Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1997, 195 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1997, 195 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis, van 20 februari 1997, nr. MLB/J/OP/97.481, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën;
Gelet op de artikelen 111, tweede lid, 111a, derde lid, 111b, tweede lid, 111c, tweede lid, 112, tweede lid, 113, tweede lid, 116, 117a, vijfde lid, 118, vijfde lid, 119, tweede lid, 121, tweede lid, van de Mediawet;
De Raad van State gehoord (advies van 24 maart 1997, no. W05.97.0099);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, A. Nuis van 15 april 1997, nr. MLB/J/OP/1997.1736, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Financiën;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het >Mediabesluit1 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 33 wordt «negenenzeventig gulden» vervangen door: «honderdzesentachtig gulden» en wordt «zesenveertig gulden» vervangen door: «vierenvijftig gulden».
Artikel 34 komt te luiden:
1. De provinciale radio-opslag bedraagt ten hoogste vijf gulden op de hoofdsom van de omroepbijdrage A en ten hoogste drie gulden op de hoofdsom van de omroepbijdrage B.
2. De provinciale televisie-opslag bedraagt ten hoogste vijf gulden op de hoofdsom van de omroepbijdrage A.
3. De lokale radio-opslag bedraagt ten hoogste één gulden op de hoofdsom van de omroepbijdrage A en ten hoogste zestig cent op de hoofdsom van de omroepbijdrage B.
Artikel 35 komt te luiden:
1. De aangifte, bedoeld in artikel 112 van de Mediawet, geschiedt door middel van een algemeen verkrijgbaar formulier, dan wel op andere geschikte wijze. Indien de aangifte niet schriftelijk is geschied, bevestigt de Dienst omroepbijdragen de aangifte schriftelijk.
2. De houder wiens ontvanginrichting(en) met toepassing van artikel 145f van de Mediawet is (zijn) verzegeld, onderscheidenlijk meegevoerd en opgeslagen, blijft als houder geregistreerd. Artikel 112 van de Mediawet is niet van toepassing op na de verzegeling, onderscheidenlijk het meevoeren en opslaan, bedoeld in artikel 145f van de Mediawet, bijgeplaatste ontvanginrichtingen.
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «formulier» ingevoegd: «, dan wel op andere geschikte wijze» en wordt een tweede volzin toegevoegd, luidende: Indien een melding niet schriftelijk is geschied, bevestigt de Dienst omroepbijdragen de melding schriftelijk.
2. In het tweede lid wordt «een verzoek» vervangen door: een aanvraag.
3. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
1. In de eerste volzin wordt «verzoek» vervangen door: aanvraag.
2. In de tweede volzin wordt «Een dergelijk verzoek» vervangen door: «De aanvraag» en wordt «de met de inning belaste dienst» vervangen door: «de Dienst omroepbijdragen».
3. In de laatste volzin wordt «dit verzoek» vervangen door: de aanvraag.
In artikel 40 wordt «de directeur van de met de inning van de omroepbijdragen belaste dienst» vervangen door: de Dienst omroepbijdragen.
Artikel 41 komt te luiden:
1. De houder van een ontvanginrichting aan wie op grond van artikel 117a, derde lid, van de Mediawet, artikel 37, derde lid, of artikel 38, onderdelen a, b en c, een ontheffing dan wel een verlenging daarvan is verleend, ontvangt van de Dienst omroepbijdragen een op zijn naam gesteld bewijs waaruit blijkt voor welk tijdvak de ontheffing is verleend.
2. De indiening van een aanvraag voor een ontheffing, dan wel verlenging daarvan, ontslaat de houder, in afwachting van de beschikking op de aanvraag, niet van de verplichting de omroepbijdrage op de voorgeschreven wijze te voldoen.
3. Indiening van een aanvraag voor een ontheffing als bedoeld in artikel 117a, derde lid, van de Mediawet, geschiedt door middel van een algemeen verkrijgbaar formulier.
In artikel 43, eerste lid, aanhef, wordt «de met de inning van de omroepbijdragen belaste dienst» vervangen door: de Dienst omroepbijdragen.
In artikel 45 wordt «het verzoek» vervangen door: «de melding of de aanvraag, bedoeld in artikel 37» en wordt «de met de inning van de omroepbijdragen belaste dienst» vervangen door: «de Dienst omroepbijdragen».
Artikel 47 komt te luiden:
Bij interlokale en interprovinciale verhuizingen vindt eventuele aanpassing van het tarief van de lokale en provinciale opslagen plaats met ingang van het tijdvak volgende op het tijdvak waarvoor laatstelijk een nota als bedoeld in artikel 48, eerste lid, is verzonden. Bij wijziging van de vordering wordt uitgegaan van het tarief van de gemeente of provincie waarnaar de geregistreerde is verhuisd.
Artikel 48 komt te luiden:
1. De Dienst omroepbijdragen zendt aan de geregistreerde houder een nota voor de verschuldigde omroepbijdrage. De houder is verplicht de omroepbijdrage te voldoen door voor de op de nota vermelde vervaldatum of vervaldata het verschuldigde bedrag of de verschuldigde termijnen te storten, over te schrijven of over te doen schrijven.
2. Betaling van de omroepbijdrage A in twee, dan wel vier termijnen is slechts mogelijk indien de houder de Dienst omroepbijdrage heeft gemachtigd tot automatische incasso.
3. De Dienst omroepbijdragen kan de mogelijkheid om in twee dan wel vier termijnen te betalen intrekken indien de houder een of meer termijnen niet of niet tijdig heeft voldaan. De verschuldigde omroepbijdrage is alsdan direct in zijn geheel opeisbaar.
Artikel 49 komt te luiden:
Indien de omroepbijdrage, dan wel een termijnbetaling niet binnen vier weken na de in artikel 48, eerste lid, bedoelde vervaldatum of vervaldata is voldaan, volgt een aanmaning. De kosten van de aanmaning behoeven niet betaald te worden indien de houder alsnog aantoont de omroepbijdrage, dan wel een termijnbetaling te hebben voldaan.
Met ingang van het tijdstip waarop het in artikel I, onderdeel B, van de wet van 19 december 1996 tot wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met het omvormen van de met de inning van de omroepbijdragen belaste dienst van de Koninklijke PTT Nederland N.V. tot een publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandig bestuursorgaan (Stb. 648) aan artikel 110 van de Mediawet toegevoegde derde lid in werking treedt, wordt artikel 34 van het Mediabesluit als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «vijf gulden» telkens vervangen door: tien gulden.
2. In het derde lid wordt «één gulden» vervangen door: twee gulden.
1. De artikelen van dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdelen A, C, F, H, K en O, en artikel II, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Laatstbedoeld besluit wordt voor zover het artikel I, onderdeel B, betreft, niet genomen voordat 30 dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door tenminste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in genoemd onderdeel van artikel I van dit besluit geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld.
2. Artikel I, onderdelen A, C, F, H, K en O, en artikel II van dit besluit treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst. Artikel I, onderdelen C en H, werkt terug tot en met 24 december 1996.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis
Uitgegeven de dertiende mei 1997
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Onderhavig besluit strekt tot aanpassing van het Mediabesluit aan de wet van 19 december 1996 tot wijziging van bepalingen van de Mediawet in verband met het omvormen van de met de inning van de omroepbijdragen belaste dienst van de Koninklijke PTT Nederland N.V. tot een publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandig bestuursorgaan (Stb. 648), verder te noemen de DOB-wet. De DOB-wet strekt tot omvorming van de Dienst omroepbijdragen, die tot nu tot als dienst onder Koninklijke PTT Nederland N.V. ressorteerde, tot een publiekrechtelijk vormgegeven zelfstandig bestuursorgaan. De DOB-wet voorziet daarnaast in de mogelijkheid voor provinciebesturen om een provinciale televisie-opslag te heffen. In de DOB-wet zijn voorts de bestuurlijke boete en het meevoeren en opslaan van ontvanginrichtingen als bestuursrechtelijk handhavingsinstrumenten ingevoerd. Andere wijzigingen betreffen het omzetten van de halfjaarlijkse heffing van de omroepbijdrage A in een jaarlijkse heffing en de introductie van de mogelijkheid om de omroepbijdrage A in termijnen te betalen. In onderhavig besluit worden enkele nadere regels gesteld die voortvloeien uit de DOB-wet, waaronder de vaststelling van het maximumbedrag voor de provinciale televisie-opslag. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt enkele bepalingen aan te passen in verband met reeds in de Algemene wet bestuursrecht opgenomen bepalingen over besluiten. De aanpassingen in het Mediabesluit zijn voor een groot deel technisch en redactioneel van aard. De aanpassingen zullen, voor zover ze niet voor zich spreken, hierna kort worden toegelicht.
Deze wijzigingen strekken er toe enkele redactionele fouten te herstellen in de artikelen 31, tweede lid, onderdeel c, en artikel 52, eerste lid, zoals deze artikelen zijn komen te luiden bij besluit van 14 november 1996 (Stb. 589), houdende aanpassing van het Mediabesluit aan de wet van 18 mei 1995 (Stb. 320) en de wet van 4 april 1996 (Stb. 219).
Bij de DOB-wet is aan artikel 110 van de Mediawet een derde lid toegevoegd op grond waarvan de omroepbijdrage A geheven zal gaan worden over een tijdvak van een jaar. Dit betekent dat ook de vermelding van de hoofdsom daaraan dient te worden aangepast. Vermeld wordt thans het huidige bedrag van de omroepbijdrage per jaar zoals dat op grond van artikel 111, vierde lid, laatstelijk bij besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 15 november 1996 (Stcrt. 231) is geïndexeerd. Deze wijziging van artikel 33 zal, mede gelet op de in artikel 111, derde lid, van de Mediawet voorgeschreven voorhangprocedure, in werking treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dat tijdstip zal gekoppeld worden aan het tijdstip waarop het derde lid van artikel 110 van de Mediawet in werking treedt.
Bij de DOB-wet is een regeling inzake de provinciale televisie-opslag ingevoerd. Daarmee bestaat de omroepbijdrage voortaan uit een hoofdsom, een provinciale radio-opslag (dit betreft het reeds bestaande «provinciale tientje»), een provinciale televisie-opslag en een lokale radio-opslag. Voor de provinciale televisie-opslag wordt thans een maximum vastgesteld. Het maximum van de televisie-opslag bedraagt f 10,– per jaar op de omroepbijdrage A en wordt alleen geheven van degenen die omroepbijdrage A verschuldigd zijn. De televisie-opslag wordt geheven naast de reeds bestaande provinciale opslag voor radio (het huidige provinciale radio-tientje). Ten tijde van het overleg tussen de Nederlandse Omroep Stichting (NOS), de Stichting Regionale Omroep, Overleg en Samenwerking (ROOS) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) over regionale vensters is bij de begroting uitgegaan van co-financiering door NOS en provincies. Daarbij werd van provinciezijde f 10,– gehanteerd als maximumopslag, naar analogie van het provinciale radio-tientje. Dat tientje is vervolgens als maximum overgenomen door ondergetekende (zie de brief aan de Tweede Kamer van 28 augustus 1996, kamerstukken II, 1995/96, 23 968, nr. 20) met het voorstel om de opbrengst van die provinciale heffing te «matchen» met een gelijk bedrag uit de landelijke omroepmiddelen. Daarvoor bleek kamerbrede steun aanwezig.
De in deze onderdelen opgenomen wijzigingen van de artikelen 35 en 37 van het Mediabesluit inzake de aangifte, bedoeld in artikel 112 van de Mediawet, en de melding van de afschaffing van een ontvanginrichting, strekken er toe het mogelijk te maken dat aangiften en meldingen ook telefonisch of op dankzij de technische ontwikkelingen mogelijk geworden elektronische wijze kunnen worden gedaan. Houders hebben zodoende ruimere keuze in de wijze waarop aangiften en meldingen worden gedaan. Door aangiften en meldingen ook op andere wijze dan via een standaardformulier te accepteren kunnen tevens administratieve vereenvoudigingen, een kortere doorlooptijd en daarmee kostenbesparingen bij de registratie bereikt worden.
De redactionele aanpassingen in het derde lid van artikel 37 beogen de terminologie meer in overeenstemming te brengen met de gebruikelijke bestuursrechtelijke terminologie inzake aanvragen voor beschikkingen.
Artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt reeds dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, een aanvraag dient te worden ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen. Gelet op artikel 40 van het Mediabesluit kan daarmee het derde lid van artikel 39 Mediabesluit vervallen.
De bepaling van het vierde lid van artikel 39 Mediabesluit wordt in onderdeel H van onderhavig besluit opgenomen in artikel 41, waarmee duidelijker wordt geregeld dat deze bepaling van toepassing is op alle aanvragen voor ontheffing.
De in artikel 48 van het Mediabesluit opgenomen regeling inzake de aanpassing van het tarief van de provinciale opslag dient allereerst te worden aangepast in die zin, dat ook bij interlokale verhuizingen aanpassing van het tarief van de lokale opslag kan plaatsvinden. Voorts is uit een oogpunt van beperking van uitvoeringslasten de wijze waarop met verhuizingen en de eventuele daaruit voortvloeiende aanpassingen van de tarieven voor de provinciale en lokale opslagen rekening kan worden gehouden gewijzigd. Adresmutaties worden door de Dienst omroepbijdragen veelal achteraf ontvangen. Tussen het moment van opmaak/verzending van de nota en de datum van ingang van het tijdvak waarover betaald moet worden, worden nog veel adreswijzigingen ontvangen. In die gevallen is dus de nota opgemaakt aan de hand van het oude adres en de daarop betrekking hebbende tarieven voor de provinciale en lokale opslagen. Toepassing van het thans geldende artikel 47 Mediabesluit leidt in de gevallen waarin houders verhuizen tussen het moment van opmaak/verzending van de nota en de datum van ingang van het tijdvak waarover betaald moet worden, tot correctienota's achteraf, met als resultaat hoge uitvoeringskosten voor dergelijke naheffingen of restituties, waarbij het gelet op de hoogte van de diverse opslagen veelal gaat om zeer geringe bedragen. Om dit te vermijden wordt bij verhuizingen voortaan eventueel gecorrigeerd met ingang van het tijdvak dat volgt op het tijdvak waarvoor aan de houder laatstelijk een nota is verzonden.
Op grond van het bij de DOB-wet ingevoerde derde lid van artikel 118 van de Mediawet kan de Dienst omroepbijdragen een houder de mogelijkheid bieden om de omroepbijdrage A in twee of vier termijnen te voldoen. Op grond van het eveneens nieuwe vijfde lid van artikel 118 Mediawet kan bij algemene maatregel van bestuur bepaald worden dat betaling in termijn alleen mogelijk is als de Dienst omroepbijdragen wordt gemachtigd tot automatische incasso. Deze bepaling is opgenomen in het tweede lid van artikel 48. Conform het in de memorie van toelichting bij genoemde wijziging van artikel 118 van de Mediawet (kamerstukken II, 1995/96, 24 648, nr. 3, blz. 7) verwoorde voornemen is in het derde lid van artikel 48 Mediabesluit bepaald dat de mogelijkheid om in termijnen te betalen kan worden ingetrokken als de betalingsplichtige een of meer termijnen niet of niet tijdig heeft voldaan. In dat geval valt hij terug in het regime van betaling eens per jaar en kan de verschuldigde omroepbijdrage in zijn geheel ineens ingevorderd worden.
Met de in onderdeel M opgenomen wijziging van artikel 49 Mediabesluit wordt de termijn waarop een aanmaning wordt verstuurd verkort naar vier weken. De omvang van het geregistreerdenbestand, de massaliteit van de te verwerken betalingen en incassomaatregelen en de daarmee gepaard gaande kosten vergen een efficiënte administratieve procesvoering. Een verkorte termijn sluit ook beter aan bij de mogelijkheid van betaling in termijnen en bij de met de DOB-wet ingevoerde verkorte termijn waarop tot administratiefrechtelijke afdoening bij het in gebreke blijven met de betaling van de omroepbijdrage kan worden overgegaan.
De overige in de huidige artikelen 49 tot en met 51 van het Mediabesluit opgenomen bepalingen inzake de verzegeling van ontvanginrichtingen kunnen vervallen nu de bepalingen inzake de verzegeling bij de DOB-wet in de Mediawet (artikelen 145f en 145g) zelf zijn opgenomen. De vaststelling van de kosten van verzegeling geschiedt op grond van artikel 145f, vierde lid, van de Mediawet, voortaan bij ministeriële regeling. Het bepaalde in het huidige artikel 49, derde lid, dat betrekking heeft op de aangifte en registratie, wordt thans opgenomen in artikel 35 (onderdeel D).
Op het tijdstip waarop de jaarlijkse heffing van de omroepbijdrage A in werking treedt dient ook de vaststelling van het maximumbedrag voor de provinciale en lokale opslagen daaraan te worden aangepast. Daartoe wordt in artikel II van dit besluit voorzien in een overgangsbepaling. Op grond daarvan wordt artikel 34 van het Mediabesluit gewijzigd met ingang van het tijdstip waarop het bij de DOB-wet aan artikel 110 van de Mediawet toegevoegde derde lid, waarin de jaarlijkse heffing is geregeld, in werking treedt.
Dit artikel bevat een gedifferentieerde inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van onderhavig besluit. Dat is noodzakelijk om de inwerkingtreding van de in dit besluit opgenomen wijzigingen van het Mediabesluit af te stemmen op de inwerkingtreding van desbetreffende onderdelen van de DOB-wet. De meeste onderdelen van de DOB-wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Derhalve zullen de meeste onderdelen van onderhavig besluit eveneens op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip in werking treden. De in de DOB-wet opgenomen bepalingen inzake de provinciale en lokale opslagen zijn echter al op 24 december 1996 in werking getreden. De in onderhavig besluit in de onderdelen C en H opgenomen wijzigingen die daarmee verband houden zullen met ingang van datzelfde tijdstip in werking treden. Dat daarmee aan die onderdelen terugwerkende kracht wordt verleend is niet bezwaarlijk omdat deze onderdelen geen voor burgers belastende regelingen betreffen.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
A. Nuis
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juni 1997, nr. 107.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1997-195.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.