Besluit van 14 mei 1997, houdende overdracht van taken en bevoegdheden ingevolge artikel 11 van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer (Overdrachtsbesluit Wet melding zeggenschap 1996)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 3 februari 1997, Generale Thesaurie, Directie Binnenlands Geldwezen, Afdeling Effecten, Banken en Monetaire aangelegenheden, nr. BGW 97/184-M;

Gelet op artikel 11 van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996;

De Raad van State gehoord (advies van 1 april 1997, nr. W06.97 0082);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën van 6 mei 1997, nr. BGW 97/1043-M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996;

b. de Stichting: de Stichting Toezicht Effectenverkeer.

Artikel 2

Met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van de wet worden de taken en bevoegdheden die Onze Minister op grond van de wet heeft, overgedragen aan de Stichting.

Artikel 3

Aan de overdracht van de taken en bevoegdheden, bedoeld in artikel 2, worden de volgende beperkingen gesteld en voorschriften verbonden:

a. de Stichting legt de regels ten aanzien van de wijze waarop de samenstelling van het percentage, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder c, van de wet, moet worden kenbaar gemaakt, vooraf aan Onze Minister voor;

b. de Stichting legt schriftelijke afspraken met buitenlandse bevoegde autoriteiten, ten behoeve van de in artikel 10, eerste en tweede lid, van de wet bedoelde informatie-uitwisseling aan Onze Minister ter goedkeuring voor. Deze goedkeuring kan slechts worden onthouden indien naar het oordeel van Onze Minister de belangen die worden gediend door verdragen tot informatie-uitwisseling die het Koninkrijk met andere staten heeft gesloten, dan wel het algemeen belang zich tegen die afspraken verzetten;

c. de Stichting bepaalt in schriftelijke afspraken als bedoeld in onderdeel b, die worden gemaakt met bevoegde autoriteiten uit een staat waarmee het Koninkrijk geen verdrag tot informatie-uitwisseling op het door de wet bestreken terrein heeft gesloten, dat die afspraken bij de totstandkoming nadien van een dergelijk verdrag met die staat wederom aan Onze Minister ter goedkeuring zullen worden voorgelegd, teneinde die afspraken aan bedoeld verdrag te toetsen;

d. goedkeuring als bedoeld in de onderdelen b en c wordt geacht te zijn verleend indien Onze Minister de schriftelijke afspraken niet heeft afgewezen binnen 30 dagen na ontvangst van het voorstel daartoe of, indien Onze Minister om nadere inlichtingen heeft verzocht, binnen 30 dagen na ontvangst daarvan;

e. van de schriftelijke afspraken, bedoeld in de onderdelen b en c, wordt mededeling gedaan in de Staatscourant;

f. de Stichting verstrekt aan Onze Minister desgevraagd inlichtingen, voor zover zij daarover uit hoofde van de wet beschikt of kan beschikken, die van belang kunnen zijn voor de regels bedoeld in artikel 12 van de wet.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet in werking treedt.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Overdrachtsbesluit Wet melding zeggenschap 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 mei 1997

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de zevenentwintigste mei 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

De toezichthoudende taken en bevoegdheden op grond van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen 1996 (hierna: de wet) berusten bij de Minister van Financiën. De wet kent in artikel 11, eerste lid, de mogelijkheid deze taken en bevoegdheden bij algemene maatregel van bestuur aan een rechtspersoon over te dragen. Bij de inwerkingtreding in 1992 van de Wet melding zeggenschap in ter beurze genoteerde vennootschappen (hierna: Wmz), die een overeenkomstige mogelijkheid bevatte, is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door invoering van het Delegatiebesluit Wet melding zeggenschap. De wet brengt geen wijzigingen met zich die dit Delegatiebesluit inhoudelijk raken. Wel zijn aanpassingen van tekstuele aard nodig. Zo zal na invoering van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht de onderhavige overdracht niet langer worden aangeduid als «delegatie», maar als «overdracht». Voorts kent de wet een gewijzigde nummering van de artikelen, die uiteraard ook dient te worden verwerkt in de uitvoeringsbesluiten. Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het besluit aan te passen aan de Aanwijzingen voor de regelgeving. Voor een goed begrip wordt de inhoud van het besluit hier nogmaals toegelicht.

De bevoegdheid om openbaarmaking van een melding achterwege te laten, bedoeld in artikel 7 van de wet, indien openbaarmaking in strijd zou zijn met het algemeen belang, en de bevoegdheid om regels te stellen met betrekking tot het verhalen van kosten op grond van artikel 12 van de wet, blijven voorbehouden aan de Minister van Financiën. Bij de overdracht van taken en bevoegdheden dient vast te staan dat de betrokken rechtspersoon in staat is deze taken en bevoegdheden naar behoren te vervullen, terwijl voorts de voorwaarden aanwezig moeten zijn voor een zodanige besluitvorming binnen de betrokken rechtspersoon dat een onafhankelijke uitvoering van deze taken en bevoegdheden zoveel mogelijk is gewaarborgd. Bij de invoering van de Wmz is besloten de uitvoering van die wet aan de Stichting Toezicht Effectenverkeer (hierna: STE) over te dragen. De STE voldoet, als toezichthouder voor het Nederlandse effectenverkeer aan bovengenoemde criteria.

Op grond van artikel 11, derde lid, van de wet kunnen aan de overdracht beperkingen worden gesteld en voorschriften worden verbonden. Aan de overdracht worden de volgende voorschriften verbonden.

1. Op grond van artikel 6, eerste lid, onder d, van de wet heeft de STE de bevoegdheid de wijze te bepalen waarop de samenstelling van het percentage aan stemmen en belang moet worden kenbaar gemaakt. De doorzichtigheid van het percentage, en daarmee het functioneren van de markt zijn hiermee ten zeerste gediend. Aangezien deze bepaling in de praktijk van groot belang is voor het goed functioneren van de wet, dient de STE de regels ten aanzien van de wijze waarop de samenstelling van het percentage naar haar mening moet worden gemeld aan de Minister van Financiën voor te leggen (onderdeel a van artikel 3).

2. Op basis van artikel 10, eerste lid, van de wet is de STE bevoegd informatie uit te wisselen met buitenlandse bevoegde autoriteiten. Gelet op het belang van deze materie moeten schriftelijke afspraken met buitenlandse autoriteiten ter uitvoering van deze informatie-uitwisselingsbepaling ter goedkeuring aan de Minister van Financiën worden voorgelegd. Deze goedkeuring kan slechts worden onthouden indien de afspraak van de STE op gespannen voet zou kunnen staan met door het Koninkrijk gesloten informatieuitwisselingsverdragen, dan wel indien het algemeen belang zich ertegen zou verzetten (artikel 3, onderdeel b). Vooralsnog heeft het Koninkrijk alleen met de Verenigde Staten van Amerika en met het Verenigd Koninkrijk informatieuitwisselingsverdragen gesloten. Wanneer een informatieuitwisselingsverdrag wordt gesloten, dienen de reeds bestaande schriftelijke afspraken als bedoeld in onderdeel b, die op dezelfde staat betrekking hebben, opnieuw aan de Minister van Financiën ter goedkeuring te worden voorgelegd, opdat zij aan het verdrag kunnen worden getoetst. Ingevolge onderdeel e van artikel 3 dienen de schriftelijke afspraken, bedoeld in de onderdelen b en c, te worden openbaargemaakt. Vanzelfsprekend betreft deze openbaarmaking alleen schriftelijke afspraken met een algemeen karakter. Ten overvloede wordt opgemerkt dat bij een eventuele tegenstrijdigheid het verdrag voorrang heeft boven de desbetreffende schriftelijke afspraak.

3. Op grond van onderdeel f van artikel 3 is de STE verplicht desgevraagd informatie te verstrekken op grond waarvan de Minister van Financiën de regeling met betrekking tot het verhaal van kosten, bedoeld in artikel 12 van de wet, kan beoordelen.

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven