Besluit van 23 april 1997, houdende vaststelling nadere regels inzake gebruik geweld bij uitoefening van buitengewone bevoegdheden (Besluit geweldgebruik bij uitoefening buitengewone bevoegdheden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Defensie, directie juridische zaken, afdeling wet- en regelgeving, van 30 oktober 1996, nr. CWW 88/014;

Gelet op artikel 8, vierde lid, van de Oorlogswet voor Nederland;

De Raad van State gehoord (advies van 20 december 1996, nr. W07.96.0515);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Defensie van 22 april 1997, nr. CWW 88/014;

HEBBEN GOEDGEVONDEN EN VERSTAAN:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. wet: Oorlogswet voor Nederland;

    b. meerdere: degene die ingevolge het bepaalde bij of krachtens artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht de meerdere is;

    c. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis, uitgeoefend op personen of zaken;

    d. geweldmiddel: geweldmiddel, genoemd in artikel 6;

    e. het gebruik van een vuurwapen: het richten, het gericht houden en het daadwerkelijk gebruik van een vuurwapen.

  • 2. Onder gebruik van geweld wordt mede verstaan het dreigen met geweld.

Artikel 2

Dit besluit is niet van toepassing in geval van een internationaal gewapend conflict of een intern gewapend conflict als bedoeld in de gemeenschappelijke artikelen 2 en 3 van de op 12 augustus 1949 tot stand gekomen Verdragen van Genève (Trb. 1951, 72 t/m 75), alsmede de op 10 juni 1977 te Genève tot stand gekomen Aanvullende Protocollen (Trb. 1980, 87 en 88), in welk geval de voor dat internationaal gewapend conflict of intern gewapend conflict vastgestelde geweldsinstructie van toepassing is op het gebruik van geweld door militairen in de uitoefening van de buitengewone bevoegdheden uit hoofdstuk II van de wet.

Paragraaf 2. Algemene voorwaarden voorafgaand aan gebruik van geweld

Artikel 3

Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een militair:

a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend.

Artikel 4

  • 1. Indien de militair onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, gebruikt hij geen geweld dan na een vooraf gegeven uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk geweldmiddel gebruik wordt gemaakt.

  • 2. Het gebruik van een waterwerper of van CS-traangas is slechts geoorloofd in opdracht van de meerdere na vooraf verkregen toestemming van het militair gezag.

Paragraaf 3. Waarschuwing

Artikel 5

  • 1. Tenzij de omstandigheden dit niet toelaten, gaat aan het gebruik van geweld een duidelijke waarschuwing vooraf.

  • 2. Indien het gebruik van geweld bestaat in het gericht schieten met een vuurwapen, kan de in het eerste lid bedoelde waarschuwing zo nodig worden vervangen door een waarschuwingsschot.

  • 3. Een waarschuwingsschot wordt op zodanige wijze gegeven dat gevaar voor personen of zaken zoveel mogelijk wordt vermeden.

Paragraaf 4. Geweld en geweldmiddelen

Artikel 6

De militair mag naast het gebruik van fysiek geweld uitsluitend gebruik maken van de volgende geweldmiddelen:

a. een vuurwapen;

b. een vuurwapen als slag- of stootwapen;

c. een wapenstok;

d. een waterwerper;

e. CS-traangas.

Artikel 7

Bij gebruikmaking van fysiek geweld dan wel een geweldmiddel wordt in verhouding tot het beoogde doel de meest lichte vorm van geweld gebruikt en worden de daaraan verbonden risico's zo veel mogelijk beperkt.

Artikel 8

Het gebruik van geweld met gebruikmaking van een vuurwapen als slag- of stootwapen of een wapenstok, is slechts toegestaan, indien de militair bij de rechtmatige uitoefening van de buitengewone bevoegdheden uit hoofdstuk II van de wet wordt geconfronteerd met een of meer personen die tegenwerken.

Artikel 9

Het gebruik van een waterwerper of van CS-traangas is slechts toegestaan, indien de militair bij de rechtmatige uitoefening van de buitengewone bevoegdheden uit hoofdstuk II van de wet wordt geconfronteerd met samenscholingen of volksmenigten die een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormen voor de veiligheid van personen of voor zaken.

Artikel 10

  • 1. Het gebruik van een vuurwapen is slechts toegestaan, indien de militair bij de rechtmatige uitoefening van de buitengewone bevoegdheden uit hoofdstuk II van de wet wordt geconfronteerd met een persoon ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen:

    a. dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken, dan wel dat hij ander levensbedreigend geweld tegen personen zal gebruiken;

    b. dat hij een ernstige en onmiddellijke bedreiging vormt voor zaken die van essentieel belang zijn voor de handhaving van de inwendige of uitwendige veiligheid.

  • 2. Bij gebruikmaking van een vuurwapen wordt het volgende in acht genomen:

    a. zwaar lichamelijk letsel of erger wordt zo veel mogelijk voorkomen;

    b. zo mogelijk wordt op de benen geschoten;

    c. risico's voor derden worden zo veel mogelijk vermeden.

Artikel 11

De militair mag slechts uit voorzorg een vuurwapen ter hand nemen, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat een situatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, ontstaat waarin hij bevoegd is het vuurwapen te gebruiken. Zodra blijkt dat een dergelijke situatie zich niet voordoet, wordt het ter hand nemen van het vuurwapen beëindigd.

Paragraaf 5. Melding geweldgebruik

Artikel 12

  • 1. De militair die geweld heeft gebruikt, waaronder begrepen het geven van een waarschuwingsschot, meldt dit gebruik van geweld, de redenen welke hem daartoe hebben geleid alsmede de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld aan zijn meerdere.

  • 2. De meerdere maakt van het in het eerste lid bedoelde gebruik van geweld onverwijld schriftelijk rapport op.

  • 3. Indien het gebruik van geweld zwaar lichamelijk letsel of erger tot gevolg heeft, wordt dit rapport ter kennis gebracht van een brigadecommandant van de Koninklijke marechaussee.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 8, vierde lid, van de wet in werking treedt. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na dat tijdstip, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 14

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit geweldgebruik bij uitoefening buitengewone bevoegdheden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 april 1997

Beatrix

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve

Uitgegeven de negenentwintigste april 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

In de nieuwe Oorlogswet voor Nederland (hierna: OWN) is een artikel 8 opgenomen inzake het gebruik van geweld door de militair die de in de wet voorziene buitengewone bevoegdheden uitoefent. Met dit artikel 8 en de daarop berustende algemene maatregel van bestuur wordt voorzien in wettelijke beperkingen als bedoeld in artikel 11 van de Grondwet op het in dat artikel vervatte grondrecht betreffende de onaantastbaarheid van het lichaam. Het gebruik van geweld kan onder omstandigheden geboden zijn om de in de OWN voorziene buitengewone bevoegdheden effect te laten sorteren.

Artikel 8 van de OWN bevat een aantal wezenlijke beginselen die bij elke mogelijke uitoefening van geweld in acht moeten worden genomen. Het betreft hier de eisen inzake proportionaliteit en subsidiariteit, waaronder de uitdrukkelijke eis dat aan het uitoefenen van geweld zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaat.

Het vierde lid van artikel 8 bevat de basis om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels vast te stellen over het gebruik van geweld. Aan dit vierde lid wordt uitvoering gegeven met het voorliggende Besluit geweldgebruik bij uitoefening buitengewone bevoegdheden.

Het onderhavige besluit staat geheel los van het Besluit geweldgebruik krijgsmacht in de uitoefening van de bewakings- en beveiligingstaak. Laatstgenoemd besluit betreft het gebruik van geweld in het kader van de bewaking en beveiliging van door de Minister van Defensie aangewezen objecten, en geldt zowel onder normale omstandigheden als onder buitengewone omstandigheden. Het Besluit geweldgebruik bij uitoefening buitengewone bevoegdheden daarentegen betreft het gebruik van geweld bij het uitoefenen van de in de Oorlogswet voor Nederland voorziene buitengewone bevoegdheden. Dit besluit kan uitsluitend worden toegepast indien er zich buitengewone omstandigheden voordoen en er op grond van artikel 1 van de OWN, dan wel op grond van artikel 7 of 8 van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bevoegdheden uit de OWN zijn geactiveerd.

Er zij voorts op gewezen dat de OWN – en daarmee het onderhavige besluit – ziet op het uitoefenen van buitengewone bevoegdheden door militairen jegens ingezetenen. Gevechtshandelingen jegens een eventuele vijand vallen daar derhalve niet onder. Deze worden immers beheerst door het recht van toepassing in gewapende conflicten. Verwezen wordt voorts naar de toelichting bij artikel 2.

Inhoud en indeling van het besluit

Ter uitvoering van artikel 8, vierde lid, van de OWN regelt het Besluit geweldgebruik bij uitoefening buitengewone bevoegdheden een aantal aspecten.

In de eerste plaats geeft het besluit aan welke vormen van geweld in voorkomend geval ter beschikking van de militair staan. Deze worden in artikel 6 limitatief opgesomd. Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting.

In de tweede plaats regelt het besluit wanneer de diverse geweldmiddelen kunnen worden toegepast (artikelen 8, 9 en 10). Daarbij is gestreefd naar een algemene en voor de gebruiker gemakkelijk toegankelijke regeling.

De OWN bevat in artikel 8 zelf reeds de belangrijkste waarborgen voor een terughoudend geweldgebruik. Het betreft hier de eisen inzake proportionaliteit en subsidiariteit, die in artikel 8 als volgt worden verwoord:

– het met het gebruik van geweld beoogde doel rechtvaardigt dit gebruik, waarbij tevens wordt gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren;

– het beoogde doel kan niet op andere wijze dan met gebruik van geweld worden bereikt;

– het gebruik van geweld dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.

Bij het beantwoorden van de vraag of geweld mag worden toegepast, zullen de concrete buitengewone omstandigheden een cruciale rol spelen. Blijkens het eerste lid van artikel 8 van de OWN is de militair onder omstandigheden bevoegd geweld te gebruiken «in de rechtmatige uitoefening van de buitengewone bevoegdheden uit hoofdstuk II» van de wet. Dit betekent dat de mogelijkheid tot het gebruik van geweld bestaat in alle drie de rechtstoestanden die het staatsnoodrecht onderscheidt, derhalve zowel in het geval van separate toepassing van buitengewone bevoegdheden (artikel 1 van de OWN), als in de beperkte noodtoestand en in de algemene noodtoestand (artikelen 7 en 8 van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden).

Dit onderscheid separate toepassing, toepassing in de beperkte noodtoestand, dan wel toepassing in de algemene noodtoestand zal bij de beslissing tot geweldgebruik van invloed zijn, aangezien hierin een indicatie ligt besloten van de ernst van de buitengewone omstandigheden. Immers, het feit dat de ernstigste rechtstoestand (de algemene noodtoestand) is afgekondigd, kan meebrengen dat eerder voor het toepassen van geweld aanleiding bestaat dan wanneer een lichtere toestand van kracht is. De op het spel staande belangen kunnen in de eerste situatie veel groter zijn, waardoor de afweging omtrent proportionaliteit en subsidiariteit anders kan uitvallen.

In het Besluit geweldgebruik bij uitoefening buitengewone bevoegdheden wordt voor de toepassing van geweld dan ook geen onderscheid gemaakt naar de rechtstoestand die zich voordoet. Dat wordt afdoende geregeld in de OWN zelf. In het besluit is derhalve gekozen voor een algemene benadering van de gevallen waarin een bepaalde vorm van geweld geoorloofd kan zijn. Daarbij is mede overwogen dat ook de hoeveelheid van buitengewone bevoegdheden en de diversiteit van die bevoegdheden (artikelen 9 tot en met 44 van de OWN) noopt tot een algemene benadering.

De mate waarin geweld wordt toegepast, wordt beheerst door artikel 8 van de OWN. Als uitwerking daarvan bevat artikel 7 van het onderhavige besluit de eis dat bij het gebruik van geweld de meest lichte vorm van geweld wordt toegepast.

Als derde belangrijk element biedt het besluit een nadere regeling van de ingevolge artikel 8 van de wet vereiste waarschuwing alvorens geweld wordt gebruikt. Met name wordt voorzien in de mogelijkheid van een waarschuwingsschot (artikel 5).

Tenslotte is voorzien in een meldingsplicht indien geweld is toegepast (artikel 12). Doel hiervan is het gebruik van geweld achteraf te kunnen toetsen op rechtmatigheid.

Voor de indeling van het besluit is gekozen voor de volgorde waarin de bepalingen door de gebruiker worden toegepast:

1. Algemene bepalingen.

2. Algemene voorwaarden, voorafgaand aan gebruik van geweld. Het gaat daarbij om de vraag aan welke algemene voorwaarden (zoals opleiding) moet worden voldaan om geweld te mogen toepassen.

3. Waarschuwing. In beginsel moet ieder gebruik van geweld worden voorafgegaan door een waarschuwing.

4. Geweld en geweldmiddelen. Opgesomd wordt welke geweldmiddelen naast het fysieke geweld ter beschikking staan, en wanneer deze mogen worden gebruikt.

5. Melding geweldgebruik. Nadat geweld is aangewend, dient hiervan melding te worden gemaakt.

6. Slotbepalingen.

De onderhavige geweldsinstructie brengt voor het Ministerie van Defensie marginale beleidslasten mee, die zonder probleem binnen de opleidingen van de krijgsmachtdelen kunnen worden opgevangen.

Artikelen

Artikel 1

De definities onder c en e zijn ontleend aan artikel 1, derde lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, hierna te noemen de Ambtsinstructie. De definitie van het begrip «meerdere» is opgenomen aangezien artikel 67 van het Wetboek van Militair Strafrecht daarvoor een specifieke regeling kent.

Artikel 2

In een situatie waarin er sprake is van een internationaal gewapend conflict of een intern gewapend conflict als bedoeld in artikel 2, kunnen de omstandigheden van zodanige aard zijn dat de onderhavige geweldsinstructie niet toereikend is om adequaat op die omstandigheden te kunnen reageren. Met het oog daarop bepaalt artikel 2 dat in dergelijke omstandigheden het onderhavige besluit geen toepassing vindt en dat de uitoefening van buitengewone bevoegdheden in plaats daarvan wordt beheerst door de voor die specifieke omstandigheden opgestelde geweldsinstructie (zoals Rules of Engagement). Op die wijze wordt tevens bereikt dat in een dergelijke situatie slechts één geweldsinstructie van toepassing is, zodat militair (en burger) niet worden geconfronteerd met verschillende – en wellicht onderling niet verenigbare – geweldsinstructies. Ook aan deze in gewapende conflicten van toepassing zijnde geweldsinstructies liggen de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit ten grondslag, zodat strijd met artikel 8 van de OWN zich niet voor zal doen.

Artikel 3

Artikel 3 strekt ertoe te waarborgen dat op verantwoorde wijze met geweldmiddelen wordt omgegaan. Het artikel is ontleend aan artikel 4 van de Ambtsinstructie. Voor de volledigheid wordt nog opgemerkt dat ingevolge artikel 8, eerste lid, van de OWN de bevoegdheid tot gewelduitoefening slechts bestaat «in de rechtmatige uitoefening van de buitengewone bevoegdheden uit hoofdstuk II» van de wet. De geweldmiddelen worden aan de militair toegekend ingevolge de Wet wapens en munitie. In navolging van de Ambtsinstructie is geen relatie gelegd met artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (noodweer). Hiertoe is immers geen reden aangezien onder de in artikel 41 genoemde omstandigheden de militair zich – evenals iedere andere burger – kan beroepen op de strafuitsluitingsgronden van dat artikel.

Artikel 4

Ook artikel 4, eerste lid, is ontleend aan de Ambtsinstructie (artikel 5). Het brengt tot uitdrukking dat in beginsel geweld slechts wordt gebruikt op uitdrukkelijke last van een aanwezige meerdere. De mogelijkheid bestaat dat de meerdere vooraf bepaalt dat zo nodig geweld zal moeten worden toegepast. Is geen meerdere aanwezig, dan beslist de militair zelf of geweld wordt aangewend. Het gebruik van een waterwerper en van CS-traangas ingevolge artikel 4, tweede lid, is, vanwege het feit dat het zal gaan om gebruik tegen groepen van personen, hetgeen een beoordeling van de omstandigheden van het geval noodzakelijk maakt, gebonden aan de opdracht van de meerdere na vooraf verkregen toestemming van het militair gezag.

De mindere blijft zelf verantwoordelijk voor de naleving van artikel 8 van de OWN. Zo zal hij – mocht zijn meerdere niet reeds het bevel geven het geweld te staken – zelf moeten beslissen het aanwenden van geweld te staken indien het beoogde doel is bereikt.

Artikel 5

Aan ieder aanwenden van geweld dient een waarschuwing vooraf te gaan. Dit is slechts anders indien de omstandigheden zulks niet toelaten, waarbij met name moet worden gedacht aan een acuut levensbedreigende situatie die geen uitstel duldt. Indien het te bezigen geweldmiddel een vuurwapen is, kan de mondelinge waarschuwing zonodig worden vervangen door een waarschuwingsschot. Het derde lid van artikel 5 inzake het beperken van risico's bij een waarschuwingsschot, is ontleend aan artikel 12, tweede lid, van de Ambtsinstructie.

Artikelen 6 tot en met 11

De in de OWN voorziene buitengewone bevoegdheden kunnen alleen dan effect sorteren, indien de nakoming van verordeningen en maatregelen zonodig kan worden afgedwongen. Het gebruik van geweld daartoe kan onder omstandigheden geboden zijn.

In artikel 6 wordt bepaald dat de militair naast het fysieke geweld uitsluitend gebruik mag maken van een limitatief aantal geweldmiddelen dat onder a tot en met e is opgesomd. Dit artikel gaat uit van de huidige behoefte aan te gebruiken geweldmiddelen. Het is denkbaar dat in de nabije toekomst ook andere, niet-letale geweldmiddelen binnen de krijgsmacht beschikbaar zullen komen. Indien het gewenst voorkomt dergelijke middelen te kunnen gebruiken, zal het voorliggende besluit daartoe worden aangepast.

De artikelen 8, 9 en 10 regelen onder welke omstandigheden geweld mag worden toegepast.

In zijn algemeenheid geldt voor alle bevoegdheden van de OWN dat zij gefrustreerd kunnen worden door een gebrek aan medewerking dan wel door tegenwerking door degene jegens wie de bevoegdheid wordt uitgeoefend. Om toch de bevoegdheden te kunnen uitoefenen, zal in eerste instantie een lichte vorm van gewelduitoefening geboden kunnen zijn. Uitgangspunt is dat in verhouding tot het beoogde doel, zo min mogelijk geweld wordt gebruikt en risico's zoveel mogelijk worden beperkt. Artikel 7 brengt dit in zijn algemeenheid tot uitdrukking voor zowel het fysieke geweld als de ter beschikking staande geweldmiddelen. Bij het toepassen van fysiek geweld, zonder gebruikmaking van een geweldmiddel, gaat het om de meest lichte vorm van geweld. Gedacht kan worden aan het opzij duwen van een persoon die in de weg staat en weigert opzij te gaan. Voor een zodanig gebrek aan medewerking zal duwen of trekken in beginsel voldoende geweld moeten zijn om de belemmering ongedaan te maken. Gaat het gebrek aan medewerking over in tegenwerking, dan kan eveneens fysiek geweld in de vorm van duwen of trekken worden toegepast, maar kan ook een verdergaande vorm van geweld geboden zijn. Artikel 8 voorziet daartoe in het gebruik van een slag- of stootwapen of wapenstok. De waterwerper en traangas zijn zware middelen die slechts in zeer ernstige situaties zullen mogen worden toegepast. De Ambtsinstructie (artikel 13) noemt voor wat betreft traangas het aanhouden van een vuurwapengevaarlijk persoon in een levensbedreigende situatie, en het verspreiden van een samenscholing die een onmiddellijke en ernstige bedreiging vormt. In het kader van de buitengewone bevoegdheden van de OWN zal alleen het verspreiden van menigten een rol kunnen spelen, bijvoorbeeld bij het ontruimen van gebieden. Met het oog daarop biedt artikel 9 een regeling terzake.

Het gebruik van een vuurwapen in het kader van de OWN zal alleen mogelijk zijn indien zulks noodzakelijk is om de in die wet voorziene buitengewone bevoegdheden uit te kunnen oefenen. Twee situaties zijn daarbij denkbaar, welke hun neerslag hebben gevonden in artikel 10 van het besluit. In de eerste plaats zal het gebruik van een vuurwapen noodzakelijk kunnen zijn in een levensbedreigende situatie. Voorts zal – gelet op de bijzondere situatie waarvan sprake is indien bevoegdheden van de OWN zijn geactiveerd – het gebruik van een vuurwapen geboden kunnen zijn in geval van een dreigende aantasting van voor de handhaving van de inwendige of uitwendige veiligheid van belang zijnde zaken. Gedacht moet daarbij worden aan een persoon die voor de staatsveiligheid van essentieel belang zijnde zaken of gebouwen dreigt te vernielen. Het criterium inzake de uitwendige of inwendige veiligheid is ontleend aan artikel 3 van de wet. In het besluit is niet voorzien in een afzonderlijke regeling voor het gebruik van vuurwapens waarmee automatisch vuur kan worden afgegeven. Dit betekent dat het gebruik van automatisch vuur in de twee hiervoor genoemde situaties niet is uitgesloten. Reden hiervoor is dat het bij die situaties gaat om zeer extreme gevallen waarin het gebruik van automatisch vuur niet uitgesloten moet worden. Onverkort gelden uiteraard voor het gebruik van automatisch vuur de eisen inzake proportionaliteit en subsidiariteit, voor het gebruik van vuurwapens deels nader uitgewerkt in het tweede lid van artikel 10. Ook het in artikel 3, onderdeel b, genoemde vereiste dat de militair in het gebruik van het geweldmiddel moet zijn geoefend, vormt een waarborg tegen onverantwoord gebruik van automatisch vuur. Artikel 11 voorziet in een regeling inzake het uit voorzorg ter hand nemen van het vuurwapen, welke regeling is ontleend aan artikel 10 van de Ambtsinstructie.

Artikel 12

Ingevolge deze bepaling dient van het gebruik van geweld melding te worden gemaakt aan de meerdere. Doel van de melding is achteraf te kunnen toetsen of geweld terecht is toegepast. Dit is in het belang van zowel de burger die met geweld wordt geconfronteerd, als de militair die geweld heeft toegepast. Voorts kunnen dergelijke meldingen bijdragen aan het te voeren beleid bij het toepassen van geweld in buitengewone omstandigheden. Indien het geweld zwaar lichamelijk letsel of de dood ten gevolge heeft, wordt het rapport ter kennis van de Koninklijke marechaussee gebracht.

De Minister van Defensie,

J. J. C. Voorhoeve


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 mei 1997, nr. 88.

Naar boven