Besluit van 21 mei 1997, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met de toekenning van vakantie in uren en enige andere onderwerpen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 5 maart 1997, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, Nr EA96/U583;

Gelet op artikel 50, eerste lid, van de Politiewet 1993 en artikel 9, zesde lid, van de LSOP-wet;

De Raad van State gehoord (advies van 2 april 1997, No. W04.97.0129);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 14 mei 1997, directoraat-generaal voor Openbare Orde en Veiligheid, directie Politie, afdeling Arbeidsvoorwaardenbeleid, Nr EA97/1121;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit algemene rechtspositie politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, eerste lid, onder b, wordt «benoemd tot» vervangen door: als.

B. Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt na «de aanvaarding van zijn ambt» ingevoegd: , maar in ieder geval binnen een maand na aanvang van zijn werkzaamheden.

2. In het eerste lid worden na onderdeel i twee nieuwe onderdelen j en k toegevoegd, die komen te luiden:

j. de aanspraak op vakantie of de wijze van berekening van de aanspraak;

k. de duur van de ontslag- respectievelijk opzegtermijnen of de wijze waarop die termijnen worden vastgesteld.

3. Er worden twee nieuwe leden drie en vier toegevoegd, die komen te luiden:

  • 3. Indien de aanstelling afloopt voor het einde van de termijn van een maand vanaf het begin van het dienstverband, moeten de gegevens, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk bij het aflopen van de aanstelling worden verstrekt.

  • 4. Wijziging van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wordt de ambtenaar binnen een maand schriftelijk medegedeeld, behoudens de wijziging van een algemeen verbindend voorschrift waarnaar is verwezen.

C. Artikel 17, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Indien het salaris lager is dan het maximumsalaris van schaal 9 van bijlage I van het Besluit bezoldiging politie, bedraagt de aanspraak op vakantie 184 uren per kalenderjaar. Indien het salaris gelijk is aan of hoger dan het genoemde maximumsalaris, bedraagt de aanspraak 192 uren per kalenderjaar.

D. Artikel 18 komt te luiden:

Artikel 18

De volgens artikel 17 vastgestelde aanspraak op vakantie wordt, afhankelijk van de leeftijd die de ambtenaar in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, verhoogd overeenkomstig de hierna volgende tabel:

leeftijdverhoging
18 jaar en jonger24 uren
19 jaar16 uren
20 jaar 8 uren
van 30 tot en met 39 jaar 8 uren
van 40 tot en met 44 jaar16 uren
van 45 tot en met 49 jaar24 uren
van 50 tot en met 54 jaar32 uren
van 55 tot en met 59 jaar40 uren
60 jaar en ouder48 uren

E. Artikel 19 komt te luiden:

Artikel 19

  • 1. Voor de ambtenaar met een deelbetrekking wordt de ingevolge de artikelen 17 en 18 geldende aanspraak op vakantie vastgesteld op een evenredig deel van de aanspraak bij een volledige betrekking.

  • 2. Indien de diensttijd van de ambtenaar in de loop van een kalenderjaar wordt gewijzigd, wordt de aanspraak op vakantie over het resterend gedeelte van het jaar opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de nieuwe diensttijd. De tot aan de datum van ingang van de wijziging van de diensttijd verworven aanspraak op vakantie blijft ongewijzigd.

  • 3. Bij beëindiging of aanvang van het dienstverband in de loop van een kalenderjaar, wordt de aanspraak op vakantie vastgesteld naar evenredigheid van de dienst, die de ambtenaar in dat jaar verricht heeft of zal verrichten.

  • 4. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar in het geheel geen dienst verricht, met uitzondering van de eerste kalendermaand, heeft hij geen aanspraak op vakantie. Over kalendermaanden gedurende welke de ambtenaar gedeeltelijk dienst verricht, heeft hij slechts aanspraak op vakantie naar evenredigheid van het gedeelte van het aantal uren waarop hij feitelijk dienst verricht.

  • 5. Het vierde lid is niet van toepassing, indien geheel of gedeeltelijk geen dienst wordt verricht wegens:

    a. verleende vakantie;

    b. niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar te wijten ziekte, voor zover de verhindering tot dienstverrichting korter duurt dan 52 weken, waarbij een hervatting van de dienstverrichting gedurende dertig kalenderdagen of minder geen nieuwe periode van 52 weken inluidt;

    c. ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 41;

    d. zwangerschaps- en bevallingsverlof als bedoeld in artikel 55;

    e. verblijf in militaire dienst wegens herhalingsoefeningen;

    f. verlof van korte duur verleend op basis van de artikelen 31, 33, 35, 36 of 37 van dit besluit;

    g. andere redenen op grond waarvan het bevoegd gezag daartoe aanleiding aanwezig acht.

F. De artikelen 20, 21 en 22, derde en vierde lid, vervallen.

G. In artikel 23 komen het cijfer 1 voor het eerste lid, alsmede het tweede lid te vervallen.

H. Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «de artikelen 17 tot en met 20» vervangen door: de artikelen 17 tot en met 19;

2. Het derde lid vervalt.

I. In artikel 25, eerste lid, tweede volzin, wordt «het aantal genoten vakantiedagen» vervangen door: het aantal genoten vakantie-uren.

J. Artikel 26 komt te luiden:

Artikel 26

  • 1. Indien de ambtenaar op de datum van zijn ontslag nog aanspraak heeft op vakantie, wordt hem voor ieder uur vakantie dat hij niet heeft opgenomen een vergoeding toegekend ten bedrage van het salaris per uur dat de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag genoot.

  • 2. Indien op de dag van zijn ontslag blijkt dat de ambtenaar teveel vakantie heeft genoten, is hij voor ieder uur teveel genoten vakantie een bedrag schuldig ten bedrage van het salaris per uur.

K. Artikel 27 vervalt.

L. In artikel 34, tweede lid, wordt na «nadere regels ter» ingevoegd: uitvoering van.

M. Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef van het eerste lid wordt «vijftien dienstdagen» vervangen door: 120 uren.

2. In het tweede lid wordt «26 dienstdagen» vervangen door: 208 uren.

3. In het derde lid wordt «zes dienstdagen» vervangen door: 48 uren.

4. Het vierde lid komt als volgt te luiden:

  • 4. Het aantal uren dat op grond van het eerste, tweede en derde lid, alsmede op grond van artikel 44, vierde en zevende lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 aan een ambtenaar mag worden verleend, bedraagt tezamen ten hoogste 240 uren per jaar, met dien verstande dat ten hoogste 320 uren worden verleend aan leden van hoofdbesturen van de in het tweede lid bedoelde organisaties.

N. In artikel 37, eerste lid, onderdeel e, onder 3, wordt «bloedverwanten» vervangen door: bloed- of aanverwanten.

O. Artikel 64 komt te luiden:

Artikel 64

Wanneer het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, is de ambtenaar verplicht binnen de regio waarbij hij is aangesteld, binnen het Korps landelijke politiediensten, dan wel binnen het LSOP, al of niet op de hem aangewezen plaats van tewerkstelling of binnen het hem aangewezen werkgebied, zijn functie uit te oefenen of een andere functie dan die waarin hij is aangesteld te aanvaarden, mits dit hem, in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en vooruitzichten, redelijkerwijs kan worden opgedragen.

P. Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onderdeel i verletterd tot onderdeel j en wordt een nieuw onderdeel i ingevoegd, dat luidt:

i. plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt;

2. In het vierde lid wordt «onderdelen h en i» vervangen door: onderdelen h tot en met j.

Q. Artikel 90 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot zevende en achtste lid.

2. Er worden twee nieuwe leden vijf en zes ingevoegd, die luiden:

  • 5. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar geplaatst is op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de ondernemingsraden, noch vanwege het lidmaatschap of het korter dan twee jaar geleden beëindigde lidmaatschap van de ambtenaar van de ondernemingsraad of van een commissie van die raad.

  • 6. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet geschieden wegens de omstandigheid dat de ambtenaar door een Centrale als bedoeld in artikel 1, onder j, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 of door een daarbij aangesloten bond of vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn Centrale of een daarbij aangesloten bond of vereniging, dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden of verenigingen te ondersteunen.

3. In het achtste lid wordt «tweede tot en met vijfde lid» vervangen door: tweede tot en met zevende lid.

R. In artikel 97, eerste lid, wordt de zinsnede «op grond van artikel 91, eerste lid, of van artikel 92,» vervangen door: op grond van de artikelen 91, eerste lid, 92 of 94, eerste lid, onderdeel e,.

S. In artikel 98, eerste lid, wordt «artikel 89, eerste of tweede lid,» vervangen door: artikel 89, eerste tot en met vierde lid,.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie2 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 14, tweede lid, komt de zinsnede «met ingang van 1 juli 1996 f 6,85 en met ingang van 1 januari 1997» te vervallen.

B. Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: Artikel 26, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, is van overeenkomstige toepassing.

2. Aan het zesde lid wordt toegevoegd: Indien de ambtenaar voor zijn overlijden te veel vakantie heeft genoten, is artikel 26, tweede lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, van overeenkomstige toepassing. Het aldus verschuldigde bedrag wordt eveneens in mindering gebracht op de uitkering, bedoeld in het tweede lid.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug wat betreft artikel I, onderdeel S, tot en met 28 februari 1996, wat betreft artikel I, onderdelen C tot en met K en onderdeel M, en artikel II, onderdeel B, tot en met 26 juli 1996 en wat betreft artikel II, onderdeel A, tot en met 1 januari 1997.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 mei 1997

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de vijfde juni 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Het onderhavige besluit bevat diverse wijzigingen van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP), alsmede van het Besluit bezoldiging politie (BBP). Een aantal wijzigingen vloeit voort uit het akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector politie 1 april 1995 – 1 juli 1996. Het betreft de toekenning van vakantieverlof in uren, een gedeeltelijke decentralisatie van de bepalingen inzake de toekenning van vakantie en een wijziging van de bepaling inzake verplichte functionele of geografische verplaatsing. Verder zijn de bepalingen inzake de toekenning van vakantie overzichtelijker geredigeerd.

Een aantal wijzigingen behelst de formalisering van gemaakte afspraken met de Commissie voor Georganiseerd Overleg in Politieambtenarenzaken, zoals het wijzigen van artikel 26 van het BARP, waardoor het mogelijk wordt nog niet genoten vakantieverlof bij ontslag uit te betalen. Door de wijziging van artikel 46 van het BBP wordt bewerkstelligd, dat ook bij overlijden van de ambtenaar artikel 26 van het BARP overeenkomstig wordt toegepast. De wijziging van artikel 90 van het BARP wat betreft de rechtsbescherming van vakbondskaderleden is het gevolg van gemaakte afspraken in het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken (CGOA), die doorwerken in de sector politie. Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enige onvolkomenheden in het BARP en het BBP, zoals onjuiste verwijzingen, te herstellen en de toekenning van het vakbondsverlof in uren mogelijk te maken.

Met de politievakorganisaties is over het onderhavige besluit overleg gevoerd en zij hebben hiermee ingestemd.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel B

Artikel 10 van het BARP is aangepast naar aanleiding van de Wet van 2 december 1993 tot uitvoering van de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen betreffende informatie van de werknemer over zijn arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding (Stb. 1993, 635). Deze wet verplicht de werkgever aan de werknemer schriftelijke informatie te verstrekken omtrent zijn arbeidsverhouding of arbeidsovereenkomst. Hoewel de artikelen II en IV van deze wet ook voor de politie gelden is omwille van de duidelijkheid artikel 10 van het BARP aangepast, zodat het BARP overeenstemt met genoemde artikelen van bovenvermelde wet.

Artikel I, onderdelen C en D

De artikelen 17, eerste lid, en 18 zijn gewijzigd in verband met het feit dat de toekenning van vakantie niet meer in dagen, maar in uren geschiedt.

Artikel I, onderdeel E

In artikel 19 zijn de (oude) artikelen 19 en 20 van het BARP samengevoegd. Omwille van de duidelijkheid is een aantal bepalingen anders geformuleerd, waarbij de tekst van het Algemeen Rijksambtenaren Reglement (ARAR) inzake de toekenning van vakantie als uitgangspunt heeft gediend. Dit betekent overigens niet dat er in materiële zin veranderingen optreden.

Artikel I, onderdelen F en G

In het akkoord arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheid sector politie 1 april 1995 – 1 juli 1996 is afgesproken de bepalingen inzake het toekennen van vakantieverlof te decentraliseren. Dit heeft geleid tot het laten vervallen van artikel 21, alsmede tot een aantal wijzigingen in de artikelen 22 en 23.

Artikel I, onderdeel J

Tot de inwerkingtreding van het onderhavige besluit verviel op grond van artikel 26 de aanspraak op niet-genoten vakantie op de datum van ingang van het ontslag. De wijziging van artikel 26 brengt met zich dat aan de ambtenaar die op de datum van ontslag nog aanspraak heeft op vakantie, een vergoeding wordt uitgekeerd voor ieder uur vakantie dat hij niet heeft opgenomen. Deze vergoeding bedraagt het salaris per uur dat voor de ambtenaar direct voorafgaand aan zijn ontslag gold. Heeft de ambtenaar op de datum van zijn ontslag teveel vakantie genoten, dan geldt dat hij voor ieder uur teveel genoten vakantie eenzelfde bedrag is verschuldigd.

Artikel I, onderdeel M

Artikel 35 is gewijzigd in verband met het feit dat de toekenning van vakbondsverlof niet meer in dagen, maar in uren geschiedt.

Artikel I, onderdeel O

Artikel 64 kende slechts een verplichte functiewisseling binnen het gezagsbereik van de werkgever voor een periode van maximaal twee jaar. De wijziging van artikel 64 brengt mee dat een verplichte functiewisseling voor onbeperkte duur mogelijk is, mits het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert. Tevens mag een verplichte functiewisseling niet leiden tot financieel nadeel voor de ambtenaar.

Deze bepaling kan niet toegepast worden voor een enkele ontheffing of verwijdering uit een functie. Het ontheffen en benoemen dient zoveel mogelijk tegelijkertijd te geschieden. Uiteraard is het een kwestie van goed personeelsbeleid, indien bij het niet meer aanwezig zijn van de oorzaak van de functiewisseling opnieuw wordt bezien of terugplaatsing tot de mogelijkheden behoort. Voorts wordt opgemerkt dat dit artikel niet kan dienen als grondslag voor het beleid ten aanzien van groepen van ambtenaren in het kader van algemene functieroulatie.

Artikel I, onderdeel P

De straf van plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt, kwam voor in het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958 (artikel 105, eerste lid, onderdeel j) en het Ambtenarenreglement voor de rijkspolitie 1975 (artikel 104, eerste lid, onderdeel k). Abusievelijk is deze straf in hoofdstuk IX van het BARP niet overgenomen. Dit klemt des te meer nu in artikel 6, vijfde lid, van het BBP wordt bepaald dat, anders dan bij wijze van disciplinaire straf, op grond van hoofdstuk IX van het BARP voor de ambtenaar geen salarisschaal kan gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor de ambtenaar geldende salarisschaal.

Artikel I, onderdeel Q

In de Wet van 13 april 1995, houdende regeling van de medezeggenschap van het overheidspersoneel in de Wet op de ondernemingsraden (Stb. 1995, 231) is opgenomen dat de ontslagbescherming van ondernemingsraadsleden (OR-leden), die is geregeld in artikel 21, tweede tot en met vijfde lid, van de Wet op de ondernemingsraden, niet van toepassing is ten aanzien van personen die krachtens publiekrechtelijke aanstelling werkzaam zijn in de onderneming. Dit – aldus de memorie van toelichting – in verband met de van het commune arbeidsrecht afwijkende rechtsverhouding tussen de overheidswerkgever en de ambtenaar, die formeel nog steeds eenzijdig is, en in verband met een in die rechtsverhouding bestaand en in regelingen vastgelegd begrippenkader.

Het BARP kent voor ambtenaren in vaste dienst een gesloten systeem van ontslaggronden. Dit betekent dat ontslag alleen mogelijk is, indien aan één van de in het BARP opgenomen ontslaggronden is voldaan. Deelnemen aan overleg- en medezeggenschapsorganen wordt hierbij niet genoemd. Voor ambtenaren in tijdelijke dienst geldt echter niet een gesloten ontslagsysteem. Voor deze ambtenaren is nu in een nieuw vijfde lid van artikel 90 opgenomen dat het ontslag niet in verband mag staan met het (voormalig) OR-lidmaatschap. Het nieuwe zesde lid van artikel 90 bepaalt dat ambtenaren in tijdelijke dienst niet kunnen worden ontslagen op grond van het feit dat zij activiteiten als vakbondskaderlid ontplooien. De bepaling ziet niet op ambtenaren in vaste dienst omdat voor dezen immers een gesloten stelsel van ontslaggronden geldt, zodat zij ook nu reeds niet ontslagen kunnen worden vanwege het feit dat zij vakbondskaderlid zijn.

Ook artikel 95 van het BARP biedt in beide gevallen niet de mogelijkheid tot ontslag, aangezien dit artikel blijkens de nota van toelichting op het met artikel 95 van het BARP vergelijkbare artikel 99 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) geen algemene en onbepaalde ontslaggrond bevat. Deze toelichting geeft aan dat artikel 99 van het ARAR betrekking heeft op ontslag wegens incompatibilité d'humeur, ofwel onverenigbaarheid van karakters. Het artikel maakt deel uit van een limitatief geheel van ontslaggronden. Om grond te kunnen zijn voor een ontslag op basis van dit artikel, moeten factoren en omstandigheden aanwezig zijn die in overwegende mate betrekking hebben op de persoon van de ambtenaar en zijn directe werkomstandigheden. Zulke factoren en omstandigheden kunnen niet voortvloeien uit het feit dat een ambtenaar activiteiten (heeft) verricht die verband houden met het lidmaatschap van een ondernemingsraad of het vakbondskaderlidmaatschap.

Artikel I, onderdeel R

Sedert de invoering van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen bestaat er de mogelijkheid van samenloop van een invaliditeitspensioen en wachtgeld. Dit betekent dat er ook bij een ontslag op grond van artikel 94, eerste lid, onderdeel e, van het BARP in beginsel, namelijk bij een gedeeltelijke algemene invaliditeit, aanspraak bestaat op wachtgeld.

Artikel I, onderdeel S

Artikel 89 is gewijzigd bij Besluit van 23 januari 1996, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit Kroonbenoemingen politie in verband met diverse onderwerpen (Stb. 1996, 123). Bij deze wijziging is verzuimd ook artikel 98, waarin verwezen wordt naar artikel 89, aan te passen. Deze omissie wordt nu hersteld.

Artikel III

Artikel I, onderdeel S, werkt terug tot en met 28 februari 1996, de datum van inwerkingtreding van het Besluit van 23 januari 1996, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit Kroonbenoemingen politie in verband met diverse onderwerpen (Stb. 1996, 123). De terugwerkende kracht van artikel I, onderdelen C tot en met K en onderdeel M en artikel II, onderdeel B, houdt verband met het feit dat op 26 juli 1996 aan de korpsbeheerders van de politiekorpsen een circulaire is verzonden, waarin zij op de hoogte zijn gesteld van de wijzigingen inzake de toekenning van vakantieverlof en het uitbetalen bij ontslag van niet genoten vakantieverlof. In deze circulaire zijn de korpsbeheerders verzocht, vooruitlopend op de formalisering, aan deze wijzigingen reeds uitvoering te geven.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1994, 214, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 juni 1996, Stb. 358.

XNoot
2

Stb. 1994, 215, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 juni 1996, Stb. 358.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven