Beschikking van de Minister van Justitie van 8 april 1997, houdende plaatsing in het Staatsblad van de tekst van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 25 februari 1997, Stb. 150

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel VI van het besluit van 25 februari 1997, Stb. 150;

Besluit:

de tekst van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO, zoals dit laatstelijk is gewijzigd bij besluit van 25 februari 1997, Stb. 150, in het Staatsblad te plaatsen als bijlage bij deze beschikking.

's-Gravenhage, 8 april 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de vijftiende april 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

TEKST VAN HET BEKOSTIGINGSBESLUIT ISOVSO/OISOVSO, ZOALS DAT LAATSTELIJK IS GEWIJZIGD BIJ BESLUIT VAN 25 FEBRUARI 1997, STB. 150

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN
  
TITEL I. ALGEMEEN
Artikel 1.Begripsbepalingen
  
TITEL II. ADMINISTRATIEVE VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT AANVANG EN EINDE BEKOSTIGING EN BORGSTELLING
Artikel 2. Gegevens en bescheiden school in plan van nieuwe scholen
Artikel 3. Borgstelling
Artikel 4. Opheffing van een school
  
TITEL III. LEERLINGENADMINISTRATIE EN LEERLINGENTELLING
Artikel 5. Inhoud leerlingenadministratie
Artikel 6. Inschrijving
Artikel 7. Uitschrijving
Artikel 8. Bewaren van gegevens
Artikel 9. Leerlingentelling
Artikel 10. Verstrekken gegevens aan Minister
  
TITEL IV. BOEKHOUDVOORSCHRIFTEN
Artikel 11.Boekhoudvoorschriften bijzondere scholen en instellingen
  
HOOFDSTUK II. (vervallen)
  
HOOFDSTUK III. VERGOEDING VOOR DE UITGAVEN VOOR DE MATERIËLE VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN DE INSTANDHOUDING VOOR SCHOLEN EN SCHOOLBADEN VAN SCHOLEN, NIET ZIJNDE INSTELLINGEN
  
TITEL I. ALGEMEEN
Afdeling I. Reikwijdte
Artikel 12. Omschrijving
  
TITEL II. VERGOEDING MATERIËLE VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN DE INSTANDHOUDING VAN SCHOLEN
Artikel 13. Maandelijkse vergoeding
Artikel 14. Normatieve vaststelling schoolgrootte
Artikel 15. Vergoeding door gemeente aan bevoegd gezag instellingen
Artikel 16. Verstrekken gegevens vergoeding materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding
Artikel 17. Omschrijving uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding
Artikel 18. Omvang vergoeding uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding
  
TITEL III. VERGOEDING MATERIËLE VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN DE INSTANDHOUDING VAN SCHOOLBADEN
Artikel 19. Vergoeding schoolbaden
  
HOOFDSTUK IV. VERGOEDING VOOR EN BUITENGEBRUIKSTELLING VAN OUDE EIGENDOMS- EN HUURSCHOLEN
  
TITEL I. ALGEMEEN
Artikel 20. Schatting
Artikel 21. Niet meer verschuldigde vergoeding
  
TITEL II. EIGENDOMSSCHOLEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 205 VAN DE LAGER-ONDERWIJSWET 1920
Artikel 22.Vergoeding
Artikel 23. Hoogte vergoeding
Artikel 24.Vermindering van de vergoeding
Artikel 25. Buitengebruikstelling gebouw of terrein van een bijzondere school
Artikel 26. Vervreemding en buitengebruikstelling
  
TITEL III. SCHOLEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 184 VAN HET BESLUIT BUITENGEWOON ONDERWIJS 1967
Artikel 27.Scholen als bedoeld in artikel 184 van het Besluit buitengewoon onderwijs 1967
Artikel 28. Vervreemding en buitengebruikstelling
  
TITEL IV. VERGOEDING RIJK-GEMEENTE VOOR DE UITGAVEN, BEDOELD IN DE TITELS II EN III VAN DIT HOOFDSTUK
Artikel 29. Vergoeding Rijk-gemeente voor de uitgaven, bedoeld in de titels II en III van dit hoofdstuk
  
HOOFDSTUK V. VERGOEDING VOOR DE UITGAVEN VOOR HET PERSONEEL
  
TITEL I. AANVANG VAN DE BEKOSTIGING
Artikel 30. Aanvang van de bekostiging
  
TITEL II. VOORSCHOT
Artikel 31. Overzicht beschikbare formatierekeneenheden en gewijzigd overzicht
Artikel 32. Voorschot
Artikel 33. Onderscheid wijze van uitkering van het voorschot
Artikel 34. Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag aangesloten bij geautomatiseerd systeem
Artikel 35. Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag niet aangesloten bij geautomatiseerd systeem
Artikel 36. Opschorting voorschot
Artikel 37. Nadere voorschriften
  
TITEL III. VERGOEDING
Artikel 38. Omvang vergoeding
Artikel 39. Korting vergoeding
Artikel 40. Verrekening met de vergoeding
Artikel 41. Onderscheid wijze van uitkering van de vergoeding
Artikel 42. Verstrekken gegevens ten behoeve van de afrekening vergoeding voor uitgaven voor het personeel
  
TITEL IV. OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 43. Verstrekken gegevens in verband met artikel 93a, vierde lid, van de wet
  
HOOFDSTUK VI. VERGOEDING VOOR DE UITGAVEN VOOR NASCHOLING
Artikel 44.Aanvang van de bekostiging
Artikel 45. Vergoeding voor nascholing
Artikel 46. Omvang vergoeding
Artikel 47. Verstrekken gegevens i.v.m. de terugstorting van niet bestede nascholingsgelden
  
HOOFDSTUK VII. VERGOEDING VOOR DE UITGAVEN VAN SCHOLEN, NIET ZIJNDE INSTELLINGEN, VOOR AMBULANTE BEGELEIDING
  
TITEL I. REIKWIJDTE
Artikel 48. Omschrijving
  
TITEL II. AANVANG VAN DE BEKOSTIGING
Artikel 49. Aanvang van de bekostiging
Artikel 50. Verstrekken van gegevens
  
TITEL III. VOORSCHOT
Artikel 51. Voorschot
  
TITEL IV. VERGOEDING
Artikel 52. Omvang vergoeding
Artikel 53. Verrekening met de vergoeding
Artikel 54. Verstrekken gegevens voor vergoeding
  
HOOFDSTUK VIII. BEGROTING EN FINANCIËLE JAARVERSLAGGEVING INSTELLING
Artikel 55.Begroting
Artikel 56. Financiële jaarverslaggeving
  
HOOFDSTUK IX. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 57.Overgangsartikel met betrekking tot artikel 23, tweede lid
Artikel 58. Overgangsartikel met betrekking tot artikel 42
Artikel 59. Intrekking Bekostigingsbesluit ISOVSO
Artikel 60. Inwerkingtreding, citeertitel
  
Bijlage I Model en voorschriften financiële jaarverslaggeving, behorend bij artikel 56

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

TITEL I. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

wet: Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (Stb. 1987, 614);

school: school voor speciaal onderwijs, school voor voortgezet speciaal onderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, een aan een zodanige school verbonden afdeling of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, tenzij het tegendeel blijkt;

afdeling: afdeling als bedoeld in artikel 9, tweede en derde lid, van de wet;

instelling: instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de wet, tenzij het tegendeel blijkt;

nevenvestiging: een nevenvestiging van een instelling, genoemd in artikel X van de Wet van 31 mei 1995, houdende wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van enkele andere wetten inzake samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen (Stb. 1995, 319);

openbare school: door een of meer gemeenten, al dan niet te zamen met een of meer privaatrechtelijke rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, in stand gehouden school;

bijzondere school: door een privaatrechtelijke rechtspersoon in stand gehouden school;

bevoegd gezag van volgens de wet bekostigde scholen: voor wat betreft:

a. een openbare school: het college van burgemeester en wethouders voor zover de raad niet anders bepaalt, en, indien de raad dit wenselijk oordeelt, met inachtneming van door hem te stellen regelen, dan wel het krachtens een gemeenschappelijke regeling bevoegde orgaan;

b. een bijzondere school: de rechtspersoon bedoeld in artikel 44 van de wet;

inspecteur: lid van de inspectie voor zover belast met taken op het gebied van het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, bedoeld in artikel 5 van de wet;

ouders: ouders, voogden of verzorgers;

teldatum: een van de data, bedoeld in artikel 93b en artikel 93c van de wet;

commissie: de commissie, bedoeld in artikel 33, tweede lid, van de wet;

leerling: een leerling die op grond van artikel 33 van de wet tot een school is toegelaten;

schooljaar: het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli daaraanvolgend;

ambulante begeleiding: de begeleiding door een aan een school, niet zijnde een instelling, verbonden leraar van een of meer leerlingen in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs die zonder deze begeleiding zou onderscheidenlijk zouden zijn aangewezen op het onderwijs dat de school verzorgt, alsmede de ondersteuning van een school voor basisonderwijs of voor voortgezet onderwijs bij de opvang van zodanige leerlingen door een leraar, orthopedagoog, psycholoog of logopedist van de school;

activiteitenplan: het activiteitenplan, bedoeld in artikel 19 van de wet;

lokaal voor motorische therapie: ruimte van 120 m2 of minder die is bedoeld voor onderwijs in lichamelijke oefening aan leerlingen van 6 jaar en ouder;

schoolbad: een bad voor watergewenning of bewegingstherapie;

formatiebudget: het formatiebudget, bedoeld in artikel 93d, eerste lid, van de wet;

accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

TITEL II. ADMINISTRATIEVE VOORSCHRIFTEN MET BETREKKING TOT AANVANG EN EINDE BEKOSTIGING EN BORGSTELLING

Artikel 2. Gegevens en bescheiden school in plan van nieuwe scholen
  • 1. Het bevoegd gezag van een school die in een plan van nieuwe scholen als bedoeld in artikel 68, negende lid, en artikel 70, eerste lid, van de wet is opgenomen, zendt Onze Minister uiterlijk 3 maanden voor de datum van ingang van de bekostiging de benodigde administratieve gegevens en bescheiden voor de vaststelling van de vergoedingsbedragen, waaronder ten minste wordt begrepen het vermoedelijk aantal leerlingen op 1 oktober volgend op de datum van ingang van de bekostiging. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gegeven omtrent de gegevens en bescheiden.

  • 2. Voor scholen tot stand gekomen op grond van artikel E 3 van de Overgangswet ISOVSO, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3. Borgstelling
  • 1. Teneinde overeenkomstig de bepalingen van dit besluit enige bekostiging van het Rijk te verkrijgen, moet het bevoegd gezag van een bijzondere school zijn aangesloten bij een organisatie van bevoegde gezagsorganen die rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is en als zodanig door Onze Minister is erkend en zich te zijnen genoegen heeft borg gesteld voor terugbetaling van teveel ontvangen bedragen.

  • 2. De erkenning, bedoeld in het eerste lid, geschiedt op een daartoe door het bestuur der organisatie tot Onze Minister gericht verzoek waarbij moet worden overgelegd een opgave van elk bevoegd gezag waarvoor zekerheid wordt gesteld, vermeldende ten aanzien van elke school, de gemeente en nadere plaatsaanduiding in de gemeente waar de school is gevestigd, alsmede de naam van de rechtspersoon onder wiens bestuur de school staat. Wijzigingen die daarin worden aangebracht, deelt het bestuur der organisatie binnen twee weken mede aan Onze Minister. Deze wijzigingen ontheffen de organisaties niet van de voor het lopende jaar aangegane borgstelling ten behoeve van een aangesloten bevoegd gezag.

Artikel 4. Opheffing van een school

Het bevoegd gezag geeft binnen twee weken na besluit tot opheffing van de school of een nevenvestiging van een instelling kennis daarvan aan Onze Minister, gedeputeerde staten, de inspecteur en, indien het een bijzondere school of een nevenvestiging van een bijzondere instelling betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de school onderscheidenlijk de nevenvestiging van de instelling is gelegen.

TITEL III. LEERLINGENADMINISTRATIE EN LEERLINGENTELLING

Artikel 5. Inhoud leerlingenadministratie
  • 1. De directeur van een school draagt er zorg voor dat een overzichtelijke administratie van de gegevens van de leerlingen met inbegrip van het gemeenschappelijk rapport, bedoeld in artikel 33, negende lid, van de wet, en van hun ouders, alsmede van de inschrijving, de uitschrijving en het verzuim van de leerlingen op de school aanwezig is. In deze administratie wordt een onderverdeling gemaakt naar leerlingen van de hoofdvestiging en leerlingen van elk van de nevenvestigingen van een instelling. De directeur draagt er zorg voor dat de volledige administratie op de hoofdvestiging aanwezig is.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de leerlingenadministratie wordt ingericht.

Artikel 6. Inschrijving
  • 1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet schrijft de directeur van een school een leerling slechts in na overlegging van

    a. een bewijs van uitschrijving van de leerling van een andere school of een school voor ander onderwijs, welk bewijs op het moment van inschrijving niet ouder is dan 6 maanden,

    b. een schriftelijke verklaring van de ouders of de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling binnen een periode van 6 maanden voorafgaand aan de inschrijving niet eerder op een andere school, een school voor ander onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven, of

    c. een schriftelijke verklaring van de ouders of de leerling die meerderjarig en handelingsbekwaam is, dat de leerling voorafgaand aan de inschrijving op een instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 was ingeschreven en dat deze leerling daar is uitgeschreven.

  • 2. Het bewijs van uitschrijving dan wel de verklaring, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b of c, wordt bewaard in de administratie van de school.

  • 3. De directeur doet in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien hem bekend is op welke andere school, school voor ander onderwijs of instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven buiten de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde periode, dan wel in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, indien hem bekend is op welke instelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 de leerling was ingeschreven, onder vermelding van de datum van inschrijving op zijn school, binnen 1 week schriftelijk mededeling van de inschrijving aan de directeur, rector of centrale directie van de school, de school voor ander onderwijs of de instelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Leerplichtwet 1969 waarop de leerling voordien was ingeschreven.

Artikel 7. Uitschrijving
  • 1. De directeur van een school op wiens school de leerling staat ingeschreven, schrijft de leerling, indien deze de school verlaat, uit met ingang van de dag volgende op de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht en verstrekt de leerling een bewijs van uitschrijving.

  • 2. Indien de directeur van een school op wiens school de leerling staat ingeschreven binnen 4 weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht een mededeling ontvangt van de directeur, rector of centrale directie van een school of een school voor ander onderwijs, van de inschrijving van de leerling op diens school, wijzigt de directeur de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de inschrijving op de andere school of de school voor ander onderwijs.

Artikel 8. Bewaren van gegevens
  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 33, twaalfde lid, van de wet, blijven de gegevens die in de leerlingenadministratie zijn opgenomen daarvan in ieder geval deel uitmaken gedurende 5 jaar nadat de desbetreffende leerling van de school is uitgeschreven.

  • 2. Het gemeenschappelijk rapport, bedoeld in artikel 33, negende lid, van de wet, wordt in elk geval binnen acht weken na het verstrijken van de termijn, bedoeld in het eerste lid, vernietigd.

Artikel 9. Leerlingentelling
  • 1. Voor de toepassing van het bepaalde in de wet worden, onverminderd het bepaalde in artikel 7, en artikel 10, zesde lid, de leerlingen op een school meegeteld die op een teldatum op die school staan ingeschreven, tenzij zij vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van de leerplichtige leerling als geldige reden aangemerkt een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet 1969 (Stb. 1971, 406). Ten aanzien van de niet-leerplichtige leerling worden als geldige reden aangemerkt dezelfde gronden als die welke leiden tot een vrijstelling als bedoeld in de vorige volzin.

  • 3. Indien een teldatum valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld, die op de teldatum stonden ingeschreven.

  • 4. Een leerling kan slechts op 1 school voor de bekostiging meetellen, behoudens het bepaalde in artikel 15 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO (Stb. 1985, 517).

Artikel 10. Verstrekken gegevens aan Minister
  • 1. Binnen 2 weken na een teldatum zendt het bevoegd gezag van een school aan Onze Minister, de inspecteur, gedeputeerde staten en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders, een opgave van het aantal leerlingen overeenkomstig het bepaalde in artikel 9. De opgave wordt onderverdeeld in de leerlingen van de hoofdvestiging en de leerlingen van elk van de nevenvestigingen van een instelling.

  • 2. Indien op 16 januari de formatie opnieuw wordt berekend op grond van artikel 9 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, doet het bevoegd gezag binnen 2 weken nadat de formatie opnieuw is berekend mededeling van het aantal leerlingen waarop de opnieuw berekende formatie is gebaseerd, aan Onze Minister, de inspecteur, en indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders.

  • 3. Indien de datum, genoemd in het tweede lid, valt op een dag waarop geen onderwijs wordt gegeven, worden op de eerstvolgende schooldag de leerlingen geteld die op die datum stonden ingeschreven.

  • 4. Binnen 3 dagen na afloop van elke maand verstrekt de directeur van een school waar onderwijs wordt gegeven als bedoeld in artikel 2, tweede lid onderdeel g, van de wet, aan de inspecteur een opgave van het aantal leerlingen dat op elke schooldag van die maand als werkelijk schoolgaand bekend stond.

  • 5. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld op welke wijze de opgave, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan.

  • 6. Indien als gevolg van de wijzigingen op grond van artikel 7 een wijziging optreedt in de in het eerste lid bedoelde opgave, doet het bevoegd gezag van de school waarvan de leerling is respectievelijk leerlingen zijn uitgeschreven, binnen 6 weken na de teldatum daarvan mededeling aan Onze Minister, de inspecteur, gedeputeerde staten en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders.

TITEL IV. BOEKHOUDVOORSCHRIFTEN

Artikel 11. Boekhoudvoorschriften bijzondere scholen en instellingen
  • 1. Het bevoegd gezag van een bijzondere school, niet zijnde een instelling, draagt zorg voor een overzichtelijke en deugdelijke administratie van de financiële gegevens van elk van de onder zijn beheer staande scholen.

  • 2. De administratie van elke bijzondere school, niet zijnde een instelling, omvat alle ontvangsten, gesplitst naar de ontvangsten ingevolge de artikelen 92, 94, 97, 98, 101 en 102a tot en met 102h van de wet en de overige ontvangsten, en alle uitgaven onderscheiden naar:

    a. personele uitgaven;

    b. de uitgaven voor materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding onderverdeeld in de onderdelen van de programma's van eisen genoemd in artikel 90, eerste lid, van de wet;

    c. uitgaven ten behoeve van voorzieningen in de huisvesting;

    d. uitgaven voor nascholing ten behoeve van het personeel.

  • 3. De administratie van elke bijzondere school, niet zijnde een instelling, omvat een overzicht van:

    a. vorderingen,

    b. schulden,

    c. reserveringen.

  • 4. Aan het einde van ieder kalenderjaar wordt voor elke bijzondere school, niet zijnde een instelling, een overzicht van de in de school aanwezige inventaris opgemaakt en in de administratie opgenomen waaruit in ieder geval blijkt in welk jaar de aanschaffing heeft plaatsgevonden en welke inventaris voor eigen rekening is aangeschaft.

  • 5. Aan het einde van ieder kalenderjaar wordt voor elke bijzondere school, niet zijnde een instelling, een overzicht opgesteld en in de administratie van de school opgenomen van alle uitgaven en ontvangsten die op het desbetreffende kalenderjaar betrekking hebben volgens de in het tweede lid aangegeven verdeling. In dit overzicht dient in elk geval aangegeven te worden tot welk bedrag uitgaven ten laste van onderscheidenlijk de rijksvergoeding, gemeentelijke vergoedingen of eigen middelen zijn gedaan.

  • 6. Het bevoegd gezag van een bijzondere instelling draagt zorg voor een zodanige administratie van de financiële gegevens van elk van de onder zijn beheer staande instellingen, dat daarmee een financiële jaarverslaggeving als bedoeld in artikel 83b kan worden opgesteld.

    HOOFDSTUK II. (VERVALLEN)

HOOFDSTUK III. VERGOEDING VOOR DE UITGAVEN VOOR DE MATERIËLE VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN DE INSTANDHOUDING VOOR SCHOLEN EN SCHOOLBADEN VAN SCHOLEN, NIET ZIJNDE INSTELLINGEN

TITEL I. ALGEMEEN

AFDELING 1. REIKWIJDTE
Artikel 12. Omschrijving
  • 1. Hoofdstuk III is behoudens het gestelde in het tweede lid niet van toepassing op instellingen.

  • 2. Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding aan het bevoegd gezag van een instelling, een twaalfde gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 97, twaalfde lid, van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.

TITEL II. VERGOEDING MATERIËLE VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN DE INSTANDHOUDING VAN SCHOLEN

Artikel 13. Maandelijkse vergoeding
  • 1. Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding aan het bevoegd gezag van een school een twaalfde gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 97, eerste lid en derde lid, van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.

  • 2. Indien blijkt dat voor het uitkeringsjaar artikel 97, zevende lid, van de wet van toepassing is, wordt het verschil tussen de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, berekend op grond van artikel 97, zevende lid, van de wet en de vergoeding berekend op grond van artikel 97, vijfde lid, van de wet, verstrekt in de maanden mei tot en met december van het uitkeringsjaar.

  • 3. Indien artikel 16, zesde lid, van toepassing is, vindt verrekening plaats van de vergoeding voor dat jaar met de vergoeding die wordt verstrekt in de maanden oktober tot en met december van het uitkeringsjaar.

Artikel 14. Normatieve vaststelling schoolgrootte
  • 1. Het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen, bedoeld in artikel 97, vijfde lid, onder a, en zesde lid, onder a, van de wet, wordt voor het jaar waarvoor de vergoeding voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding strekt, berekend door het aantal leerlingen van de desbetreffende school en van een of meer daaraan verbonden afdelingen, op 1 oktober van het voorafgaande jaar, dan wel indien artikel 97, zevende lid, van de wet van toepassing is, het aantal leerlingen van de desbetreffende school en afdelingen op 16 januari van dat jaar, te delen door de voor het desbetreffende onderwijs geldende factor N van de onderstaande tabel.

     Factor N voor het speciaal onderwijsFactor N voor het voortgezet speciaal onderwijs
    Aan:   
    a. dove kinderen66
    b. slechthorende kinderen127
    c. kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot de onder a of b bedoelde kinderen127
    f. lichamelijk gehandicapte kinderen127
    h. langdurig zieke kinderen137
    i. moeilijk lerende kinderen1514
    j. zeer moeilijk lerende kinderen1212
    k. zeer moeilijk opvoedbare kinderen127
    l. kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden1514
    m. kinderen in scholen verbonden aan pedologische instituten107
    n. meervoudig gehandicapte kinderen7*7*
    o. in hun ontwikkeling bedreigde kleuters12

    * Tenzij bij beschikking van Onze Minister anders is vastgesteld.

  • 2. Het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen, bedoeld in het eerste lid, wordt voor het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, onderscheidenlijk het onderwijs aan een afdeling, afzonderlijk berekend en de uitkomst van de afzonderlijke berekeningen wordt naar boven afgerond op een geheel getal.

  • 3. Het normatief bepaalde aantal te huisvesten groepen leerlingen, bedoeld in het eerste lid, wordt voor een school voor kinderen die zijn opgenomen in ziekenhuizen voor het jaar waarvoor de vergoeding voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding strekt, vastgesteld op 1.

Artikel 15. Vergoeding door gemeente aan bevoegd gezag instellingen

Het aantal groepen leerlingen bedoeld in artikel 99, derde lid, tweede volzin, van de wet, wordt berekend overeenkomstig artikel 14, waarbij de factor N voor het speciaal onderwijs 12 en voor het voortgezet speciaal onderwijs 7 is.

Artikel 16. Verstrekken gegevens vergoeding materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding
  • 1. Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli bij Onze Minister ten behoeve van de vergoeding voor dat jaar voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding, bedoeld in artikel 97, eerste lid en derde lid, van de wet, in:

    a. 1°. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de gegevens waarop de vergoeding is vastgesteld, of

    2°. indien de gegevens waarop de vergoeding voor dat jaar is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag onjuist zijn, de door het bevoegd gezag gecorrigeerde gegevens,

    b. een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel a onder 1° en 2°.

  • 2. Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli een verklaring van een accountant omtrent de rechtmatigheid van de uitgaven van het voorafgaande jaar, in.

  • 3. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 januari een leidraad vast ten behoeve van de controle door de accountant, bedoeld in het eerste en tweede lid.

  • 4. Onze Minister stelt jaarlijks voor 1 februari de vergoeding voor dat jaar vast, gebaseerd op de grondslag, bedoeld in artikel 97, vijfde lid, van de wet.

  • 5. Indien artikel 97, zevende lid, van de wet van toepassing is, stelt Onze Minister jaarlijks voor 1 mei de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, voor dat jaar nader vast.

  • 6. Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in het eerste lid onderdeel b, aanleiding geeft tot wijziging van de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, stelt Onze Minister voor 1 oktober de vergoeding voor dat jaar nader vast.

Artikel 17. Omschrijving uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

De uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding voor schoolgebouwen hebben betrekking op de programma's van eisen, bedoeld in artikel 90, eerste lid, van de wet.

Artikel 18. Omvang vergoeding uitgaven materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding

De vergoeding voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding wordt bepaald volgens de programma's van eisen, bedoeld in artikel 89, derde lid onderdeel a, van de wet.

TITEL III. VERGOEDING MATERIËLE VOORZIENINGEN TEN BEHOEVE VAN DE INSTANDHOUDING VAN SCHOOLBADEN

Artikel 19. Vergoeding schoolbaden
  • 1. De aanspraak op vergoeding voor de uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van een schoolbad ontstaat met ingang van de maand voorafgaand aan de melding aan Onze Minister van de ingebruikneming daarvan en eindigt met ingang van de maand volgend op de maand waarin het schoolbad buiten gebruik wordt gesteld. Binnen acht weken na de buitengebruikstelling wordt daarvan melding gemaakt aan Onze Minister.

  • 2. Voor de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, van een schoolbad waarvan het gebruik niet is beëindigd ingevolge artikel 88d van de wet, zijn de artikelen 13 en 16, eerste tot en met vierde lid en zesde lid, van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat waar het betreft artikel 16, vierde lid, Onze Minister binnen acht weken na de melding van ingebruikneming, bedoeld in het eerste lid, de vergoeding voor dat jaar vaststelt.

  • 3. De uitgaven voor de materiële voorzieningen ten behoeve van de instandhouding van een schoolbad hebben betrekking op de programma's van eisen, bedoeld in artikel 90, tweede lid, van de wet en de vergoeding, bedoeld in het eerste lid, wordt bepaald door de programma's van eisen, bedoeld in artikel 89, derde lid onder b, van de wet.

HOOFDSTUK IV. VERGOEDING VOOR EN BUITENGEBRUIKSTELLING VAN OUDE EIGENDOMS- EN HUURSCHOLEN

TITEL I. ALGEMEEN

Artikel 20. Schatting

Schattingen welke ingevolge dit hoofdstuk dienen plaats te vinden, geschieden door een commissie van 3 deskundigen van wie er een wordt benoemd door de Onderwijsraad, een door burgemeester en wethouders en een door het bevoegd gezag. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen. Indien geen meerderheid wordt verkregen, wordt de waarde bepaald op het gemiddelde van de 3 schattingsopgaven. Afschrift van de beslissing wordt gezonden aan het gemeentebestuur en het bevoegd gezag. De kosten van de schattingen komen ten laste van de gemeente.

Artikel 21. Niet meer verschuldigde vergoeding

De vergoedingen, bedoeld in de titels II en III, zijn niet langer verschuldigd wanneer de gemeente de eigendom van het terrein en gebouw verkrijgt of wanneer het terrein en gebouw niet meer voor het speciaal onderwijs of het voortgezet speciaal onderwijs wordt gebruikt.

TITEL II. EIGENDOMSSCHOLEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 205 VAN DE LAGER-ONDERWIJSWET 1920

Artikel 22. Vergoeding
  • 1. Voor de terreinen en gebouwen die eigendom zijn van het bevoegd gezag van een bijzondere school en op 1 januari 1921 in gebruik of in aanbouw waren, betaalt de gemeente jaarlijks aan het desbetreffende bevoegd gezag een vergoeding, berekend over de waarde van de terreinen, gebouwen en het meubilair zoals deze ingevolge de Lager-onderwijswet 1920 is geschat. In afwijking van het bepaalde in de vorige volzin wordt voor gebouwen die niet uitsluitend zijn bestemd voor speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, de vergoeding berekend over 80 procent van het voor het desbetreffende gebouw ingevolge de Lager-onderwijswet 1920 geschatte bedrag. De vergoeding wordt op gelijke wijze uitbetaald aan een bevoegd gezag dat na 1 januari 1921 de eigendom van terreinen en gebouwen van een bijzondere school die op 1 januari 1921 in gebruik of in aanbouw waren, heeft verkregen of verkrijgt.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel worden onder gebouwen in aanbouw verstaan de gebouwen van een bijzondere school waarvan de ontwerpen voor 1 januari 1921 overeenkomstig artikel 1 van het koninklijk besluit van 25 juni 1912 (Stb. 193) bij het rijksschooltoezicht werden ingediend en die voor 1 juli 1923 zijn voltooid.

Artikel 23. Hoogte vergoeding
  • 1. De vergoeding, bedoeld in artikel 22, bedraagt 5 procent van de geschatte waarde, onderscheidenlijk het in de tweede volzin van het eerste lid van dat artikel bedoelde bedrag waarover de vergoeding dient te worden berekend.

  • 2. Onze Minister kan, op verzoek van het bevoegd gezag van de bijzondere school, bepalen dat in verband met de op het bevoegd gezag rustende geldelijke verplichtingen, gedurende een door hem vast te stellen termijn de vergoeding naar een hoger percentage zal worden berekend.

Artikel 24. Vermindering van de vergoeding
  • 1. Indien voor de bouw van nieuwe lokalen gebruik wordt gemaakt van een gebouw of terrein als bedoeld in artikel 22, of indien door gedeputeerde staten is beslist dat een gedeelte van een zodanig gebouw of terrein ten gevolge van het in gebruik nemen van nieuwe of andere lokalen blijvend niet meer voor de school wordt gebruikt, wordt de geschatte waarde, bedoeld in dat artikel, verminderd met de geschatte waarde van de niet meer gebruikte lokalen, en wordt over het verschil de vergoeding opnieuw berekend. De nieuw berekende vergoeding gaat in op het tijdstip waarop de lokalen buiten gebruik zijn gesteld.

  • 2. Indien het meubilair in gebouwen als bedoeld in artikel 22 wordt vervangen, wordt de geschatte waarde, bedoeld in dat artikel, verminderd met het bedrag waarop de waarde van het oude meubilair was bepaald, en wordt over het verschil de vergoeding opnieuw berekend. De nieuw berekende vergoeding gaat in op het tijdstip van ingebruikneming van het nieuwe meubilair.

Artikel 25. Buitengebruikstelling gebouw of terrein van een bijzondere school

Gedeputeerde staten kunnen desgevraagd beslissen dat het bevoegd gezag van een bijzondere school dat eigenaar is van het gebouw en terrein, blijvend heeft opgehouden deze of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken.

Artikel 26. Vervreemding en buitengebruikstelling
  • 1. Wanneer de gebouwen en terreinen, bedoeld in artikel 22, anders dan ingevolge artikel 45 van de wet worden vervreemd, of zodra de beslissing van gedeputeerde staten, bedoeld in artikel 25, onherroepelijk is geworden of in hoger beroep is bevestigd of genomen, betaalt het bevoegd gezag van een bijzondere school aan de gemeente terug het bedrag dat de gemeente aan uitbreiding, verbouwing of vernieuwing van het gebouw en terrein op grond van de bepalingen van de Lager-onderwijswet 1920 of de Overgangswet ISOVSO heeft uitgegeven, verminderd, behoudens voor zover het betreft door de gemeente bekostigde grond, met 2 procent voor wat betreft de uitbreiding en met 5 procent voor wat betreft de verbouwing of de vernieuwing, voor elk vol jaar dat is verstreken vanaf het tijdstip waarop de uitgaven zijn gedaan. De terugbetaling kan in termijnen plaatsvinden.

  • 2. Het bevoegd gezag van een bijzondere school betaalt aan de gemeente terug het bedrag dat de gemeente aan uitbreiding, algehele aanpassing, partiële aanpassing, ingrijpend onderhoud of energiebesparende maatregelen op grond van de bepalingen van de wet heeft uitgegeven, verminderd, behoudens voor zover het betreft door de gemeente bekostigde grond, met de ten behoeve van een voorziening als de onderhavige voor de desbetreffende school door het Rijk aan de gemeente verstrekte of nog te verstrekken vergoedingen. De terugbetaling kan in termijnen plaatsvinden.

  • 3. Binnen vier weken na de vervreemding of nadat de beslissing, bedoeld in artikel 25, onherroepelijk is geworden, draagt het bevoegd gezag van een bijzondere school de roerende zaken, behoudens die welke het bevoegd gezag uit eigen middelen heeft aangeschaft, aan de gemeente in eigendom over.

  • 4. Indien het bevoegd gezag in de onmogelijkheid verkeert het gebouw en terrein tegen een zodanige prijs te verkopen of op andere wijze daaruit zodanige inkomsten te verwerven, dat uit de opbrengst het verschuldigde bedrag kan worden terugbetaald, kan het bevoegd gezag aan zijn verplichtingen voldoen door overdracht van het gebouw en terrein aan de gemeente, dan wel door betaling aan de gemeente van een door gedeputeerde staten vast te stellen vergoeding.

TITEL III. SCHOLEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 184 VAN HET BESLUIT BUITENGEWOON ONDERWIJS 1967

Artikel 27. Scholen als bedoeld in artikel 184 van het Besluit buitengewoon onderwijs 1967
  • 1. Voor de gebouwen en terreinen waarvoor voor 1 januari 1989 vergoeding werd genoten op grond van artikel 184 van het Besluit buitengewoon onderwijs 1967, betaalt de gemeente jaarlijks aan het bevoegd gezag een vergoeding gelijk aan het bedrag dat voor huur van de gebouwen en terreinen, met inbegrip van de inrichting, het meubilair en het onderwijsleerpakket, redelijk is te achten, verminderd met de kosten van instandhouding van het gebouw. De vergoeding bedraagt niet meer dan het bedrag dat een redelijke vergoeding oplevert voor een overeenkomstige school, bestemd voor hetzelfde aantal leerlingen, die in normale omstandigheden verkeert. De vergoeding wordt in overleg tussen burgemeester en wethouders en het bevoegd gezag vastgesteld. Indien voor gebouw en terrein, met inbegrip van de inrichting, het meubilair en het onderwijsleerpakket, een vergoeding uit de openbare kassen is of wordt genoten, wordt de vergoeding dienovereenkomstig verminderd.

  • 2. Aan het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, waarvoor de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt betaald, verstrekt het Rijk jaarlijks een bedrag ter bestrijding van de kosten van de school waarvoor de in het eerste lid bedoelde vergoeding niet is bestemd. De titels I tot en met III van hoofdstuk III zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28. Vervreemding en buitengebruikstelling
  • 1. Indien het bevoegd gezag, bedoeld in artikel 27, eigenaar is van het gebouw en terrein, en het gebouw en terrein niet meer voor het speciaal onderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs of het speciaal en voortgezet speciaal onderwijs worden gebruikt, dan wel het gebouw en terrein na 1 september 1987 zijn of worden vervreemd, betaalt het bevoegd gezag voor elk jaar dat de gemeente met betrekking tot het gebouw en terrein een vergoeding heeft verstrekt, doch voor ten hoogste 40 jaren, aan de gemeente 1/40 deel van de waarde van het gebouw en terrein in het economisch verkeer, met dien verstande dat Onze Minister bevoegd is in verband met eigen investeringen van het bevoegd gezag een lagere waarde vast te stellen. Indien toepassing is gegeven aan artikel E 24, derde lid, van de Overgangswet ISOVSO, wordt de gemeente geacht gedurende 40 jaren een vergoeding met betrekking tot het gebouw en terrein te hebben verstrekt.

  • 2. De gemeente betaalt het ingevolge het eerste lid ontvangen bedrag onverwijld aan Onze Minister.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan het bevoegd gezag de eigendom van het gebouw overdragen aan de gemeente.

  • 4. Na verkrijging van de eigendom ingevolge het derde lid, betaalt de gemeente aan Onze Minister de waarde van het gebouw en terrein in het economisch verkeer bij buitengebruikstelling daarvan voor een school of een school voor ander onderwijs.

TITEL IV. VERGOEDING RIJK-GEMEENTE VOOR DE UITGAVEN, BEDOELD IN DE TITELS II EN III VAN DIT HOOFDSTUK

Artikel 29. Vergoeding Rijk-gemeente voor de uitgaven, bedoeld in de titels II en III van dit hoofdstuk

Het Rijk vergoedt aan de gemeenten de uitgaven op grond van de titels II en III van dit hoofdstuk, voor zover Onze Minister deze uitgaven noodzakelijk acht.

HOOFDSTUK V. VERGOEDING VOOR DE UITGAVEN VOOR HET PERSONEEL

TITEL I. AANVANG VAN DE BEKOSTIGING

Artikel 30. Aanvang van de bekostiging
  • 1. De aanspraak op vergoeding voor de uitgaven voor het personeel, bestaande uit:

    a. de uitgaven voor het personeel dat is aangesteld ten laste van het formatiebudget,

    b. de geldswaarde van niet verbruikte formatierekeneenheden, en

    c. de vergoedingen voor de kosten van vervanging van personeel en voor de kosten van werkloosheidsuitkeringen of herplaatsingswachtgelden, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet, met uitzondering van de uitgaven voor het personeel, bedoeld in artikel 49, tweede lid, ontstaat met ingang van de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.

  • 2. Indien het bevoegd gezag voor de opening van een nieuwe school, niet zijnde een instelling, op grond van artikel 10 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 aan die school een directeur heeft benoemd of aan die school de overige leden van de commissie, een administratief medewerker of een psychologisch assistent heeft verbonden en Onze Minister op grond van dat artikel niet anders heeft beslist, ontstaat, in afwijking van het eerste lid, de aanspraak op vergoeding voor de uitgaven voor die functionarissen ten hoogste acht weken voor de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging begint van de nieuw geopende school. Indien het bevoegd gezag voor de opening van een nieuwe instelling werkzaamheden verricht ten behoeve van de start van de instelling ontstaat de aanspraak op de vergoeding, bedoeld in artikel 26b van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, acht weken voor de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging begint van de nieuw geopende instelling.

  • 3. De in het tweede lid, eerste volzin, bedoelde aanspraak op vergoeding voor de uitgaven van de daarin genoemde functionarissen, met uitzondering van de directeur, wordt gebaseerd op het aantal leerlingen dat op de eerste teldatum is ingeschreven.

TITEL II. VOORSCHOT

Artikel 31. Overzicht beschikbare formatierekeneenheden en gewijzigd overzicht
  • 1. Onze Minister verstrekt jaarlijks in de maand maart aan het bevoegd gezag van een school ten behoeve van de berekening van een voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet, een overzicht van de voor die school beschikbare formatierekeneenheden met ingang van het schooljaar volgend op de maand waarin het overzicht is verstrekt. Het overzicht is gebaseerd op het door het bevoegd gezag van die school opgegeven aantal leerlingen op de teldatum.

  • 2. Onze Minister verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan het bevoegd gezag van een school een overzicht van beschikbare formatierekeneenheden, waarin de besluiten van het bevoegd gezag met betrekking tot overdracht van formatierekeneenheden en verzilvering van niet-verbruikte formatierekeneenheden, voor zover die voor 15 mei daaraan voorafgaand aan Onze Minister zijn gemeld, zijn verwerkt.

Artikel 32. Voorschot

Het Rijk verstrekt elke maand van het uitkeringsjaar in verband met de uitgaven voor het personeel aan het bevoegd gezag van een school een voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet, waarvan de hoogte afhankelijk is van de te verwachten vergoeding voor die maand.

Artikel 33. Onderscheid wijze van uitkering van het voorschot

Voor de wijze van uitkering van de voorschotten op de vergoeding voor de uitgaven voor het personeel, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet, wordt onderscheid gemaakt in:

a. een bevoegd gezag van een school dat deelneemt aan een bij ministeriële regeling goedgekeurd systeem van automatisering van de salarisadministratie inzake het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs;

b. een bevoegd gezag van een school dat niet deelneemt aan een systeem als bedoeld in onderdeel a.

Artikel 34. Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag aangesloten bij geautomatiseerd systeem
  • 1. Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 33 onderdeel a, verstrekt bij benoeming van een personeelslid ten behoeve van de vaststelling van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 101, eerste lid onderdeel a, van de wet, de gegevens die nodig zijn voor het bepalen van het voorschot.

  • 2. Ingeval in de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wijziging optreden, doet een bevoegd gezag binnen vier weken mededeling daarvan aan het systeem waaraan het deelneemt.

Artikel 35. Verstrekken gegevens voor bevoorschotting door bevoegd gezag niet aangesloten bij geautomatiseerd systeem
  • 1. Het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 33 onderdeel b, verstrekt jaarlijks voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip, ten behoeve van de vaststelling van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet, aan Onze Minister de gegevens betreffende het personeel.

  • 2. Ingeval in de gegevens, bedoeld in het eerste lid, wijzigingen optreden, doet het bevoegd gezag binnen vier weken mededeling daarvan aan Onze Minister.

Artikel 36. Opschorting voorschot
  • 1. Indien de voor de bekostiging benodigde gegevens niet tijdig aan Onze Minister zijn verstrekt, kan Onze Minister bepalen dat de verstrekking van het voorschot op de vergoeding, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet geheel of gedeeltelijk wordt opgeschort.

  • 2. De verstrekking van het voorschot wordt zo spoedig mogelijk hervat, doch in ieder geval niet later dan in de tweede maand volgende op de maand, waarin de benodigde gegevens door het bevoegd gezag zijn verstrekt. Tevens wordt het gedeelte van het voorschot dat als gevolg van de toepassing van het eerste lid niet is verstrekt, ter beschikking gesteld.

Artikel 37. Nadere voorschriften

Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven omtrent de wijze waarop het voorschot, bedoeld in artikel 32, wordt aangevraagd, vastgesteld en verstrekt.

TITEL III. VERGOEDING

Artikel 38. Omvang vergoeding

De vergoeding, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet, wordt aan de hand van de totale omvang van de formatie, bedoeld in artikel 93a van de wet, voor de school afzonderlijk vastgesteld.

Artikel 39. Korting vergoeding
  • 1. Op de vergoeding, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet vindt een korting plaats indien aan een school personeel is aangesteld ten laste van de materiële instandhouding of personeel dat niet door het Rijk wordt bekostigd ter compensatie van de kosten van de voor dat personeel geldende rechtspositionele voorzieningen, voor zover deze ten laste van 's Rijks kas komen.

  • 2. De korting, bedoeld in het eerste lid, bedraagt een bij ministeriële regeling te bepalen percentage van de vergoeding, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet.

Artikel 40. Verrekening met de vergoeding
  • 1. Indien het bedrag aan voorschotten als bedoeld in artikel 32 in een uitkeringsjaar hoger is dan de vergoeding, stort het bevoegd gezag onverwijld het verschil terug in 's Rijks kas, tenzij Onze Minister bepaalt dat verrekening plaatsvindt met nog uit te keren vergoedingen.

  • 2. Indien het bedrag van de vergoedingen hoger is dan de dienaangaande verstrekte voorschotten, vergoedt het Rijk aan het bevoegd gezag onverwijld het verschil.

  • 3. Onze Minister kan voorafgaand aan het vaststellen van een vergoeding een vergoeding voorlopig vaststellen en op de voet van het eerste en het tweede lid tot voorlopige verrekening overgaan.

Artikel 41. Onderscheid wijze van uitkering van de vergoeding

Ten aanzien van de wijze van uitkering van de vergoeding, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet, is artikel 33 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 42. Verstrekken gegevens ten behoeve van de afrekening vergoeding voor uitgaven voor het personeel
  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister ten behoeve van de afrekening van de vergoeding voor uitgaven voor het personeel, bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de wet:

    a. over het voorafgaande jaar de gegevens betreffende het personeel dat is aangesteld ten laste van het formatiebudget;

    b. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid alsmede de tijdige aanmelding van de gegevens waarop de voorschotbedragen en de vergoedingsbedragen zijn of worden gebaseerd;

    c. een verklaring van een accountant van de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel b;

    d. het in het derde lid bedoelde overzicht vergezeld van een opgave van eventuele mutaties in de gegevens.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 januari ten behoeve van de afrekening, bedoeld in dit artikel, vastgesteld:

    a. de leidraad ten behoeve van de controle door de accountant;

    b. de formulieren betreffende de verklaringen bedoeld in het eerste lid onderdelen b en c;

    c. het formulier voor de verstrekking van de gegevens bedoeld in het eerste lid onderdeel a.

  • 3. Ten behoeve van de afrekening van de vergoeding verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 1 februari overzichten per school betreffende formatierekeneenheden en verstrekte voorschotten.

  • 4. Onze Minister beslist binnen twee jaren na 1 juli van het jaar waarin de gegevens bedoeld in het eerste lid zijn ingediend, op de afrekening van de vergoeding.

TITEL IV. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 43. Verstrekken gegevens in verband met artikel 93a, vierde lid, van de wet
  • 1. Indien het verzoek, bedoeld in artikel 93a, vierde lid, van de wet, van het bevoegd gezag is ingewilligd, verstrekt dit bevoegd gezag een raming van de te verwachten uitgaven.

  • 2. Indien het bevoegd gezag verzoekt om een voorschot, zijn de artikelen 32 tot en met 40 van overeenkomstige toepassing. Voor de vaststelling van de vergoeding zijn de artikelen 38 tot en met 42 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid kan Onze Minister bepalen, dat wordt afgeweken van een maandelijkse bevoorschotting.

HOOFDSTUK VI. VERGOEDING VOOR DE UITGAVEN VOOR NASCHOLING

Artikel 44. Aanvang van de bekostiging

  • 1. De aanspraak op de vergoeding voor de uitgaven voor nascholing van het personeel, bedoeld in artikel 93g van de wet, ontstaat met ingang van de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging van een nieuw geopende school begint.

  • 2. Indien de situatie, bedoeld in artikel 10 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, zich voordoet, ontstaat in afwijking van het eerste lid de aanspraak op de vergoeding voor de uitgaven voor nascholing ten hoogste acht weken voor de eerste kalenderdag van het schooljaar waarin de bekostiging begint van een nieuw geopende school.

Artikel 45. Vergoeding voor nascholing

  • 1. Het Rijk verstrekt in de maanden januari en augustus van het uitkeringsjaar in verband met de kosten voor nascholing van het personeel aan het bevoegd gezag van een school onderscheidenlijk 7/12 gedeelte en 5/12 gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 93g van de wet, waarop het bevoegd gezag over dat jaar recht heeft.

  • 2. Indien het eerste lid voor het eerst toepassing vindt op een school als bedoeld in artikel 44 omvat het bedrag, bedoeld in het eerste lid, tevens de vergoeding voor het tijdvak vanaf de datum waarop de aanspraak op de vergoeding is ontstaan, tot de eerste dag van de maand waarin de verstrekking plaats vindt.

Artikel 46. Omvang vergoeding

De vergoeding, bedoeld in artikel 93g van de wet, wordt voor de school afzonderlijk vastgesteld.

Artikel 47. Verstrekken gegevens i.v.m. de terugstorting van niet bestede nascholingsgelden

  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 1 juli in verband met de terugstorting van niet bestede gelden voor nascholing, bedoeld in artikel 93h van de wet:

    a. een opgave van de in de laatste drie jaren ontvangen vergoedingen voor nascholing,

    b. een opgave van het bedrag dat het fonds, bedoeld in artikel 93h van de wet, omvat,

    c. indien het bedrag, bedoeld onder onderdeel b, groter is dan het bedrag, bedoeld onder onderdeel a, een opgave van het verschil,

    d. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de opgaven, bedoeld onder de onderdelen a, b en c, en

    e. een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de opgaven, bedoeld onder de onderdelen a, b en c.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 januari in verband met de terugstorting van niet bestede gelden voor nascholing, bedoeld in artikel 93h van de wet, vastgesteld:

    a. de leidraad ten behoeve van de controle door de accountant,

    b. de formulieren voor de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het eerste lid onderdelen a, b en c, en

    c. de formulieren betreffende de verklaringen, bedoeld in het eerste lid onderdelen d en e.

HOOFDSTUK VII. VERGOEDING VOOR DE UITGAVEN VAN SCHOLEN, NIET ZIJNDE INSTELLINGEN, VOOR AMBULANTE BEGELEIDING

TITEL I. REIKWIJDTE

Artikel 48. Omschrijving

Hoofdstuk VII is niet van toepassing op instellingen.

TITEL II. AANVANG VAN DE BEKOSTIGING

Artikel 49. Aanvang van de bekostiging
  • 1. De aanspraak op vergoeding voor de uitgaven voor de ambulante begeleiding, bedoeld in de artikelen 11 en 11a van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, ontstaat met ingang van de eerste dag van het schooljaar.

  • 2. De aanspraak op de vergoeding voor uitgaven voor ambulante begeleiding, voorzover deze niet onder het eerste lid vallen, ontstaat met ingang van de eerste dag van de maand waarin de begeleiding aanvangt.

Artikel 50. Verstrekken van gegevens

Het bevoegd gezag van een school die de ambulante begeleiding verzorgt, zendt binnen twee weken na de teldatum aan Onze Minister, de inspecteur en, indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders, een overzicht van het aantal leerlingen dat op die teldatum werd begeleid.

TITEL III. VOORSCHOT

Artikel 51. Voorschot

Op verzoek van het bevoegd gezag van een school verstrekt Onze Minister een voorschot voor de salarisuitgaven voor ambulante begeleiding. De artikelen 32 tot en met 37 zijn van overeenkomstige toepassing.

TITEL IV. VERGOEDING

Artikel 52. Omvang vergoeding

Voor de vaststelling van de vergoeding voor de salarisuitgaven voor de ambulante begeleiding is artikel 38 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 53. Verrekening met de vergoeding

Ten aanzien van de verrekening met de vergoeding is artikel 40 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54. Verstrekken gegevens voor vergoeding
  • 1. Het bevoegd gezag verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister ten behoeve van de vaststelling van de vergoeding voor de salarisuitgaven voor de ambulante begeleiding:

    a. over het voorafgaande jaar de gegevens betreffende het personeel;

    b. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid alsmede de tijdige aanmelding van de gegevens waarop de voorschotbedragen en de vergoedingsbedragen zijn of worden gebaseerd;

    c. een verklaring van een accountant van de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel b;

    d. het in het derde lid bedoelde overzicht vergezeld van een opgave van eventuele mutaties in de gegevens.

  • 2. Bij ministeriële regeling worden jaarlijks voor 1 januari ten behoeve van de vaststelling van de vergoeding, bedoeld in dit artikel, vastgesteld:

    a. de leidraad ten behoeve van de controle door de accountant;

    b. de formulieren betreffende de verklaringen bedoeld in het eerste lid onderdelen b en c;

    c. het formulier voor de verstrekking van de gegevens bedoeld in het eerste lid onderdeel a.

  • 3. Ten behoeve van de afrekening van de vergoeding verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 1 februari overzichten per school betreffende formatierekeneenheden en verstrekte voorschotten.

HOOFDSTUK VIII. BEGROTING EN FINANCIËLE JAARVERSLAGGEVING INSTELLING

Artikel 55. Begroting

  • 1. Het bevoegd gezag van een instelling stelt jaarlijks, voorafgaand aan het desbetreffende begrotingsjaar, voor de instelling een begroting vast. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

  • 2. De begroting behelst een raming van de inkomsten en uitgaven alsmede van de baten en lasten van de instelling en dient in evenwicht te zijn. De in de begroting voorziene inkomsten uit de rijksvergoeding sluiten aan op de voor het desbetreffende begrotingsjaar door Onze Minister geraamde, onderscheidenlijk vastgestelde en in voorkomende gevallen nader bepaalde rijksvergoeding. Uit de begroting blijkt in elk geval de mate waarin de rijksvergoeding aan onderwijsdoeleinden zal worden besteed, alsmede de voorgenomen toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves.

  • 3. Het bevoegd gezag draagt zorg voor wijziging van de begroting indien de vastgestelde rijksvergoeding afwijkt van de in de begroting opgenomen geraamde rijksvergoeding, of sprake is van een nader bepaalde rijksvergoeding.

  • 4. Het bevoegd gezag verstrekt aan Onze Minister de begroting indien deze daarom verzoekt.

Artikel 56. Financiële jaarverslaggeving

  • 1. Het bevoegd gezag van een instelling dient jaarlijks voor 1 november bij Onze Minister een financiële jaarverslaggeving over het voorafgaande jaar in die is opgesteld overeenkomstig het model en de daarbij behorende voorschriften voor de invulling zoals opgenomen in bijlage I van dit besluit. In de financiële jaarverslaggeving wordt verantwoording afgelegd van het financiële beheer van de instelling.

  • 2. Van de financiële jaarverslaggeving maakt een jaarrekening deel uit. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het bevoegd gezag aangewezen accountant. Bij de aanwijzing van de accountant wordt verzekerd dat aan Onze Minister op diens verzoek inzicht wordt geboden in de controlerapporten van de accountant.

HOOFDSTUK IX. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 57. Overgangsartikel met betrekking tot artikel 23, tweede lid

Met besluiten als bedoeld in artikel 23, tweede lid, worden Onze besluiten inzake de vergoeding, bedoeld in artikel 23, die zijn genomen voor 1 januari 1989, gelijkgesteld.

Artikel 58. Overgangsartikel met betrekking tot artikel 42

1. Voor zover het betreft de gegevens ten behoeve van de afrekeningen van de vergoedingen voor de personele kosten over de jaren voor 1987 wordt artikel 42 vervangen door de artikelen 42 en 42a, luidende als volgt:

Artikel 42. Verstrekken gegevens voor vergoeding door bevoegd gezag aangesloten bij geautomatiseerd systeem
  • 1. Het bevoegd gezag van een school, bedoeld in artikel 33, onderdeel a, verstrekt jaarlijks voor een bij ministeriële regeling te bepalen tijdstip ten behoeve van de vaststelling van de vergoeding, bedoeld in artikel 101 van de wet, zoals luidend op 31 juli 1992, over het voorafgaande jaar aan Onze Minister de gegevens betreffende het personeel.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt voor het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, een formulier vastgesteld.

Artikel 42a. Verstrekken gegevens voor vergoeding door bevoegd gezag niet aangesloten bij geautomatiseerd systeem
  • 1. Het bevoegd gezag van een school, bedoeld in artikel 33 onderdeel b, verstrekt jaarlijks voor 1 maart ten behoeve van de vaststelling van de vergoeding, bedoeld in artikel 101 van de wet, zoals luidend op 31 juli 1992, over het voorafgaande jaar aan Onze Minister de gegevens betreffende het personeel.

  • 2. Bij ministeriële regeling wordt voor het verstrekken van de gegevens, bedoeld in het eerste lid, een formulier vastgesteld.

2. Tot 1 januari 1989 wordt artikel 42, eerste lid onderdeel c, vervangen door:

c. een verklaring van een accountant van de juistheid van de gegevens waarop de vergoedingsbedragen worden gebaseerd.

Artikel 59. Intrekking Bekostigingsbesluit ISOVSO

Het Bekostigingsbesluit ISOVSO (Stb. 1985,728) wordt ingetrokken.

Artikel 60. Inwerkingtreding, citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 1988, met dien verstande dat titel II van hoofdstuk II, hoofdstuk IV met uitzondering van artikel 28, en artikel 57 in werking treden op 1 januari 1989. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 december 1987, treedt het in werking op de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 1988, met dien verstande dat titel II van hoofdstuk II, hoofdstuk IV met uitzondering van artikel 28, en artikel 57 in werking treden op 1 januari 1989.

  • 2. Dit besluit kan worden aangehaald als «Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO».

Bijlage I Model en voorschriften financiële jaarverslaggeving instellingen behorend bij artikel 56

Het model financiële jaarverslaggeving voor instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen bestaat uit:

1. Jaarrekening

Balans

Exploitatierekening

Toelichting op de balans en de exploitatierekening

2. Jaarverslag

3. Accountantsverklaring

4. Instellingsgegevens

1. Jaarrekening

1.1. Balans per 31 december 199. (Na verwerking voorstel resultaatbestemming)

Rechtspersoon X te Y

ACTIVA31-12-jaar t31-12-jaar t-1
 ƒ ƒ ƒ ƒ 
VASTE ACTIVA    
Materiële vaste activa    
– gebouwen en terreinen0 0  
– inventaris en apparatuur0 0 
– in uitvoering0 0  
– vooruitbetalingen0 0 
  0 0
     
Immateriële vaste activa 0 0
     
Financiële vaste activa    
– deelnemingen0 0 
– vorderingen op deelnemingen0 0  
– effecten0 0  
– ministerie van OCenW0 0 
– waarborgsommen0 0  
– overige vorderingen0 0 
     
  0 0
Totaal vaste activa 0 0
     
VLOTTENDE ACTIVA    
Voorraden 0 0
Vorderingen     
– debiteuren0 0  
– ministerie van OCenW0 0 
– gemeenten0 0  
– overige overheid0 0 
– overige vorderingen0 0  
– overlopende activa0 0 
  0 0
     
Effecten 0 0
Liquide middelen 0 0
     
Totaal vlottende activa 0 0
TOTAAL ACTIVA 0 0
PASSIVA31-12-jaar t31-12-jaar t-1
 ƒ ƒ ƒ ƒ 
EIGEN VERMOGEN    
Reserve OCenW     
– verzilverde bedragen0 0  
– overige reserve0 0 
Reserve gemeenten0 0  
Reserve overige overheid0 0 
Eigen middelen0 0  
Overige reserves0 0 
Saldo exploitatie boekjaar0 0 
  0 0
     
VOORZIENINGEN    
Voorziening materiële instandhouding0 0  
Overige voorzieningen0 0 
  0 0
     
LANGLOPENDE SCHULDEN    
Kredietinstellingen0 0  
Deelnemingen0 0 
Overige0 0 
  0 0
     
KORTLOPENDE SCHULDEN    
Crediteuren0 0 
Ministerie van OCenW     
– personeel0 0  
– materieel0 0  
Gemeenten0 0  
Deelnemingen0 0 
Overige overheid0 0  
Belastingen en premies sociale verzekeringen0 0  
Overige schulden0 0 
Overlopende passiva0 0 
     
  0 0
TOTAAL PASSIVA 0 0

1.2. Exploitatierekening over 199. rechtspersoon X te Y

  jaar t jaar t-1
 ƒ ƒ ƒ ƒ 
BATEN    
Vergoedingen overheid     
– personeel, declaratie 0 0
– personeel, verzilverd 0 0
– materieel 0 0
– gemeenten 0 0
– overig overheid 0 0
Overige baten 0 0
     
SOM DER BATEN 0 0
     
LASTEN    
Personele lasten     
– lonen en salarissen0 0 
– sociale lasten0 0  
– pensioenlasten0 0 
– uitzendkrachten0 0  
– overige0 0 
– 4% regeling0 0 
  0 0
     
Afschrijvingen     
– gebouwen0 0  
– inventaris en apparatuur0 0 
– immateriële vaste activa0 0 
  0 0
     
Huisvestingslasten0 0 
Materiële instandhouding0 0  
Overige lasten0 0 
     
SOM DER LASTEN 0 0
     
Rentebaten0 0 
Rentelasten0 0 
  0 0
     
Resultaat gewone bedrijfsvoering0 0  
Buitengewone baten0 0  
Buitengewone lasten0 0 
     
Resultaat buitengewone bedrijfsvoering 0 0
Saldo exploitatie 0 0

1.3. Toelichting op de balans en de exploitatierekening rechtspersoon X te Y

1.3.1. Algemeen

De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben. Op materiële vaste activa, behoudens terreinen, wordt afgeschreven op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Afschrijvingen vinden plaats volgens de lineaire methode op basis van de geschatte gebruiksduur. Aan het einde van ieder kalenderjaar wordt voor elke instelling een overzicht van de in de instelling aanwezige inventaris opgemaakt en in de administratie opgenomen waaruit in ieder geval blijkt in welk jaar de aanschaffing heeft plaatsgevonden en welke inventaris voor eigen rekening is aangeschaft.

Voor langlopende schulden wordt per lening hoofdsom, schuldrest, rentevoet en looptijd vermeld. Van elk der gegeven groepen van schulden wordt in de toelichting aangegeven voor welke schulden zakelijke zekerheidstelling is gesteld en in welke vorm dat is geschied. Aangegeven wordt tot welk bedrag de schulden in rang zijn achtergesteld bij andere schulden, de aard van de achterstelling wordt toegelicht. Schulden aan kredietinstellingen en overige langlopende schulden dienen inhoudelijk te worden toegelicht naar aard, herkomst aflossingsschema, omvang en gestelde zekerheden. Een deelneming heeft betrekking op de betrokkenheid van de rechtspersoon bij andere rechtspersonen. Meerderheidsdeelnemingen en overige deelnemingen waar invloed van betekenis kan worden uitgeoefend worden gewaardeerd volgens de netto-vermogenswaarde.

1.3.2. Voorstel resultaatbestemming

Bij de toelichting wordt het voorstel resultaatbestemming of het feitelijk besluit daartoe geformuleerd. Het resultaat van het boekjaar wordt op basis van een bestuursbesluit bestemd. In de resultaatbestemming kunnen ook bestaande reserves worden betrokken, bijvoorbeeld in het kader van een herbestemming voor een ander doel of ter dekking van lasten welke in de exploitatierekening van het betreffende boekjaar zijn opgenomen met een bepaald doel, waarvoor in eerdere jaren een bestemmingsreserve is gevormd. De resultaatbestemming wordt als zodanig in de balans ultimo van het boekjaar verwerkt.

1.3.3. Gebeurtenissen na balansdatum

Bij de toelichting wordt verslag gedaan van de gebeurtenissen na balansdatum. Gebeurtenissen na balansdatum hebben betrekking op omstandigheden die zich na afloop van het boekjaar hebben voorgedaan of zijn bekend geworden en die het door de jaarrekening opgeroepen beeld beïnvloeden.

2. Jaarverslag

Het jaarverslag geeft een getrouw beeld over de toestand op balansdatum en de gang van zaken gedurende het verslagjaar van de rechtspersoon. Het accent ligt hierbij op financieel-economische beschouwingen. Aandacht wordt besteed aan de gang van zaken met betrekking tot de primaire processen, waarbij zoveel mogelijk wordt gewerkt met prestatiegegevens gerelateerd aan kostengegevens. Hierbij dient te worden gestreefd naar kengetallen en het aangeven van trends per organisatorische eenheid. Specifieke aandacht wordt gegeven aan de mate waarin de onderwijskundige integratie en de fusie haar beslag heeft gekregen. Het jaarverslag bevat mede inlichtingen over gebeurtenissen van bijzondere betekenis die na het einde van het verslagjaar hebben plaatsgevonden. Voorts wordt mededeling gedaan over het financieel-economisch beleid, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan het meerjarig perspectief, liquiditeit en solvabiliteit. Het jaarverslag mag niet in strijd zijn met de jaarrekening.

3. Accountantsverklaring

Wij hebben de jaarrekening 19.. van de stichting/vereniging «X» te «Y» gecontroleerd. Dit onderzoek is verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde controlegrondslagen.

Op grond van dit onderzoek zijn wij van oordeel, dat deze jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en samenstelling van het vermogen van de stichting/vereniging op 31 december 19.. en van het resultaat over 19.. en overigens ook is gebaseerd op het model financiële jaarverslaggeving, bedoeld in bijlage I van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voor instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen.

Ondertekening

4. Instellingsgegevens

Algemeen

a. naam en adres van de rechtspersoon

b. bestuursnummer

c. naam en adres van de instelling

d. brinnummer

e. naam en telefoonnummer contactpersoon

Naar boven