Het is evident dat deze directeuren om dezelfde reden als de directeuren van penitentiaire inrichtingen informatie uit de justitiële documentatie mogen ontvangen. Uit het feit dat een in dat onderdeel aangewezen directeur tevens justitiële informatie mag ontvangen over degenen die niet worden ingesloten in de inrichting voor zover dat noodzakelijk is voor de orde of veiligheid van de inrichting volgt dat de betreffende directeur justitiële informatie kan inwinnen over degenen die het gedetineerdenvervoer verzorgen.

Uit een oogpunt van criminaliteitsbestrijding is het wenselijk dat de korpschef in verband met de uitvoering van de Wet wapens en munitie en de Jachtwet kan beschikken over voldoende justitiële gegevens. Dit is in onderdeel n van artikel 2 geregeld.

In onderdeel o van artikel 2 is geregeld dat in het kader van de beoordeling van de verzoeken tot verkrijging van het Nederlanderschap als bedoeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap de burgemeester en de Minister van Justitie de bevoegdheid verkrijgen om antecedenten van de verzoeker op te vragen.

Bij de uitvoering van de Vreemdelingenwet dienen zowel de directeur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst als de korpschef en de voorzitter van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken inzicht te hebben in de justitiële achtergrond van de vreemdeling. Dit wordt in de onderhavige algemene maatregel van bestuur in onderdeel p van artikel 2 gerealiseerd.

Het Nederlands Centraal Instituut voor Giraal Effenctenverkeer B.V. (NECIGEF) heeft als belangrijkste taak het bewaren, beheren en administreren van effecten en het verzorgen van het effectenverkeer ten behoeve van de bij NECIGEF aangesloten instellingen als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer. De effecten die niet door NECIGEF worden bewaard, worden bewaard door het Nederlandse Interprofessioneel Effectencentrum NIEC B.V. (NIEC). NIEC werkt zeer nauw samen met NECIGEF. De grote financieel-maatschappelijke belangen die gemoeid zijn met de uitvoering van de taken van beide rechtspersonen vereisen maximale beveiliging. Om deze reden is het wenselijk dat de directeur van NECIGEF, tevens directeur van NIEC, inzicht kan verkrijgen in het justitiële verleden van degenen die hebben gesolliciteerd naar een dienstbetrekking bij NECIGEF of NIEC. Hetzelfde geldt voor ingeleend personeel voorzover hun positie kan worden gelijk gesteld met dat van personeel met een vast dienstverband. Het betreft hier werknemers van een beveiligingsbedrijf, een cateringbedrijf alsmede een schoonmaakbedrijf. In het kader van de beveiliging is contractueel vastgelegd dat laatstgenoemde bedrijven gedurende een langere aaneengesloten periode telkens dezelfde werknemers werkzaamheden bij NECIGEF of NIEC zullen laten verrichten. Deze werknemers genieten dezelfde faciliteiten als de werknemers in dienst van NECIGEF of NIEC. Hierbij kan gedacht worden aan het beschikken over een bepaalde toegangspas en het gebruik maken van kantine-faciliteiten. Het voorgaande is in onderdeel q van artikel 2 geregeld. In onderdeel r is geregeld dat de president van De Nederlandsche Bank in soortgelijke situaties als de directeur van NECIGEF kan beschikken over de antecedenten van (ingeleend) personeel.

Artikel 5 heeft een redactionele wijziging ondergaan. Bovendien wordt in dit artikel de commissaris van de Koning in staat gesteld in het kader van zijn adviserende taak met betrekking tot het verlenen van een koninklijke onderscheiding aan een burgemeester om te beschikken over justitiële informatie.

In onderdeel e van artikel 7 is de Wet explosieven voor civiel gebruik opgenomen, aangezien in artikel 2 van de Regeling aanvraag erkenning en onkostenvergoeding goedkeuring Wet explosieven voor civiel gebruik is vermeld dat degene die in aanmerking wil komen voor een erkenning om explosieven te vervaardigen, op te slaan, te gebruiken, over te brengen of te verhandelen niet binnen de laatste acht jaar bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak mag zijn veroordeeld wegens één of meer in dat artikel aangegeven bepalingen.

Door de wijziging van artikel 8 is volstrekt duidelijk dat de burgemeester de korpschef voor de in dit artikel genoemde gevallen kan machtigen tot het opvragen van justitiële gegevens. Na de inwerkingtreding van de Politiewet was de korpschef niet meer in alle gevallen een onder de burgemeester ressorterende ambtenaar als bedoeld in het eerste lid van artikel 8. De wijziging van artikel 8 beoogt dus geen praktische verandering.

De buitengewone opsporingsambtenaren van de Rijksdienst voor het Wegverkeer zijn op grond van het vierde lid van artikel 2 van het Transactiebesluit 1994 bevoegd om een transactie aan te bieden aan degenen die voor de eerste keer de overtreding van het onverzekerd rijden begaan. De transactiebevoegdheid bestaat uitsluitend ten aanzien van first offenders. Om te kunnen beoordelen of sprake is van een first offender krijgen de buitengewone opsporingsambtenaren van de Rijksdienst voor het Wegverkeer de bevoegdheid om justitiële informatie in te winnen over onverzekerd rijden bij de Centrale justitiële documentatiedienst.

In de Wet goederenvervoer over de wet is geregeld dat een vergunning van een wegvervoerder kan worden verleend en ingetrokken indien de vervoerder niet voldoet aan de eisen van betrouwbaarheid. Een nadere uitwerking van deze eisen is gegeven in het eerste lid van artikel 34 van het Besluit goederenvervoer over de weg. Voor het beoordelen van de vraag of aan de eisen van betrouwbaarheid is voldaan is een puntensysteem opgezet. In dit kader heeft de Rijksverkeersinspectie tot taak gekregen om van bepaalde veroordelingen mededeling te doen aan de Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie. Om aan deze taak uitvoering te kunnen geven krijgt de Rijksverkeersinspectie in artikel 9b de bevoegdheid om informatie in te winnen over daartoe relevante overtredingen.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1958, 467, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 mei 1997, Stb. 217.

XNoot
2

Stb. 1958, 466, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 januari 1997, Stb. 20.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 juli 1997, nr. 127.

Naar boven