Besluit van 14 april 1997, houdende de instelling van een verbod op het gebruik van levend aas (Besluit verbod gebruik van levend aas)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 15 juli 1996, nr J966991;

Gelet op artikel 2c van de Visserijwet 1963;

Gezien de adviezen van de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties, de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij, de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren, de Vereniging Landelijke Organisatie DIBEVO en de Vereniging van Nederlandse Autonome Sportvisserijorganisaties;

De Raad van State gehoord (advies van 16 augustus 1996, No. W11.96.0290);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 7 april 1997, No. J. 9611458, Directie Juridische Zaken:

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In aanvulling op artikel 1, tweede lid, van de Visserijwet 1963 wordt in dit besluit mede verstaan onder vis: vissen (Pisces) van de niet door Onze Minister aangewezen soorten.

Artikel 2

Het is verboden bij het vissen in de wateren, bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder c en d, van de Visserijwet 1963, levende vissen, amfibieën, reptielen, vogels of zoogdieren als aas te gebruiken.

Artikel 3

Indien het bij koninklijke boodschap van 10 januari 1990 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Visserijwet 1963, kamerstukken II 1989/90, 21 436, nr 2, tot wet wordt verheven en in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking als artikel I, onderdeel C, van de wet.

Artikel 4

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verbod gebruik van levend aas.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 april 1997

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de dertiende mei 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Sinds 1991 is diverse malen in het parlement gesproken over het gebruik van levende aasvis. De bezwaren die daaraan kleven in verband met het welzijn van deze vissen was voor het parlement aanleiding tot het aandringen op een algeheel verbod van het gebruik van levende aasvis. Als gevolg daarvan heeft de toenmalige Staatssecretaris van LNV in maart 1994 de betrokken belangenorganisaties aangekondigd dat hij het vissen met gebruik van levende aasvis wil afbouwen. Met het oog daarop verzocht hij de georganiseerde sportvisserij een ontmoedigingsbeleid in te zetten, opdat na een aantal jaren het gebruik zo goed als beëindigd zou kunnen worden beschouwd. In december 1995 bleek evenwel dat dit ontmoedigingsbeleid ondanks inspanningen daartoe van de betrokken belangenorganisaties onvoldoende van de grond was gekomen. Uit publicaties in diverse sectorbladen bleek dat van enige cultuuromslag op dit punt nog in het geheel geen sprake was. Dit gegeven was voor de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aanleiding om een algeheel wettelijk verbod met ingang van 1 januari 1997 aan te kondigen. Tijdens de behandeling van de wijziging van de Visserijwet 1963 (Handelingen II 1995/96, blz. 4333–4361) kreeg dit voornemen de steun van de Tweede Kamer.

Achtergrond

Bij het vissen met levende aasvis wordt de vis gedurende kortere of langere tijd door het water getrokken, zo nu en dan tijdelijk onderbroken door de vis op te halen dan wel de lijn te laten vieren. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat vissen indien ze aan een strakgetrokken lijn worden gehouden of verplaatst een aantal gedragspatronen laten zien die kunnen duiden op aantasting van hun welzijn. Onderdeel van dit gedragspatroon is alarm- en vluchtgedrag, eindigend in het gedurende langere tijd op de bodem liggen. Het vermoeden bestaat dat de vis op deze wijze het ontregelde evenwicht in de lichaamsprocessen probeert te herstellen. Indien het dier daarin niet binnen redelijke tijd slaagt, dan bestaat het risico dat het hormonale regelmechanisme geheel ontwricht raakt en kunnen orgaanbeschadigingen ontstaan. De aasvis krijgt in de regel niet de kans zich te herstellen.

Afhankelijk van de vissoort, omstandigheden in het water en de mate waarin met de vis wordt gemanipuleerd zal ten gevolge van deze ontwrichting van het hormonale regelmechanisme de vis na een bepaalde tijd sterven. De tijd kan variëren van een paar minuten tot mogelijk wel een uur.

Of vissen in dit proces pijn ondervinden staat wetenschappelijk niet onomstotelijk vast. De wetenschappelijke discussie spitst zich toe op de vraag of vissen qua vorm, bouw en fysiologie vergelijkbaar zijn met andere «hogere» diersoorten. Los hiervan staat wel vast dat vissen, die als aas dienen bewust in een situatie worden gebracht, die gemakkelijk leidt tot onaanvaardbare stress met uiteindelijk de dood als gevolg.

Geconstateerd kan worden, gezien ook de diverse discussies die hieromtrent in het parlement en in de literatuur zijn gevoerd, dat in de samenleving het respect voor dieren en de erkenning dat dieren niet louter instrumenteel dienen te worden gebruikt als een belangrijke maatschappelijke waarde wordt gezien. Het ten behoeve van het gebruik als levende aas aanhaken van een volledig bij bewustzijn zijnde vis door middel van doorboring van een vishaak in de bek, rug of staart wordt in grote delen van de samenleving gezien als een onaanvaardbare mishandeling van dieren.

In een aantal landen is het gebruik van levende aasvis reeds verboden. Dit geldt onder meer voor Luxemburg, Zwitserland, Ierland, Spanje, Noorwegen en de Bondsrepubliek Duitsland. Overigens is dit verbod niet overal vanuit welzijnsmotieven ingesteld. In een aantal landen is het verbod ingesteld vanwege het gevaar van ongewenste introdukties van vissoorten.

Uitbreiding van het verbod

De Dierenbescherming heeft er in haar advies terecht op gewezen dat het verbod ook dient te gelden voor gewervelde dieren als amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren. Hoewel het gebruik van gewervelde dieren als levend aas in Nederland thans niet veel lijkt voor te komen, valt niet uit te sluiten dat bij een enkel verbod van het gebruik van levende aasvis naar een ander type levend aas wordt uitgeweken. De motivering voor het instellen van een verbod op het gebruik van levende aasvis, zoals hierboven weergegeven, geldt a fortiori voor deze «hogere» diersoorten. Dat hogere gewervelde dieren pijn kunnen leiden staat wetenschappelijk immers wel vast.

Alternatieven

Het gebruik van levend aas als vangstmethode komt voornamelijk voor in de sportvisserij en dan met name op roofvissen, zoals de snoek en de snoekbaars. Als levend aas wordt in Nederland meestal gebruik gemaakt van een blankvoorn of andere karperachtige bij het vangen van snoek en van spiering bij het vissen op snoekbaars. Als alternatieve vangstmethode dient vooral het gebruik van kunstaas. Het gaat dan om een andere vismethode, die ook andere vangstresultaten oplevert. Dit kan – afgewogen tegen het nadeel van het gebruik van levend aas in het licht van de doelstelling van het onderhavige besluit – echter geen doorslaggevend argument zijn om het gebruik van levend aas bij het vissen niet te verbieden. Een belangrijk voordeel van het gebruik van kunstaas is bovendien het gegeven dat bij het vissen met kunstaas de roofvis de haak zelden inslikt. Daarmee heeft het gebruik van kunstaas derhalve ook een gunstig effect op het welzijn van de te vangen vis.

Handhaving

De in eerste instantie ingeslagen weg om door middel van zelfregulering te komen tot een afbouw van het gebruik van levend aas was vooral gekozen om daarmee draagvlak onder de vissers te verkrijgen. Het gegeven dat deze opzet niet tot het gewenste resultaat heeft geleid doet veronderstellen dat het draagvlak voor een wettelijk verbod onder de vissers niet erg groot zal zijn.

In de eerste plaats zal door middel van gerichte voorlichting aan de sportvisserijsector gedragsverandering worden nagestreefd.

De naleving van het verbod zal verder in belangrijke mate afhangen van de pakkans. Om die reden zal in elk geval gedurende het eerste jaar na afkondiging van het verbod een extra controle-inzet worden gerealiseerd. Aan het eind van het eerste jaar zullen de controle-resultaten worden geëvalueerd. Aan de hand van deze resultaten zal de controle-dichtheid voor de komende jaren worden bepaald. De controle op het verbod van levend aas zal zoveel als mogelijk worden gecombineerd met controles op andere visserij-aspecten, zoals de controle op de aanwezigheid van de vereiste visdocumenten. Met deze laatstbedoelde controles zijn de reguliere politie en de in specifieke gebieden tijdelijk aangestelde bijzondere opsporingsambtenaren belast. Zowel met de meest betrokken regiokorpsen van de politie als met het Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD) hebben inmiddels gesprekken plaatsgevonden over de handhavingsinzet hunner zijde. Hoewel nog geen definitieve afspraken zijn gemaakt, bestaat er uitzicht op een bevredigend resultaat. Met de in specifieke gebieden tijdelijke aangestelde bijzondere opsporingsambtenaren zijn inmiddels wel concrete afspraken gemaakt. Het verbod zal evenwel niet eerder in werking treden dan nadat de handhaving daarvan alsmede de transactiebevoegdheid is geregeld.

Adviezen

Adviezen zijn ontvangen van de Nederlandse Vereniging van Sportvissersfederaties (NVVS), de Organisatie ter Verbetering van de Binnenvisserij (OVB), de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren (Dierenbescherming), de Vereniging Landelijke Organisatie DIBEVO en de Vereniging van Nederlandse Autonome Sportvisserij Organisaties (NASO). De NVVS, NASO en de DIBEVO zijn tegen de invoering van het onderhavige verbod. Zij zijn van mening dat zij onvoldoende de tijd hebben gehad om door middel van zelfregulering het gebruik van levend aas tegen te gaan. Zij stellen dat het onderhavige verbod nauwelijks draagvlak heeft in de sector. De DIBEVO claimt daarbij schade te zullen leiden door de invoering van het verbod per 1-1-97. Deze claim wordt overigens niet onderbouwd. De DIBEVO eist in dit verband een ruimhartig overgangsbeleid. De OVB is van mening dat de inspanningen van de betrokken belangenorganisaties om tot een ontmoedigingsbeleid te komen onvoldoende worden belicht en wijst voorts ook op de mogelijkheid van onvoldoende draagvlak voor deze maatregel. Hierover zij het volgende opgemerkt. Allereerst zij er op gewezen dat de sector reeds vanaf 1991 op de hoogte is van het feit dat het gebruik van levend aas op veel verzet in de maatschappij en het parlement stuit. In 1992 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de sector reeds laten weten dat hij het gebruik van levend aas bij het vissen wil tegengaan. Vervolgens heeft hij in maart 1994 de sector uitdrukkelijk uitgenodigd om te komen tot een ontmoedigingsbeleid. De sector heeft dan ook ruim de tijd gehad om door middel van zelfregulering te komen tot ontmoediging van het gebruik van levend aas. Helaas heeft dit ontmoedigingsbeleid vanuit de belangenorganisaties niet tot het gewenste resultaat geleid. De bevestiging hiervan is ook te lezen in de adviezen van de DIBEVO en de NVVS.

Met zoveel woorden stellen zij immers dat het draagvlak voor het niet langer gebruiken van levend aas bij het vissen onder de sportvissers ontbreekt. Vorenstaande geldt gelijkelijk voor de claim van de DIBEVO. De DIBEVO heeft in elk geval vanaf maart 1994 ervan uit kunnen gaan dat het gebruik van levend aas zou gaan teruglopen. Zij hadden met het inkoopbeleid daarmee rekening kunnen houden. Voorts is in december 1995 reeds aangekondigd dat een algeheel verbod per 1-1-97 zou worden ingesteld. Daarmee heeft de DIBEVO een heel jaar om zich voor te bereiden op de instelling van het verbod.

De Dierenbescherming tenslotte ondersteunt de instelling van het verbod, doch is van mening dat dit verbod zou moeten gelden in alle wateren en ook het gebruik van gewervelde dieren zou moeten omvatten. Op het eerste aspect zal in de artikelsgewijze toelichting aandacht worden besteed. Op het tweede aspect is hierboven reeds ingegaan.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Visserijwet 1963 wordt in deze wet onder «vis» verstaan de door de Minister van LNV aangewezen soorten vissen. De aangewezen soorten betreffen de in Nederland in het wild voorkomende vissen, waarvoor met het oog op een doelmatige bevissing van die soorten overheidsregulering noodzakelijk is gebleken. Teneinde uit te sluiten dat bij de instelling van een verbod op het gebruik van levende aasvis uitgeweken wordt naar meer exotische vissoorten wordt in het kader van dit besluit onder «vis» tevens de niet door de minister aangewezen soorten vissen vallende onder de benaming «Pisces» begrepen. Als bijkomend voordeel voor de verruiming van het begrip «vis» geldt dat daarmee een ongewenste introduktie van niet in het wild voorkomende vissen in de Nederlandse wateren wordt voorkomen.

Naar aanleiding van het advies van de Dierenbescherming geldt het verbod op het gebruik van levende dieren als aas ook voor gewervelde dieren als amfibieën, reptielen, vogels en zoogdieren.

Artikel 2

In de zeevisserij wordt in Nederland geen gebruik gemaakt van levend aas. Om die reden wordt het verbod thans beperkt tot de kust- en binnenwateren. Dit sluit niet uit dat, mocht op termijn blijken dat ook in de visserij op zee gebruik wordt gemaakt van levend aas, het verbod alsnog voor de zeevisserij kan worden uitgebreid.

Artikel 3

Daar dit besluit steunt op de bij het voorstel van wet tot wijziging van de Visserijwet 1963 te wijzigen artikel 2c, wordt de inwerkingtreding gekoppeld aan de inwerkingtreding van die wet.

Zoals hierboven onder «handhaving» reeds is aangegeven zal de inwerkingtreding niet eerder plaatsvinden dan nadat de handhaving van het onderhavige verbod adequaat is geregeld.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 juni 1997, nr. 107.

Naar boven