Besluit van 23 december 1996, houdende regels ter uitvoering van hoofdstuk 2 van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens (Uitvoeringsbesluit verdrag chemische wapens)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 22 oktober 1996, nr. 96064710 WJA/W;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, 4, 5, eerste en tweede lid, 6 en 8 van de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens;

De Raad van State gehoord (advies van 10 december 1996, nr. W10.96.0495);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 december 1996, nr. 96080580 WJA/W;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet: de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens;

b. CAS-registratienummer: registratienummer van de Chemical Abstracts Service (CAS) genoemd in artikel III, eerste lid, onder e, van het verdrag;

c. lijst 1, lijst 2 en lijst 3: de lijsten 1, 2 en 3, opgenomen in onderdeel B van de Bijlage inzake stoffen bij het verdrag;

d. onderscheiden organische stof: elke chemische verbinding van het element koolstof, met uitzondering van zijn oxiden, sulfiden en metaalcarbonaten, te onderscheiden door middel van de chemische naam, de structuurformule, indien bekend, en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

e. productiecapaciteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel II, tiende lid, van het verdrag.

HOOFDSTUK 2. AANWIJZING VAN STOFFEN

Artikel 2

  • 1. Als stoffen als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de wet worden aangewezen de stoffen, opgenomen in lijst 1.

  • 2. Als stoffen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet worden aangewezen de stoffen, opgenomen in de lijsten 2 en 3.

  • 3. Als stoffen als bedoeld in artikel 6 van de wet worden aangewezen:

    a. de door middel van synthese geproduceerde organische stoffen die niet in lijst 1, 2 of 3 zijn opgenomen en

    b. de door middel van synthese geproduceerde organische stoffen die niet in lijst 1, 2 of 3 zijn opgenomen en die het element fosfor, fluor of zwavel bevatten.

  • 4. Een wijziging van lijst 1, 2 of 3 gaat voor de toepassing van dit besluit gelden op het tijdstip waarop de betrokken wijziging in werking treedt voor Nederland.

  • 5. Van wijzigingen van de lijsten 1, 2 en 3 wordt door Onze Minister mededeling gedaan in de Staatscourant, onder vermelding van het in het vierde lid bedoelde tijdstip.

HOOFDSTUK 3. AANWIJZING VAN TE VERSTREKKEN GEGEVENS

Artikel 3 (lijst-1-stoffen)

  • 1. Degene die een inrichting in bedrijf neemt waarop artikel 3, tweede of derde lid, van de wet van toepassing is, verstrekt tenminste zeven maanden voor de productie aanvangt aan Onze Minister de volgende gegevens:

    a. het adres en de kadastrale aanduiding van de inrichting;

    b. een technische beschrijving van de inrichting met inbegrip van een inventarislijst van de apparatuur en gedetailleerde schema's.

  • 2. Degene die een inrichting in bedrijf houdt waarop artikel 3, tweede of derde lid, van de wet van toepassing is verstrekt jaarlijks voor 1 maart aan Onze Minister de volgende gegevens over het afgelopen kalenderjaar:

    a. een aanduiding van de aard van de inrichting;

    b. van elke stof van lijst 1 die in de inrichting is geproduceerd, verkregen, verbruikt of opgeslagen:

    1°. de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

    2°. de toegepaste methoden en geproduceerde hoeveelheden;

    3°. de benaming en de hoeveelheid van de voorlopers, genoemd in lijst 1, 2 of 3, die voor de productie van stoffen van lijst 1 zijn gebruikt;

    4°. de hoeveelheid die in de inrichting is verbruikt en de doeleinden van het verbruik;

    5°. de hoeveelheid die is ontvangen van of overgebracht naar andere inrichtingen binnen Nederland, waarbij voor elke zending de hoeveelheid, de ontvanger en de doeleinden afzonderlijk worden vermeld;

    6°. de grootste hoeveelheid die op enig tijdstip gedurende het jaar was opgeslagen;

    7°. de hoeveelheid die aan het einde van het jaar was opgeslagen;

    c. informatie over veranderingen in de inrichting gedurende het jaar ten opzichte van eerder verstrekte gedetailleerde technische beschrijvingen van de inrichting, met inbegrip van inventarislijsten van apparatuur en gedetailleerde schema's.

  • 3. Voorts verstrekt degene die een inrichting in bedrijf houdt waarop artikel 3, tweede of derde lid, van de wet van toepassing is jaarlijks voor 1 september aan Onze Minister de volgende gegevens over voorgenomen activiteiten en de verwachte productie in de inrichting in het komende kalenderjaar:

    a. een aanduiding van de aard van de inrichting;

    b. van elke stof van lijst 1 die naar verwachting in de inrichting zal worden geproduceerd, verbruikt of opgeslagen:

    1°. de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

    2°. de hoeveelheid die naar verwachting zal worden geproduceerd en de doeleinden van de productie;

    c. informatie over verwachte veranderingen in de inrichting gedurende het jaar ten opzichte van eerder verstrekte gedetailleerde technische beschrijvingen van de inrichting, met inbegrip van inventarislijsten van apparatuur en gedetailleerde schema's.

  • 4. Het tweede en derde lid gelden niet, indien de betrokken, in artikel 3, tweede lid, bedoelde inrichting een ziekenhuis betreft.

Artikel 4 (lijst-1-stoffen)

  • 1. Degene aan wie een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder a, van de wet is verleend verstrekt tenminste zeven maanden voor de ingebruikneming van de betrokken inrichting aan Onze Minister de volgende gegevens:

    a. het adres en de kadastrale aanduiding van de inrichting;

    b. een technische beschrijving van de inrichting, waarbij de inrichting die stoffen van lijst 1 produceert in het bijzonder wordt aangeduid.

  • 2. Van voorgenomen veranderingen ten opzichte van de in het eerste lid bedoelde opgave wordt tenminste zeven maanden voordat de veranderingen zullen plaatsvinden aan Onze Minister mededeling gedaan.

  • 3. Degene aan wie een ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend verstrekt jaarlijks voor 1 maart aan Onze Minister de volgende gegevens over het afgelopen jaar:

    a. een aanduiding van de aard van de betrokken inrichting;

    b. van elke stof van lijst 1 de volgende informatie:

    1°. de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

    2°. de geproduceerde hoeveelheid en, in geval van productie voor beschermingsdoeleinden, de toegepaste methoden;

    3°. de benaming en de hoeveelheid van de voorlopers, genoemd in de lijsten 1, 2, en 3 die voor de productie van stoffen van lijst 1 zijn gebruikt;

    4°. de hoeveelheid die in de inrichting is verbruikt en de doeleinden van het verbruik;

    5°. de hoeveelheid die is overgedragen aan andere inrichtingen binnen Nederland, waarbij voor elke overdracht de hoeveelheid, de ontvanger en de doeleinden afzonderlijk worden vermeld;

    6°. de grootste hoeveelheid die op enig tijdstip gedurende het jaar was opgeslagen;

    7°. de hoeveelheid die aan het einde van het jaar was opgeslagen;

    c. informatie over veranderingen in de inrichting of de desbetreffende delen daarvan gedurende het jaar ten opzichte van eerder verstrekte gedetailleerde technische beschrijvingen van de inrichting.

  • 4. Voorts verstrekt degene aan wie een ontheffing als bedoeld in het eerste lid is verleend jaarlijks voor 1 september aan Onze Minister de volgende gegevens over voorgenomen activiteiten en de verwachte productie in het komende kalenderjaar:

    a. een aanduiding van de aard van de inrichting;

    b. van elke stof van lijst 1 die naar verwachting in de inrichting zal worden geproduceerd, verbruikt of opgeslagen:

    1°. de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

    2°. de hoeveelheid die naar verwachting zal worden geproduceerd, de tijdvakken waarin de productie naar verwachting zal plaatsvinden en de doeleinden van de productie;

    c. informatie over verwachte veranderingen in de inrichting gedurende het jaar ten opzichte van eerder verstrekte gedetailleerde technische beschrijvingen van de inrichting.

Artikel 5 (lijst-1-stoffen)

Degene aan wie een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, van de wet is verleend stelt Onze Minister van iedere voorgenomen overdracht van stoffen van lijst 1 tenminste acht weken voor de overdracht in kennis. Voorts verstrekt hij jaarlijks voor 1 maart aan Onze Minister een opgave van de verrichte overdrachten van stoffen van lijst 1 gedurende het voorafgaande kalenderjaar. Van elke overgedragen stof worden daarbij vermeld:

a. de chemische benaming, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

b. de hoeveelheid die is verkregen uit of overgedragen naar een andere staat die partij is bij het verdrag, waarbij per overdracht de hoeveelheid, de ontvanger en het doel worden vermeld.

Artikel 6 (lijst-2-stoffen)

  • 1. Degene die een inrichting als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet in bedrijf houdt waarin in een van de drie voorafgaande kalenderjaren of in het komende kalenderjaar naar verwachting meer wordt geproduceerd, verwerkt of verbruikt dan:

    a. 1 kg van een stof die in lijst 2, deel A, met een « * » is aangeduid;

    b. 100 kg van een andere in lijst 2, deel A, vermelde stof, of

    c. 1000 kg van een in lijst 2, deel B, vermelde stof,

    verstrekt aan Onze Minister met betrekking tot de desbetreffende activiteiten in het verleden jaarlijks voor 1 maart, respectievelijk met betrekking tot verwachte activiteiten jaarlijks voor 1 september de gegevens overeenkomstig het tweede lid. Elke activiteit die extra wordt verwacht na het verstrekken van de jaaropgave dient uiterlijk twee weken voordat die activiteit aanvangt te worden opgegeven.

  • 2. Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid in bedrijf houdt, verstrekt voor de in dat lid genoemde data de volgende gegevens:

    a. de naam van het fabriekscomplex en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het in bedrijf houdt;

    b. het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

    c. het aantal fabrieken binnen het fabriekscomplex waar stoffen van lijst 2 worden geproduceerd;

    d. van elke fabriek binnen het fabriekscomplex die grotere hoeveelheden dan de hoeveelheden genoemd in het eerste lid produceert:

    1°. de naam van de fabriek en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die deze in bedrijf houdt;

    2°. de exacte ligging binnen het complex onder vermelding van het eventuele nummer van het gebouw of bouwwerk;

    3°. de voornaamste activiteiten die daarin worden verricht;

    4°. gegevens waaruit blijkt of de fabriek stoffen van lijst 2 produceert, verwerkt of verbruikt;

    5°. gegevens waaruit blijkt of de fabriek speciaal bedoeld is voor die activiteiten of voor verscheidene doeleinden geschikt is;

    6°. gegevens over eventuele andere activiteiten die worden verricht met betrekking tot de opgegeven stoffen van lijst 2;

    7°. de productiecapaciteit van de betrokken fabriek of fabrieken voor elke opgegeven stof van lijst 2.

  • 3. Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid in bedrijf houdt verschaft voorts voor elk fabriekscomplex met betrekking tot elke stof van lijst 2 boven de in dat lid aangegeven hoeveelheid de volgende gegevens:

    a. de chemische benaming, de door de inrichting gehanteerde gangbare benaming of handelsnaam, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

    b. bij de jaarlijkse kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, betreffende activiteiten in het verleden: de totale hoeveelheid stoffen van lijst 2, geproduceerd, verwerkt, verbruikt, ingevoerd of uitgevoerd in elk van de drie voorgaande kalenderjaren;

    c. bij de jaarlijkse opgave betreffende verwachte activiteiten: de verwachte totale hoeveelheid door het fabriekscomplex te produceren, te verwerken of te verbruiken stoffen van lijst 2, daaronder begrepen de verwachte tijdvakken waarin deze handelingen zullen plaatsvinden;

    d. de doeleinden waarvoor de productie, bewerking, verwerking of het verbruik van de stoffen van lijst 2 heeft plaatstgevonden of zal plaatsvinden, onderverdeeld naar:

    1°. bewerking, verwerking en verbruik ter plaatse, onder vermelding van de soorten producten;

    2°. verkoop of overdracht, onder vermelding of de stoffen of vervaardigde producten voor industrie, handel of anderszins zijn bestemd en indien mogelijk, onder vermelding van de soorten eindproducten;

    3°. andere doeleinden, onder vermelding van deze andere doeleinden.

  • 4. Een ieder die stoffen van lijst 2 heeft in- of uitgevoerd verschaft jaarlijks voor 1 maart aan Onze Minister een opgave van de stoffen die door hem in het voorafgaande kalenderjaar zijn in- of uitgevoerd naar of uit Nederland, met vermelding van de soort en de hoeveelheid van die stoffen en van het land vanwaar of waarnaartoe zij zijn in- of uitgevoerd.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot mengsels met een laag gehalte aan stoffen van lijst 2.

Artikel 7 (lijst-3-stoffen)

  • 1. Degene die een inrichting als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de wet in bedrijf houdt waarin in een van de drie voorafgaande kalenderjaren of in het komende kalenderjaar naar verwachting meer wordt geproduceerd dan 30 000 kg van een stof van lijst 3, verstrekt aan Onze Minister met betrekking tot de desbetreffende activiteiten in het verleden jaarlijks voor 1 maart, respectievelijk met betrekking tot verwachte activiteiten jaarlijks voor 1 september de gegevens overeenkomstig het tweede lid. Elke activiteit die extra wordt verwacht na het verstrekken van de jaaropgave dient uiterlijk twee weken voordat die activiteit begint te worden opgegeven.

  • 2. Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid in bedrijf houdt, verstrekt voor de in dat lid genoemde data de volgende gegevens:

    a. de naam van het fabriekscomplex en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het complex waartoe de inrichting behoort in bedrijf houdt;

    b. het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

    c. het aantal fabrieken binnen het complex waar stoffen van lijst 3 worden geproduceerd;

    d. van elke fabriek die grotere hoeveelheden dan de hoeveelheden genoemd in het eerste lid produceert:

    1°. de naam van de fabriek en van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die deze in bedrijf houdt;

    2°. de exacte ligging van de fabriek binnen het complex onder vermelding van het eventuele nummer van het gebouw of bouwwerk;

    3°. de voornaamste activiteiten die daarin worden verricht.

  • 3. Degene die een inrichting als bedoeld in het eerste lid in bedrijf houdt verschaft voorts voor elk fabriekscomplex met betrekking tot elke stof van lijst 3 boven de in dat lid aangegeven hoeveelheid de volgende gegevens:

    a. de chemische benaming, de door de inrichting gehanteerde gangbare benaming of handelsnaam, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

    b. bij de jaarlijkse kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, betreffende activiteiten in het verleden: de hoeveelheid, bij benadering, van de productie van stoffen van lijst 3 in het voorgaande kalenderjaar of, in geval van opgave van verwachte activiteiten, de verwachte productie voor het volgende kalenderjaar, uitgedrukt in de volgende waarden: 30 000 kg tot 200 000 kg, 200 000 kg tot 1 000 000 kg, 1 000 000 kg tot 10 000 000 kg, 10 000 000 kg tot 100 000 000 kg en 100 000 000 kg of meer;

    c. de doeleinden waarvoor de stoffen werden of zullen worden geproduceerd.

  • 4. Een ieder die stoffen van lijst 3 heeft in- of uitgevoerd verschaft jaarlijks voor 1 maart aan Onze Minister een opgave van de stoffen die door hem in het voorafgaande kalenderjaar zijn in- of uitgevoerd naar of uit Nederland, met vermelding van de soort en de hoeveelheid van die stoffen en van het land vanwaar of waarnaartoe zij zijn in- of uitgevoerd.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot mengsels met een laag gehalte aan stoffen van lijst 3.

Artikel 8 (onderscheiden organische stoffen)

  • 1. Degene die een inrichting als bedoeld in artikel 6 van de wet in bedrijf houdt, waarin in het voorgaande kalenderjaar:

    a. meer dan 200 000 kg door middel van synthese verkregen, niet in lijst 1, lijst 2 of lijst 3 opgenomen onderscheiden organische stoffen of

    b. meer dan 30 000 kg door middel van synthese verkregen, niet in lijst 1, lijst 2 of lijst 3 opgenomen onderscheiden organische stoffen die tevens het chemische element fosfor, fluor of zwavel bevatten

    zijn geproduceerd, verstrekt Onze Minister jaarlijks voor 1 maart de volgende gegevens:

    1°. de naam van het fabriekscomplex en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het fabriekscomplex in bedrijf houdt;

    2°. het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

    3°. de voornaamste activiteiten die daarin worden verricht;

    4°. het aantal, bij benadering, van de fabrieken binnen het fabriekscomplex, dat de stoffen, bedoeld in de onderdelen a en b, produceert.

  • 2. Degene die informatie heeft verstrekt over een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geeft in aanvulling hierop informatie over de totale hoeveelheid, bij benadering, van de productie in het voorgaande kalenderjaar van niet opgegeven onderscheiden organische stoffen, uitgedrukt in de volgende waarden: tot 1 000 000 kg, 1 000 000 kg tot 10 000 000 kg en 10 000 000 kg of meer.

  • 3. Degene die informatie heeft verstrekt over een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, geeft in aanvulling hierop informatie over het aantal inrichtingen dat de onderscheiden organische stoffen heeft geproduceerd die de elementen fosfor, fluor en zwavel bevatten en over de hoeveelheid, bij benadering, van deze stoffen die in het voorgaande kalenderjaar door bedoelde inrichtingen zijn geproduceerd, uitgedrukt in de volgende waarden: tot 200 000 kg, 200 000 kg tot 1 000 000 kg, 1 000 000 kg tot 10 000 000 kg en 10 000 000 kg of meer.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot een inrichting die uitsluitend explosieven of koolwaterstoffen heeft geproduceerd.

HOOFDSTUK 4. ONTHEFFINGEN

Artikel 9 (lijst-1-stoffen)

  • 1. Een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van de wet wordt ten minste zeven maanden voor de aanvang van de voorgenomen handeling ingediend.

  • 2. De aanvraag om een ontheffing als bedoeld in het eerste lid wordt ondertekend en bevat de volgende gegevens:

    a. naam en adres van de aanvrager;

    b. de dagtekening;

    c. het adres en de kadastrale aanduiding van de inrichting waarvoor de ontheffing wordt aangevraagd;

    d. een technische beschrijving van de inrichting.

HOOFDSTUK 5. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10 (lijst-1-stoffen)

  • 1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een inrichting als bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, van de wet, in bedrijf houdt, verstrekt binnen twee weken na dat tijdstip aan Onze Minister de volgende gegevens:

    a. het adres en de kadastrale aanduiding van de inrichting;

    b. een technische beschrijving van de inrichting, met inbegrip van een inventarislijst van de apparatuur.

  • 2. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit handelingen verricht waarvoor een ontheffing als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder a, van de wet is vereist dient binnen twee weken na dat tijdstip een aanvraag om ontheffing in bij Onze Minister. Artikel 4 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit handelingen verricht waarvoor een ontheffing, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder b, van de wet is vereist, dient binnen twee weken na dat tijdstip een aanvraag om ontheffing in bij Onze Minister. Artikel 5 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De artikelen 4 en 5 gelden niet zolang niet op de aanvraag om een ontheffing als in het tweede of derde lid bedoeld is beslist.

Artikel 11 (lijst-2- en lijst-3-stoffen)

Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een inrichting als bedoeld in artikel 5, eerste of tweede lid, van de wet, in bedrijf houdt of heeft gehouden in de in dat artikel genoemde periode, waar stoffen van lijst 2 of lijst 3 zijn geproduceerd met het oog op de ontwikkeling van chemische wapens, verstrekt binnen twee weken na de inwerkingtreding van dit besluit de volgende gegevens:

a. de naam van het fabriekscomplex en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het complex in bedrijf houdt of heeft gehouden;

b. het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

c. van elke binnen het fabriekscomplex gelegen fabriek waar stoffen van lijst 2 of lijst 3 werden geproduceerd met het oog op de ontwikkeling van chemische wapens:

1°. de naam van de fabriek en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de fabriek in bedrijf houdt of heeft gehouden;

2°. de exacte ligging binnen het fabriekscomplex waartoe de fabriek behoort onder vermelding van het eventuele nummer van het gebouw of bouwwerk;

3°. de voornaamste activiteiten die daarin werden verricht;

4°. gegevens waaruit blijkt of de fabriek stoffen van lijst 2 heeft geproduceerd, verwerkt of verbruikt;

5°. gegevens waaruit blijkt of de fabriek speciaal bedoeld was voor het produceren, verwerken of verbruiken van stoffen van lijst 2 of voor verscheidene doeleinden geschikt was;

6°. gegevens over eventuele andere activiteiten die werden verricht met betrekking tot stoffen van lijst 2;

d. van elke stof van lijst 2 of lijst 3 die werd geproduceerd met het oog op de ontwikkeling van chemische wapens:

1°. de chemische benaming, of de door de inrichting gehanteerde gangbare benaming of handelsnaam, de structuurformule en het CAS-registratienummer, indien toegekend;

2°. de data waarop de stof werd geproduceerd en de geproduceerde hoeveelheid;

3°. de plaats waar de stof is afgeleverd en de aard van het geproduceerde eindproduct, indien bekend.

Artikel 12 (onderscheiden organische stoffen)

  • 1. Degene die op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een inrichting als bedoeld in artikel 6 van de wet in bedrijf houdt, waarin in het aan dat tijdstip voorafgaande kalenderjaar:

    a. meer dan 200 000 kg door middel van synthese verkregen, niet in lijst 1, lijst 2 of lijst 3 opgenomen, onderscheiden organische stoffen, of

    b. meer dan 30 000 kg door middel van synthese verkregen, niet in lijst 1, lijst 2 of lijst 3 opgenomen onderscheiden organische stoffen die tevens het chemische element fosfor, fluor of zwavel bevatten heeft geproduceerd, verstrekt binnen twee weken na dat tijdstip van inwerkingtreding de volgende gegevens:

    1°. de naam van het fabriekscomplex en de naam van de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het in bedrijf houdt;

    2°. het adres en de kadastrale aanduiding van het fabriekscomplex;

    3°. de voornaamste activiteiten die daarin worden verricht;

    4°. het aantal, bij benadering, van de fabrieken binnen het complex die de stoffen, genoemd in de onderdelen a en b, produceren.

  • 2. Degene die informatie heeft verstrekt over een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder a, geeft in aanvulling daarop informatie over de totale hoeveelheid, bij benadering, van de productie in het voorgaande kalenderjaar van niet opgegeven onderscheiden organische stoffen, uitgedrukt in de volgende waarden: tot 1 000 000 kg, 1 000 000 kg tot 10 000 000 kg en 10 000 000 kg of meer.

  • 3. Degene die informatie heeft verstrekt over een inrichting als bedoeld in het eerste lid, onder b, geeft in aanvulling daarop informatie over het aantal fabrieken waarin de onderscheiden organische stoffen zijn geproduceerd die de elementen fosfor, fluor of zwavel bevatten en over de hoeveelheid, bij benadering, van deze stoffen die in het voorgaande kalenderjaar in die fabrieken zijn geproduceerd, uitgedrukt in de volgende waarden: tot 200 000 kg, 200 000 kg tot 1 000 000 kg, 1 000 000 kg tot 10 000 000 kg en 10 000 000 kg of meer.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing met betrekking tot een inrichting die uitsluitend explosieven of koolwaterstoffen heeft geproduceerd.

Artikel 13

Opgaven van gegevens en aanvragen om ontheffing als bedoeld in dit besluit worden gericht aan Onze Minister en worden ingediend bij de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer te Groningen.

Artikel 14

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 15

Dit besluit wordt aangehaald als: Uitvoeringsbesluit verdrag chemische wapens.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 december 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele

Uitgegeven de eenentwintigste januari 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

Het Uitvoeringsbesluit verdrag chemische wapens voorziet in het stellen van administratieve regels met betrekking tot de stoffen ten aanzien waarvan beperkende maatregelen zijn neergelegd in de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens.

Deze beide regelingen dienen ter nationale uitvoering van het op 13 januari 1993 te Parijs tot stand gekomen verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de produktie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens met bijlagen (Trb. 1993, 162, hierna: het verdrag).

Een belangrijk deel van de verdragsbepalingen, zoals die betreffende de vernietiging van chemische wapens en van inrichtingen voor de vervaardiging van deze wapens, behoeft in Nederland geen uitvoering. Reden hiervoor is dat Nederland noch over chemische wapens noch over inrichtingen voor de vervaardiging daarvan beschikt.

Het overige deel van de verdragsbepalingen, dat zich naast strafbaarstelling van bepaalde ingevolge het verdrag verboden gedragingen, in het bijzonder richt op verificatie van onder het verdrag vallende, op zichzelf niet verboden, activiteiten, dient wel in Nederland uitgevoerd te worden. Deze activiteiten vallen onder een stelsel van kennisgevingsverplichtingen voor de Nederlandse chemische industrie en handel en diverse andere bedrijfstakken in uiteenlopende sectoren alsmede voor onderzoeksinstellingen.

De Uitvoeringswet verdrag chemische wapens voorziet in de wettelijke basis voor het stellen van regels ter uitvoering van de verdragsbepalingen. Deze regels hebben betrekking op de kennisgevingsverplichtingen en de indieningstermijnen terzake. De stoffen waarvoor deze verplichtingen gelden, zijn vermeld in de Bijlage inzake stoffen bij het verdrag. De voorliggende algemene maatregel van bestuur verwijst naar die bijlage, die is gepubliceerd in Trb. 1993, 162.

De bijlage inzake stoffen is onderverdeeld in een lijst 1, een lijst 2 en een lijst 3. In Nederland wordt uitsluitend op kleine schaal een aantal lijst-1-stoffen geproduceerd voor onderzoeks- en beschermingsdoeleinden en mogelijk ook voor medische doeleinden in ziekenhuizen. Op grotere schaal worden enkele stoffen van lijst 2 en lijst 3 in ons land geproduceerd c.q. verwerkt of verbruikt. De handel in dit soort stoffen, met name van lijst-3-stoffen, is uitgebreider. Naast de drie per lijst verschillende soorten stoffen kent het verdrag een vierde categorie van stoffen, de zogenaamde onderscheiden organische stoffen. Dit zijn de door middel van synthese geproduceerde organische stoffen die niet in lijst 1, 2 of 3 zijn opgenomen en de door middel van synthese geproduceerde organische stoffen die niet in lijst 1, 2 of 3 zijn opgenomen en tevens het element fosfor, fluor of zwavel bevatten.

De inwerkingtreding van dit besluit zal, evenals die van de uitvoeringswet, geschieden bij koninklijk besluit, zodat zij kan samenvallen met de inwerkingtreding van het verdrag voor Nederland.

II. Hoofdlijnen van het besluit

De initiële en jaarlijkse kennisgevingsverplichtingen in het Uitvoeringsbesluit verdrag chemische wapens zijn gebaseerd op de verplichtingen zoals die zijn neergelegd in de afdelingen VI tot en met IX van de Verificatiebijlage van het verdrag. De kennisgevingsverplichtingen hebben als doel te verzekeren dat de activiteiten met de in de stoffenbijlage vermelde stoffen, die ingevolge het verdrag zijn toegestaan, niet worden misbruikt voor de ontwikkeling van chemische wapens.

De kennisgevingsverplichtingen verschillen al naar gelang het onderdeel van de inrichting waarop deze van toepassing zijn. Een inrichting bestaat volgens het verdrag uit een of meer van de volgende onderdelen: fabriekscomplex, fabriek en eenheid. Volgens afdeling I, paragraaf 6, onderdeel a, van de Verificatiebijlage wordt onder een fabriekscomplex verstaan een op één plaats gevestigd geheel van een of meer fabrieken, met alle administratieve niveaus daartussen, dat onder één bedrijfsleiding valt, en dat gemeenschappelijke infrastructuren omvat, zoals:

1. een administratie en andere kantoren;

2. reparatie- en onderhoudswerkplaatsen;

3. een medisch centrum;

4. algemene voorzieningen;

5. een centraal analytisch laboratorium;

6. onderzoeks- en ontwikkelingslaboratoria;

7. een centrale ruimte voor de zuivering van afvalwater en de behandeling van afval; en

8. magazijnen.

Onderdeel van een fabriekscomplex is de fabriek. Hieronder wordt blijkens afdeling I, paragraaf 6, onderdeel b, van de Verificatiebijlage in het verdrag verstaan een relatief op zichzelf staand terrein, bouwwerk of gebouw dat een of meer eenheden met bijbehorende infrastructuur omvat, zoals:

1. een kleine administratieve afdeling;

2. ruimte voor de opslag/behandeling van grondstoffen en producten;

3. een ruimte voor de zuivering van afvalwater en de behandeling van afval;

4. een controlelaboratorium/analytisch laboratorium;

5. een afdeling voor EHBO en aanverwante medische diensten;

6. registers met betrekking tot het vervoer naar, over en van het terrein van opgegeven chemische stoffen en de grondstoffen daarvoor of de daaruit gevormde chemische producten, indien van toepassing.

Onder eenheid (productie-eenheid) wordt ingevolge afdeling I, paragraaf 6, onderdeel c, van de Verificatiebijlage verstaan de combinatie van de bestanddelen van de apparatuur, met inbegrip van vaten en vatopstelling, die nodig zijn voor de productie, de be-/verwerking of het verbruik van chemische stoffen.

Lijst-1-stoffen; kennisgevingsverplichtingen

Voor bestaande lijst-1-inrichtingen geldt een aantal initiële, dat wil zeggen eenmalige kennisgevingsverplichtingen (artikel 10 uitvoeringsbesluit). Ten eerste dient degene die een inrichting in bedrijf houdt als bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, van de uitvoeringswet binnen twee weken na het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een aantal gegevens door te geven aan de Minister van Economische Zaken. Voorts dienen degenen die op dat tijdstip handelingen verrichten waarvoor een ontheffing op basis van artikel 3, vierde lid, onder a of b, van de uitvoeringswet is vereist, binnen twee weken na inwerkingtreding van dit besluit een ontheffing aan te vragen bij de Minister van Economische Zaken. De gegevens die in artikel 4 respectievelijk 5 van dit besluit worden genoemd dienen daarbij te worden verstrekt.

In de artikelen 3 en 4 van dit besluit worden de jaarlijkse kennisgevingsverplichtingen met betrekking tot de lijst-1-stoffen, in overeenstemming met afdeling VI van de Verificatiebijlage, nader gespecificeerd. Jaarlijks dienen voor 1 maart de gegevens over het afgelopen jaar en voor 1 september de gegevens over voorgenomen activiteiten en de verwachte productie in het komende kalenderjaar aan de Minister van Economische Zaken verstrekt te worden.

Onder de reikwijdte van artikel 4 valt met name de onderzoeksinstelling TNO.

Daarnaast bepaalt artikel 5 dat een jaarlijkse kennisgevingsverplichting van toepassing is op degene aan wie een ontheffing is verstrekt voor de overdracht van lijst-1-stoffen. Deze verplichting houdt in dat jaarlijks voor 1 maart aan de Minister van Economische Zaken een opgave van de verrichte overdrachten van stoffen van lijst 1 gedurende het voorafgaande kalenderjaar verstrekt dient te worden. Van iedere voorgenomen overdracht van een lijst-1-stof dient bovendien acht weken voordat de overdracht zal plaatshebben de Minister van Economische Zaken in kennis gesteld te worden.

Het verdrag bepaalt dat inrichtingen die minder dan 100 gram stoffen per jaar produceren in laboratoria niet onder de kennisgevingsverplichtingen vallen, indien de stoffen bestemd zijn voor onderzoeks-, medische dan wel farmaceutische doeleinden. Als gevolg van het door de Tweede Kamer bij de behandeling van het wetsvoorstel van de uitvoeringswet aanvaarde amendement van het kamerlid Van den Doel (kamerstukken II 1994/95, 23 911, nr. 6) geldt ingevolge artikel 4, eerste lid, van de wet voor Nederland dat inrichtingen die minder dan 100 gram stoffen per jaar produceren in laboratoria wel onder de kennisgevingsverplichtingen vallen, indien de stoffen bestemd zijn voor onderzoeks- dan wel farmaceutische doeleinden. Ziekenhuizen blijven uitgezonderd van de kennisgevingsverplichtingen.

Lijst-1-stoffen; ontheffing

De Uitvoeringswet verdrag chemische wapens bepaalt (artikel 3, vierde lid) dat een ontheffing nodig is om lijst-1-stoffen te kunnen produceren, verwerven, opslaan, voorhanden te hebben, over te dragen of te gebruiken voor bepaalde doeleinden, zoals onderzoek dan wel farmaceutische of medische doeleinden. Artikel 9 van dit besluit geeft aan dat een aanvraag tot een ontheffing minstens zeven maanden voor aanvang van de voorgenomen handeling dient te worden ingediend en welke gegevens de aanvraag moet bevatten.

Lijst-2- en lijst-3-stoffen

Voor de lijst-2- en lijst-3-stoffen gelden hoeveelheidsdrempels waarboven de kennisgevingsverplichtingen intreden. De kennisgevingsverplichtingen treden alleen in, indien per kalenderjaar meer dan een bepaalde hoeveelheid wordt geproduceerd, respectievelijk gebruikt of verwerkt. De hoeveelheidsdrempels voor lijst-2-stoffen zijn (artikel 6):

a. 1 kg van een stof die in lijst 2, deel A, met een «*» is aangeduid;

b. 100 kg van een andere in lijst 2, deel A, vermelde stof, of

c. 1000 kg van een in lijst 2, deel B, vermelde stof.

De kennisgevingsverplichtingen voor lijst-3-stoffen gelden indien meer wordt geproduceerd dan 30 000 kg per jaar (artikel 7).

Voor de kennisgevingsverplichting ten aanzien van de in- en uitvoer van deze stoffen geldt geen hoeveelheidsdrempel (zie de artikelen 6, vierde lid, en 7, vierde lid).

De initiële kennisgeving (artikel 11 van dit besluit) is een eenmalige verplichting: binnen twee weken na inwerkingtreding van het besluit dienen lijst-2- en lijst-3-inrichtingen bepaalde gegevens aan te leveren bij de Minister van Economische Zaken. Voor lijst-2-stoffen gaat dit om de geaggregeerde cijfers van productie, verwerking, verbruik, in- en uitvoer en een kwantitatieve specificatie van de in- en uitvoer per land, over het afgelopen jaar. Voor lijst-3-stoffen betreft dit de geaggregeerde cijfers voor productie, in- en uitvoer en een kwantitatieve specificatie van de in- en uitvoer per land, over het afgelopen jaar.

De jaarlijkse kennisgevingsverplichtingen voor lijst-2- en lijst-3-stoffen, neergelegd in de afdelingen VII en VIII van de Verificatiebijlage, worden opgesomd in de artikelen 6 en 7 van dit besluit. Met betrekking tot activiteiten in het verleden en de verwachte activiteiten dienen gegevens jaarlijks vóór 1 maart respectievelijk vóór 1 september aan de minister verstrekt te worden.

Onderscheiden organische stoffen

Inrichtingen die in het voorgaande kalenderjaar:

– meer dan 200 000 kg door middel van synthese verkregen onderscheiden organische stoffen, of

– meer dan 30 000 kg door middel van synthese verkregen onderscheiden organische stoffen die tevens het chemische element fosfor, fluor of zwavel bevatten,

hebben geproduceerd dienen binnen twee weken na de inwerkingtreding van het besluit te melden dat zij dergelijke stoffen produceerden (artikel 12). Artikel 8 van dit besluit bepaalt dat deze kennisgeving jaarlijks, binnen twee maanden na het begin van het nieuwe kalenderjaar, herhaald dient te worden.

Voor alle kennisgevingsverplichtingen geldt dat zij moeten worden aangeleverd bij de Belastingdienst/Douane centrale dienst voor in- en uitvoer te Groningen. Dit geldt ook voor de indiening van ontheffingsaanvragen als bedoeld in artikel 9 (zie artikel 13). Deze dienst zorgt voor de verzameling van de nationale gegevens voor de Nationale Autoriteit, de Minister van Economische Zaken, die onder meer zorg draagt voor de doorgeleiding van de gegevens aan het Technisch Secretariaat van de Verdragsorganisatie in 's-Gravenhage.

III. Soorten inrichtingen waarop het besluit van toepassing is

De artikelen 3 en 10 hebben betrekking op inrichtingen, waarop artikel 3, tweede of derde lid, van de wet van toepassing is. Dit zijn de inrichtingen die lijst-1-stoffen in kleine hoeveelheden (minder dan 100 gram per jaar) produceren voor onderzoeksdoeleinden of voor medische of farmaceutische doeleinden, alsmede de door de minister aangewezen inrichtingen die zulke stoffen ontwikkelen, produceren, verwerven, opslaan, voorhanden hebben of gebruiken voor onderzoek of voor medische, farmaceutische of beschermingsdoeleinden. De ontheffingen, bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder a en b, van de wet, waarnaar verwezen wordt in de artikelen 4 en 5 van het besluit, hebben eveneens betrekking op inrichtingen die zich bezighouden met stoffen van lijst 1.

Voorts spreken de artikelen 6 en 11 van inrichtingen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, respectievelijk eerste of tweede lid, van de wet. Dit zijn inrichtingen die lijst-2-stoffen produceren, verwerken of verbruiken. De artikelen 7 en 11 hebben betrekking op inrichtingen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, respectievelijk eerste of tweede lid, van de wet, waarin lijst-3-stoffen worden geproduceerd. Tenslotte wordt in de artikelen 8 en 12 verwezen naar inrichtingen als bedoeld in artikel 6 van de wet. Dit zijn inrichtingen die onderscheiden organische stoffen produceren.

Ten slotte zij opgemerkt, dat de kennisgevingsverplichtingen ten aanzien van de in- en uitvoer van stoffen van lijst 1, 2 of 3 niet alleen gericht zijn tot degenen die een inrichting in bedrijf hebben, maar ook tot (andere) handelaren in dergelijke stoffen (zie de artikelen 5, onderdeel b, 6, vierde lid, en 7, vierde lid).

IV. Bedrijfseffectentoets

De kennisgevingsverplichtingen die als gevolg van dit besluit aan de Nederlandse chemische industrie en handel, diverse andere bedrijfstakken in uiteenlopende sectoren en ook een aantal onderzoeksinstellingen worden opgelegd, brengen administratieve lasten met zich mee. Een deel van deze lasten is eenmalig, de zogenaamde initiële kennisgevingen. Een ander deel keert jaarlijks terug.

Volgens gegevens van het betrokken Nederlandse bedrijfsleven en de voormalige Centrale Dienst voor In- en Uitvoer vallen ongeveer vijf tot tien producenten onder de kennisgevingsverplichtingen voor lijststoffen. Uit de memorie van toelichting bij de Uitvoeringswet verdrag chemische wapens blijkt dat in juni 1995 nog een schatting werd gemaakt van 150 kennisgevingsplichtige handelaren. Inmiddels lijken dat er niet meer dan 50 te zijn. De kennisgevingsverplichtingen voor productie van meer dan 200 ton (voor enkele categorieën 30 ton) van onderscheiden organische stoffen zullen een groot aantal bedrijven raken.

De administratieve belasting per bedrijf is echter te overzien aangezien de te verschaffen informatie van globale aard is. De belasting zal het grootst zijn voor de onderzoeksinstelling TNO, die als lijst-1-inrichting naar schatting zo'n vier mandagen voor de eerste kennisgeving moet uittrekken. De kennisgevingen die vervolgens jaarlijks moeten worden ingediend zullen qua tijd minder belastend zijn. Voor de circa vijf tot tien productie-inrichtingen van zowel lijst-2- als lijst-3-stoffen is de verwachting dat de eerste kennisgeving maximaal twee mandagen zal vergen. Ook bij deze inrichtingen geldt dat de volgende jaarlijkse kennisgevingen minder belastend zullen zijn. Voor het grootste deel van de betrokken ondernemingen, die slechts met in- of uitvoer van lijststoffen van doen hebben, zal de administratieve belasting hooguit het invullen van een kennisgevingsformulier ter grootte van één bladzijde (A4) betekenen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-van Weele


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 februari 1997, nr. 29.

Naar boven