Besluit van 17 maart 1997 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 26 november 1996, Directoraat-generaal Openbaar Bestuur, afdeling bestuur en wetgeving, nr. BW96/U2167;

Gelet op de artikelen 66 en 73 van de Gemeentewet;

De Raad van State gehoord (advies van 17 februari 1997, No.WO4.96.0581);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 11 maart 1997, Directoraat-generaal Openbaar Bestuur, afdeling bestuur en wetgeving, nr. BW97/301;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Rechtspositiebesluit burgemeesters 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 1 vervalt het kopje «geneeskundige keuring».

B

Artikel 5 komt te luiden:

Artikel 5

  • 1. De gemeenten worden ten behoeve van de vaststelling van de bezoldiging van de burgemeester ingedeeld in inwonersklassen overeenkomstig de volgende tabel:

    KlasseAantal inwoners
    1tot en met 2 000
    2 2 001– 4 000
    3 4 001– 8 000
    4 8 001– 14 000
    5 14 001– 24 000
    6 24 001– 40 000
    7 40 001– 60 000
    8 60 001–100 000
    9100 001–150 000
    10150 001–375 000
    11375 001 en meer
  • 2. Indien in gemeenten het ambt van burgemeester door dezelfde persoon wordt vervuld, worden deze gemeenten voor de indeling in een inwonersklasse als één gemeente aangemerkt waarbij de inwoners van de gemeenten worden samengeteld.

C

De artikelen 8 en 9 komen te luiden:

Artikel 8

  • 1. De bezoldiging van de burgemeester wordt bepaald overeenkomstig de tabel in bijlage I bij dit besluit.

  • 2. De bezoldiging van de burgemeester van meer dan één gemeente wordt bepaald overeenkomstig de tabel in bijlage I bij dit besluit met dien verstande dat wordt uitgegaan van de bezoldigingsschaal van de eerstvolgende hogere inwonersklasse.

  • 3. Als de bezoldiging van het personeel in de sector Rijk wijziging ondergaat en bij die wijziging is bepaald, dat zij een algemeen karakter heeft, worden de bedragen genoemd in de bijlage bij ministeriële regeling regeling overeenkomstig gewijzigd.

  • 4. Indien aan het personeel in de sector Rijk een eenmalige uitkering wordt toegekend en wordt bepaald dat deze uitkering een algemeen karakter draagt, ontvangt de burgemeester een uitkering op gelijke voet.

  • 5. Onze Minister doet het Georganiseerd Overleg burgemeesters mededeling indien het derde of vierde lid van toepassing is.

Artikel 9

  • 1. De aanspraak op de bezoldiging begint op de dag dat de benoeming ingaat en eindigt met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat of met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.

  • 2. Bij benoeming wordt de bezoldiging bepaald op het bedrag onmiddellijk gelegen boven de tot dusver genoten bezoldiging of het inkomen dat daarmee gelijk kan worden gesteld. Het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal wordt niet overschreden.

  • 3. Bij benoeming tot burgemeester van een andere gemeente kan, indien na de laatste periodieke verhoging in de vorige gemeente tenminste zes maanden zijn verstreken, de bezoldiging worden bepaald op het bedrag onmiddellijk gelegen boven het bedrag, bedoeld in het tweede lid. Het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal wordt niet overschreden.

  • 4. De bezoldiging wordt periodiek verhoogd tot het naasthogere bedrag. Deze verhoging geschiedt voor de eerste maal met ingang van de eerste dag van de maand, waarin sinds de benoeming een jaar is verstreken en vervolgens telkens na een jaar.

  • 5. Onze Minister kan in bijzondere gevallen, de commissaris gehoord, de bezoldiging op een hoger bedrag van de bezoldigingsschaal vaststellen.

D

Artikel 10 vervalt

E

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

Indien een gemeente door toeneming van het aantal inwoners of op grond van een besluit als bedoeld in artikel 7, wordt ingedeeld in een hogere inwonersklasse, wordt de bezoldiging van de burgemeester, onverminderd de toepassing van artikel 9, vierde lid, bepaald in de desbetreffende bezoldigingsschaal op het bedrag onmiddellijk gelegen boven de tot dusver genoten bezoldiging.

F

Na artikel 14 wordt voor het kopje «vakantie-uitkering» een artikel ingevoegd dat luidt:

Artikel 14a

  • 1. Een burgemeester die in een gemeente het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal heeft bereikt en benoemd wordt tot burgemeester van een andere gemeente, ontvangt indien die andere gemeente in een gelijke inwonersklasse is geplaatst, een toelage op de bezoldiging.

  • 2. De toelage komt ten laste van de gemeente en bedraagt:

    a. gedurende het eerste en tweede jaar na de benoeming het verschil tussen het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal en het naasthogere bedrag van de bezoldigingsschaal van de eerstvolgende hogere klasse;

    b. gedurende het derde en vierde jaar na de benoeming het verschil tussen het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal en het bedrag voorafgaand aan het maximum van de bezoldigingsschaal van de eerstvolgende hogere klasse;

    c. gedurende de volgende jaren het verschil tussen het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal en het maximum van de bezoldigingsschaal van de eerstvolgende hogere klasse.

  • 3. De burgemeester behoudt aanspraak op de toelage zolang hij het ambt vervult in een gemeente van een gelijke inwonersklasse als bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Indien de burgemeester het ambt vervult in een gemeente als bedoeld in artikel 7, behoudt hij de toelage na afloop van het tijdvak, bedoeld in dat artikel.

  • 5. De toelage wordt voor de toepassing van de artikelen 9, 11, 12, 15 en 15a gerekend tot de bezoldiging. Bij de toepassing van artikel 11 wordt het maximum van de desbetreffende bezoldigingsschaal niet overschreden.

G

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt in de tweede volzin na «als bedoeld in artikel 15,» en voor «een telefoonkostenvergoeding» ingevoegd: de helft van het bedrag van de ambtstoelage, bedoeld in artikel 16,.

2. Het vijfde lid wordt vervangen door twee nieuwe leden die luiden als volgt:

  • 5. Indien een waarnemend burgemeester tevens burgemeester van een andere gemeente is en de beide gemeenten met overeenkomstige toepassing van artikel 5, tweede lid, worden ingedeeld in een hogere inwonersklasse dan klasse 4, wordt de bezoldiging bepaald op het bedrag dat in bijlage I in de desbetreffende bezoldigingsschaal met het zelfde volgnummer is aangeduid als het nummer waarmee het voor de burgemeester geldende bezoldigingsbedrag is aangeduid in de bezoldigsschaal van die andere gemeente.

  • 6. Indien een waarnemend burgemeester tevens burgemeester van een andere gemeente is, kan in afwijking van artikel 14, de verhouding waarin de bezoldiging en de aanspraken, bedoeld in dat artikel, ten laste van de gemeenten komen, door Onze Minister worden vastgesteld.

3. Het zesde lid wordt vernummerd tot het zevende.

H

Na artikel 17 wordt voor het kopje «bezoldiging en ambtstoelage bij verblijf elders» een artikel ingevoegd dat luidt:

Artikel 17a

  • 1. Indien aan een gewezen burgemeester op grond van artikel 46, eerste lid, onder b, wachtgeld is toegekend en hij met de waarneming van het ambt van burgemeester wordt belast, wordt de toekenning van het wachtgeld opgeschort voor de duur van het waarnemerschap.

  • 2. Onder opschorting van de toekenning van het wachtgeld wordt verstaan dat het wachtgeld op grond van artikel 46, eerste lid, onder b, gedurende het waarnemerschap achterwege blijft en dat bij ontheffing van het waarnemerschap de toekenning van dit wachtgeld wordt hervat waarbij de hoogte en duur van de uitkering worden berekend als zou het waarnemerschap niet hebben plaatsgevonden.

  • 3. Indien de bezoldiging voor de waarneming minder is dan het wachtgeld, kan Onze Minister een aanvulling op de bezoldiging toekennen. De aanvullende uitkering komt ten laste van het Rijk en bedraagt ten hoogste het verschil tussen het wachtgeld en de bezoldiging voor de waarneming.

I

Artikel 46 wordt vervangen door:

Artikel 46

  • 1. De burgemeester heeft ten laste van het Rijk recht op wachtgeld bij:

    a. eervol ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het ambt, anders dan op grond van ziekte of gebreken;

    b. eervol ontslag wegens opheffing van de gemeente;

    c. eervol ontslag wegens benoeming tot burgemeester van een andere gemeente indien daar een lagere bezoldiging aan is verbonden;

    d. eervolle niet-herbenoeming, anders dan op eigen aanvraag;

    e. eervol ontslag wegens ongeschiktheid op grond van ziekte indien de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is vastgesteld dan 80%.

  • 2. De burgemeester heeft ten laste van de gemeente recht op wachtgeld bij eervol ontslag of niet-herbenoeming op eigen aanvraag als ook bij een eervol ontslag op grond van artikel 44, eerste lid, onder d, indien naar het oordeel van Onze Minister de reden van de aanvraag tot ontslag of niet-herbenoeming dan wel de reden van het ontslag is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de gemeenteraad. Onze Minister wint ter voorbereiding van zijn oordeel het advies in van de commissaris en hij stelt vervolgens de burgemeester in kennis van zijn voornemen omtrent het oordeel.

  • 3. Het wachtgeld wordt toegekend met overeenkomstige toepassing van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 met dien verstande dat:

    a. het wachtgeld op grond van het eerste lid, onder b,

    1°. voor tenminste twee jaar wordt toegekend;

    2°. gedurende het eerste jaar na het ontslag 100% van de laatstgenoten bezoldiging bedraagt;

    3°. gedurende het eerste jaar na het ontslag 100%, het tweede jaar 85% en vervolgens 75% van de laatstgenoten bezoldiging bedraagt, indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling 58 jaar of ouder is;

    b. het wachtgeld op grond van het eerste lid, onder c, in ieder geval voortduurt zolang de bezoldiging lager is dan de voorafgaand aan het ontslag genoten bezoldiging aangepast overeenkomstig artikel 4 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959.

  • 4. Indien het in geval van ontslag of niet-herbenoeming als bedoeld in het tweede lid naar het oordeel van Onze Minister kennelijk onredelijk is dat de financiële gevolgen van het ontslag of de niet-herbenoeming volledig ten laste van de gemeente komen, kan Onze Minister bepalen dat die gevolgen in afwijking van het tweede lid geheel of ten dele ten laste van het Rijk komen.

  • 5. In zeer bijzondere gevallen van ontslag kan bij koninklijk besluit ten laste van het Rijk ten gunste van de burgemeester van dit artikel worden afgeweken.

Artikel 46a

  • 1. De burgemeester van wie de gemeente wordt opgeheven en die met ingang van de datum van herindeling ontslag vraagt met het oog op een uitkering als bedoeld in artikel 42, tweede lid, ontvangt ten laste van het Rijk een aanvulling op deze uitkering tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.

  • 2. De aanvulling bedraagt een percentage van de laatstgenoten bezoldiging aangepast overeenkomstig artikel 4 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959. Het percentage is:

    a. 15% indien de burgemeester op de dag voorafgaand aan de datum van herindeling nog geen 63 jaar is;

    b. 25% indien de burgemeester op die de dag voorafgaand aan de datum van herindeling 63 jaar of ouder is.

Artikel 46b

  • 1. De waarnemend burgemeester heeft bij ontheffing van de waarneming recht op wachtgeld ten laste van het Rijk indien de waarneming zonder onderbreking tenminste één jaar heeft geduurd.

  • 2. Het wachtgeld wordt toegekend met overeenkomstige toepassing van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 met dien verstande dat als diensttijd wordt aangemerkt de periode van de waarneming.

J

De bijlagen I, IIA, IIB en III worden vervangen door de bijlage I opgenomen bij dit besluit

ARTIKEL II

  • 1. Bij de inwerkingtreding van dit besluit wordt de bezoldiging van de burgemeester vastgesteld op het bedrag dat gelijk is aan de bezoldiging die voor hem zou hebben gegolden indien de vervanging van de bijlagen, bedoeld in artikel I, onderdeel J, niet zou hebben plaatsgevonden en indien dat niet mogelijk is, op het naasthogere bedrag van de bezoldiging die voor hem zou hebben gegolden.

  • 2. Aan de burgemeester van wie de bezoldiging is vastgesteld op een gelijk bedrag als bedoeld in het eerste lid, wordt een eenmalige uitkering toegekend van f 250,-.

ARTIKEL III

De burgemeester die op de datum van inwerkingtreding van dit besluit recht heeft op wachtgeld op grond van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, behoudt dit recht met toepassing van de bepalingen van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 zoals deze luiden voor inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

Het Bezoldigingsbesluit burgemeester/secretaris2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

De bezoldiging van de burgemeester/secretaris bedraagt, met inachtneming van de artikelen 5 tot en met 13 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994:

a. in de inwonersklasse 2001 – 4000 : f  9 376,-;

b. in de inwonersklasse 4001 – 8000 : f 10 366,-.

B

Artikel 3 vervalt.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1997. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1996, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het met uitzondering van artikel I, onderdeel I, voor zover het betreft artikel 46, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994, terug tot en met 1 januari 1997.

histnoot

's-Gravenhage, 17 maart 1997

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de achtste april 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

BIJLAGE 1 BEZOLDIGING BURGEMEESTERS

{{ RAADPLEEG VOOR DEZE BIJLAGE HET GEDRUKTE STAATSBLAD }}

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De rechtspositie van de burgemeesters is geregeld in het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994. Over de rechtspositie van deze ambtsdragers vindt overleg plaats in het Georganiseerd Overleg burgemeesters. In het overleg op 12 juni 1996 is overeengekomen dat de rechtspositie op een aantal onderdelen dient te worden bijgesteld. Onderhavig wijzigingsbesluit bevat de benodigde aanpassingen van het Rechtspositiebesluit.

Een belangrijke wijziging heeft betrekking op de bezoldigingsstructuur. De bezoldigingsstructuur voor burgemeesters komt overeen met (een deel van) de salarisstructuur ingevolge het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA 1984). In het Sectoroverleg Rijkspersoneel is een herstructurering van de BBRA-schalen per 1 januari 1997 overeengekomen. In het Georganiseerd Overleg burgemeesters is besloten dat deze structuurwijziging wordt overgenomen zij het dan toegesneden op de bezoldigingsopbouw van de burgemeesters. Dit betekent dat de bijlagen bij het Rechtspositiebesluit burgemeesters dienen te worden herzien. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om tevens een aantal andere – voor het merendeel technische – aanpassingen van de regels omtrent bezoldiging tot stand te brengen.

Gemeentelijke herindeling kan ingrijpende consequenties hebben voor de burgemeesters van de betrokken gemeenten. In de rechtspositionele leidraad van 16 juni 1993 was door de Minister van Binnenlandse Zaken de handelwijze weergegeven ten aanzien van burgemeesters die als gevolg van gemeentelijke herindeling in een wachtgeldsituatie geraken of dreigen te geraken. Deze leidraad is zoals overeengekomen in het Georganiseerd Overleg burgemeesters vervangen door het Sociaal Beleidskader regelende de gevolgen voor burgemeesters bij gemeentelijke herindeling (d.d. 4 juli 1996, nr. BK/U1597). Het Beleidskader bevat ten opzichte van de leidraad een aantal wijzigingen die aanleiding geven het Rechtspositiebesluit aan te passen. Het betreft met name de regeling van de aanspraak op wachtgeld en van de waarneming van het ambt van burgemeester.

De regeling omtrent wachtgeld wordt ook in een ander opzicht aangepast. In de notitie aan de Tweede Kamer over de aanstellingswijze van de burgemeester en de commissaris van de Koningin, is reeds aangegeven dat het huidige Rechtspositiebesluit niet voorziet in de toekenning van wachtgeld aan de burgemeester in geval van een onherstelbare vertrouwensbreuk die aanleiding vormt voor het ontslag van de burgemeester1. Met de onderhavige wijziging van het Rechtspositiebesluit wordt nu ook voor deze situaties een regeling voor de aanspraak op wachtgeld gegeven. De regeling is onderwerp geweest van de beraadslagingen in het Georganiseerd Overleg burgemeesters. Met de regeling wordt tevens voorzien in de uitvoering van de in de Tweede Kamer aangenomen motie ter zake2. In deze motie wordt verzocht om nog dit jaar een toegesneden wachtgeldregeling – vergelijkbaar met de bestaande regeling voor wethouders – voor burgemeesters in te voeren.

Op de bovengenoemde onderwerpen en op de overige wijzigingen wordt in het artikelsgewijze deel van deze toelichting nader ingegaan.

Artikelsgewijs

ARTIKEL I

Onderdeel A

Bij het schrappen van de artikelen omtrent de geneeskundige keuring is verzuimd tevens het desbetreffende kopje te laten vervallen.

Onderdeel B

De wijziging van artikel 5 betreft een redactionele aanpassing. Met name het tweede lid is opnieuw geformuleerd.

Onderdeel C

In verband met de herstructurering van de bezoldigingsschalen wordt voorzien in een nieuwe bijlage met de gewijzigde bedragen. In de bijlagen wordt uitgegaan van inwonersklassen en bezoldigingsschalen. Het huidige besluit bevat tevens een afzonderlijke bijlage voor burgemeesters van twee gemeenten (bijlage IIA) als ook een bijlage voor burgemeesters van meer dan twee gemeenten (bijlage IIB). Voor burgemeesters van meerdere gemeenten wordt uitgegaan van het totale aantal inwoners en geldt ten opzichte van burgemeesters van één gemeente de naasthogere bezoldigingsschaal. Bij de bezoldiging voor meer dan twee gemeenten gelden aangepaste maximumbedragen. Benoeming tot burgemeester van meer dan twee gemeenten vindt echter niet meer plaats. Dat betekent dat voor de bepaling van alle bezoldigingen volstaan kan worden met een enkele tabel met dien verstande dat voor burgemeesters van twee gemeenten de inwonersklasse nog steeds wordt bepaald door de inwoners samen te tellen (artikel 5, tweede lid) en vervolgens uit te gaan van de naasthogere bezoldigingsschaal (artikel 8, tweede lid).

In verband met de bovengenoemde wijzigingen is artikel 8 aangepast waarbij de bepalingen tevens redactioneel zijn bijgesteld. Niet meer opgenomen is de regel om over de in artikel 8 bedoelde herziening van de bedragen het Georganiseerd Overleg burgemeesters te horen. Het betreft hier immers de voorgeschreven en automatische doorvertaling van wijzigingen in de bezoldiging van het rijkspersoneel. Indien de wijzigingen zich voordoen stelt de minister het Georganiseerd Overleg op de hoogte. De inhoud van het huidige vierde lid van artikel 8 is opgenomen in het nieuwe artikel 9.

In het nieuwe artikel 9 zijn de bepalingen over de individuele inschaling van de burgemeester samengebracht. Het huidige artikel 10 kan daarmee komen te vervallen. In het nieuwe artikel 9 wordt geen gebruik meer gemaakt van het systeem van salaris-anciënniteiten en het toekennen van al dan niet fictieve diensttijd. Bij de invoering van het Bezoldingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 is indertijd besloten om in het belang van de eenvoud en overzichtelijkheid de bepalingen in dat besluit betreffende het salarisverloop rechtstreeks te richten op het salaris. Ook in het Rechtspositiebesluit burgemeesters worden de bepalingen over het verloop van de bezoldiging van de burgemeester nu direct gericht op de bezoldiging. Ficties omtrent verkregen of verleende diensttijd komen in het besluit niet meer voor.

Het huidige eerste lid van artikel 9 heeft net als het nieuwe tweede lid betrekking op zowel een eerste benoeming tot burgemeester als op de benoeming tot burgemeester van een andere gemeente. Bij de inschaling wordt uitgegaan van het tot dusver verdiende salaris. Bij een eerste benoeming is dat uiteraard geen bezoldiging in de zin van de definitiebepaling van artikel 1. Daarom wordt in het nieuwe artikel 9 gesproken van de bezoldiging of het inkomen dat daarmee gelijk kan worden gesteld. In beide gevallen gaat het, evenals bij het huidige artikel 9, om de in de vorige functie genoten hoofdinkomsten en wordt er bijvoorbeeld geen rekening gehouden met aan de vorige functie verbonden onkostenvergoedingen of met inkomsten uit nevenfuncties.

Bij benoeming wordt de bezoldiging zoals beschreven vastgesteld op het naasthogere bedrag. Bij benoeming van een burgemeester tot burgemeester van een andere gemeente kan daarvan op gelijke wijze als op grond van het huidige artikel 9, vierde lid, ten gunste van de burgemeester worden afgeweken en rekening worden gehouden met tijd verstreken sinds de laatste verhoging in de vorige gemeente. De bezoldiging wordt bij de benoeming dan bepaald op het tweede hogere bedrag gelegen boven de laatstgenoten bezoldiging (derde lid).

Het vierde lid heeft betrekking op de periodieke verhoging van de bezoldiging. Deze verhoging vindt jaarlijks plaats te rekenen vanaf het moment dat de benoeming is ingegaan.

Onderdeel E

In het nieuwe artikel 11 wordt de systematiek van het verlenen van fictieve diensttijd niet meer gehanteerd. Als een gemeente overgaat naar een hogere inwonersklasse, geldt bij de bepaling van de bezoldiging het naasthogere bedrag in de nieuwe bezoldigingsschaal.

Onderdeel F

De Minister van Binnenlandse Zaken is met het Georganiseerd Overleg overeengekomen dat in het kader van het personeelsbeleid maatregelen zullen worden getroffen om de doorstroming en de mobiliteit onder burgemeesters te bevorderen. Daarbij is geconstateerd dat ook aan de zogenoemde horizontale doorstroming zoveel waarde wordt gehecht dat dit tot uitdrukking dient te komen komt in de sfeer van de beloning. Overeengekomen is dat bij horizontale doorstroming een toelage wordt toegekend. Op grond van het nieuwe artikel 14a bestaat de aanspraak op de toelage voor de burgemeester die in een gemeente het maximum van de bezoldigingsschaal heeft bereikt en benoemd wordt in een andere gemeente die in een gelijke inwonersklasse is geplaatst. Bij de vraag of er sprake is van een gemeente van gelijke inwonersklasse gaat het om de feitelijke indeling en dus met inbegrip van het geval dat een gemeente op grond van artikel 7 in klasse is verhoogd (opklassificatie).

De toekenning van de «mobiliteitstoelage» geschiedt stapsgewijze waarbij de bedragen steeds worden bepaald aan de hand van de bezoldigingsbedragen van de naasthogere schaal. De eerste twee jaar na de benoeming gaat het om het bedrag ter hoogte van één periodiek, het derde en vierde jaar het bedrag van twee periodieken. Daarna ontvangt de burgemeester de volledige toelage en die bedraagt het verschil tussen het maximum van de voor de gemeente geldende bezoldigingsschaal en het maximum van de naasthoger schaal. De toelage maakt deel uit van de berekeningsgrondslag voor wachtgeld en pensioen. Het bedrag wordt tevens meegerekend voor vaststelling van de vakantie- en de eindejaarsuitkering.

De burgemeester heeft aanspraak op de toelage zolang hij het ambt vervult in een gemeente van gelijke inwonersklasse. Bij een eventuele volgende benoeming in opnieuw een gemeente van gelijke inwonersklasse behoudt hij de toelage. Bij benoeming in een gemeente die in een hogere klasse is ingedeeld, verliest de burgemeester de aanspraak op de toelage. Bij de bepaling van de bezoldiging in de nieuwe gemeente wordt in dat geval rekening gehouden met de ontvangen toelage (artikel 14a, vijfde lid). Denkbaar is ook dat de burgemeester het ambt blijft vervullen in dezelfde gemeente, maar dat de inwonersklasse van die gemeente wijzigt. Bij indeling in een hogere klasse door groei van het aantal inwoners of door opklassificatie, vervalt de toelage en wordt deze verdisconteerd in de nieuwe bezoldiging. Dit kan echter niet leiden tot overschrijding van de bezoldigingsschaal. Bij terugval in een lagere klasse door inwonersdaling behoudt een zittende burgemeester ingevolge artikel 12 zijn bezoldiging. In het vijfde lid van artikel 14a is bepaald dat in dat geval de toelage tot de bezoldiging wordt gerekend. Het vierde lid van artikel 14a bepaalt dat een toelage behouden blijft indien een opklassificatie wordt ongedaan gemaakt. In die situatie zal voor de bepaling van de hoogte van de toelage uitgegaan worden voor de dan geldende naasthogere schaal overeenkomstig het tweede lid.

Onderdeel G

Op grond van het huidige Rechtspositiebesluit komt de waarnemend burgemeester alleen in aanmerking voor een ambtstoelage indien hij die functie langer dan een jaar uitoefent. In het Georganiseerd Overleg is overeengekomen dat ook de waarnemend burgemeester die voor kortere duur is aangewezen een vaste vergoeding voor kosten ontvangt. Deze bedraagt de helft van de ambtstoelage. Artikel 17, tweede lid, is in die zin aangevuld.

Ingevolge de wijziging van artikel 8 geldt bijlage I voor burgemeesters van zowel één als van twee gemeenten. Deze bijlage wordt ook gehanteerd voor de burgemeester die tevens in een andere gemeente waarneemt. De specifieke voorziening voor het geval dat daarbij het gezamenlijk inwonertal meer dan 14 000 bedraagt, is overgenomen in het nieuwe vijfde lid van artikel 17. In bijlage I zijn in de bezoldigingsschalen alle bedragen of periodieken aangeduid met nummers (0 tot en met 7). Voor de bedoelde waarnemend burgemeester geldt dat zijn bezoldiging in de nieuwe schaal wordt bepaald op hetzelfde periodieknummer als voor hem gold in de bezoldigingsschaal van zijn «eigen gemeente».

Onderdeel H

De burgemeester aan wie ontslag is verleend wegens opheffing van zijn gemeente ontvangt een wachtgelduitkering die in afwijking van het Rijkswachtgeldbesluit het eerste jaar 100% van de laatstgenoten bezoldiging bedraagt (huidig artikel 46, vierde lid, onder c). Daarna gelden de percentages van het Rijkswachtgeldbesluit. Indien de gewezen burgemeester een waarnemerschap vervult, wordt de waarnemersvergoeding verrekend met het wachtgeld. In het Georganiseerd Overleg burgemeesters is overeengekomen dat voor de burgemeesters die door gemeentelijke herindeling in een wachtgeldsituatie zijn geraakt, het vervullen van het waarnemerschap aantrekkelijker wordt gemaakt, namelijk door er in te voorzien dat het waarnemerschap de wachtgelduitkering doet opschorten. Artikel 17a bevat een daartoe strekkende regeling. De toekenning van het wachtgeld wordt opgeschort voor de duur van de vervulling van het waarnemerschap. De rechten en aanspraken die men op het moment van de waarneming heeft worden als het ware uitgesteld. Bij ontheffing van het waarnemerschap wordt de toekenning van het wachtgeld dus hervat als zou geen onderbreking hebben plaatsgevonden. Bij de berekening van het wachtgeld voor de verdere periode wordt wat betreft hoogte en duur van het wachtgeld, de onderbreking derhalve buiten beschouwing gelaten. Het derde lid van artikel 17a biedt de mogelijkheid van een aanvullende uitkering voor het geval dat de bezoldiging voor de waarneming minder bedraagt dan het wachtgeld. Deze mogelijkheid is van belang nu de waarneming de aanspraak op het wachtgeld doet opschorten. Overigens zij er op gewezen dat de opschorting van het wachtgeld op grond van artikel 46, eerste lid, onder b, niet betekent dat door de waarneming zelf geen wachtgeldrechten kunnen worden opgebouwd. Zie daarvoor artikel 46b (nieuw).

Onderdeel I

De gronden voor ontslag en de aanspraak op wachtgeld voor burgemeesters zijn geregeld in de artikelen 42 tot en met 46 van het Rechtspositiebesluit burgemeesters. Niet in alle gevallen van ontslag is er een recht op wachtgeld. De huidige regeling kent niet de mogelijkheid van ontslag in verband met een onherstelbare vertrouwensbreuk met de gemeenteraad en er is voor die situatie evenmin een regeling over wachtgeld. Met dit wijzingsbesluit wordt nu voor deze bijzondere gevallen van ontslag een wachtgeldvoorziening getroffen.

De behoefte aan uitbreiding van de wachtgeldregeling houdt verband met de kabinetsvoorstellen voor nieuwe aanstellings- en ontslagprocedures voor burgemeesters. De invloed van de raad op de benoeming wordt op onderdelen versterkt. De gemeenteraad zal tevens het recht verkrijgen van aanbeveling tot ontslag voor het geval de burgemeester het vertrouwen van de raad heeft verloren. De Gemeentewet zal in die zin worden aangepast. Als het verlies van het vertrouwen van de raad aanleiding is voor ontslag van de burgemeester, mag bij deze vorm van ontslag een passende wachtgeldregeling niet ontbreken. In de notitie van het kabinet aan de Tweede Kamer over de aanstellingswijze van burgemeesters is dan ook aangegeven dat de invoering van de nieuwe ontslagmogelijkheid vraagt om aanpassing van de rechtspositie1. Naar aanleiding van het overleg over de aanstellingswijze van de burgemeesters en de commissaris van de Koningin is door de Tweede Kamer een motie op dit punt aangenomen2. Aangezien met de motie wordt gevraagd om nog dit jaar een toegesneden wachtgeldregeling in te voeren voor burgemeesters, wordt nu vooruitlopend op de wijziging van de Gemeentewet in verband met de wijziging van de aanstellingsprocedure, een regeling omtrent het wachtgeld opgenomen in het Rechtspositiebesluit burgemeesters.

De regeling is vormgegeven door op de bestaande gevallen van ontslag, genoemd in het eerste lid van artikel 46, een aanvulling te geven in het tweede lid. Op grond van het nieuwe tweede lid kan de burgemeester ten laste van de gemeente een recht op wachtgeld verkrijgen in het geval van ontslag wegens verstoorde verhoudingen met de gemeenteraad. In de huidige regeling is er geen recht op wachtgeld indien men vrijwillig terugtreedt. Dit dient als hoofdregel gehandhaafd te blijven. De aanvraag voor het eigen ontslag leidt alleen tot een aanspraak op wachtgeld indien de ontslagaanvraag is ingegeven door de politieke bestuurlijke situatie in de gemeente. Anderzijds is daarvoor niet vereist dat de ontwikkelingen ook hebben geleid tot een daadwerkelijke bestuurscrisis of het opzeggen van het vertrouwen door de raad. In artikel 46, tweede lid, is bepaald dat de burgemeester van wie de eigen ontslagaanvraag voortvloeit uit de onwerkbare verhouding met de raad een aanspraak heeft op wachtgeld jegens de gemeente. De Minister van Binnenlandse Zaken zal moeten beoordelen of de reden van de eigen aanvraag tot het ontslag daadwerkelijk is gelegen in een verstoorde verhouding tussen de burgemeester en de gemeenteraad. Of er sprake is van een onwerkbare situatie wegens onvoldoende vertrouwen van de raad, zal in eerste instantie kunnen blijken uit een advies van de commissaris van de Koningin. De commissaris zal goed op de hoogte zijn van de omstandigheden in de betrokken gemeente. Daarom dient de minister ter voorbereiding van zijn oordeel het advies in te winnen van de commissaris van de Koningin. De burgemeester wordt medegedeeld of de minister voornemens is om aan het ontslag al dan niet de wachtgeldaanspraak te verbinden.

Een niet-herbenoeming is wat de gevolgen betreft vergelijkbaar met een ontslag. Ook een eigen aanvraag tot niet-herbenoeming kan zijn ingegeven door de verhoudingen met de gemeenteraad. In artikel 46, tweede lid, wordt daarom de aanvraag tot niet-herbenoeming wat betreft procedure en (financiële) consequenties gelijk gesteld met een aanvraag tot ontslag. De burgemeester heeft ten laste van de gemeente ook recht op wachtgeld bij niet-herbenoeming op eigen aanvraag indien naar het oordeel van de minister de reden van de aanvraag is gelegen in een verstoorde verhouding met de gemeenteraad. De minister dient daartoe het oordeel in te winnen van de commissaris van de Koningin. Hetzelfde geldt indien een ontslag wordt verleend ingevolge artikel 44, eerste lid, onder d (andere gronden). Ook in dat geval kan onder de beschreven omstandigheden een aanspraak op wachtgeld jegens de gemeente ontstaan.

Op grond van het huidige Rechtspositiebesluit blijven aanspraken op wachtgeld achterwege bij een ontslag zonder het predikaat «eervol». Ook bij toepassing van het tweede lid van artikel 46, ontstaat een aanspraak op wachtgeld jegens de gemeente uitsluitend indien er sprake is van eervol ontslag. Als de burgemeester op grond van het tweede lid van artikel 46 wachtgeld verkrijgt, wordt het wachtgeld toegekend en berekend met overeenkomstige toepassing van het Rijkswachtgeldbesluit 1959.

Zoals reeds aangegeven komen de kosten van het wachtgeld op grond van het tweede lid ten laste van de gemeente. De rechtspositionele regeling mag er niet toe leiden dat gemeenteraden te lichtvaardig het vertrouwen in de burgemeester opzeggen. Denkbaar is dat onder omstandigheden het volledig moeten dragen van de financiële lasten door de gemeente niet meer redelijk is te achten. Het vierde lid van artikel voorziet daartoe in de mogelijkheid om in bijzondere gevallen waarin toerekening van de (volledige) kosten aan de gemeente niet te rechtvaardigen is, af te wijken van de hoofdregel. Indien het kennelijk onredelijk is dat de financiële gevolgen van het ontslag of de niet-herbenoeming volledig ten laste van de gemeente komen, kan de minister bepalen dat kosten geheel of gedeeltelijk door het Rijk worden gedragen.

De overige wijzigingen van de regeling omtrent het wachtgeld hebben betrekking op burgemeesters die als gevolg van gemeentelijke herindeling in een wachtgeldsituatie zijn geraakt. In het huidige artikel 46 is er reeds in voorzien dat burgemeesters aan wie ontslag wordt verleend wegens opheffing van de gemeente, in aanmerking komen voor een wachtgeld dat in afwijking van het Rijkswachtgeldbesluit in het eerste jaar 100% van de laatstgenoten bezoldiging bedraagt. In het Georganiseerd Overleg is overeengekomen dat een specifieke en gunstige regeling wordt getroffen voor bij herindeling betrokken burgemeesters van 58 jaar en ouder. Deze burgemeesters worden geacht niet meer te solliciteren naar openstaande vacatures voor burgemeestersposten. Voor deze categorie burgemeesters gelden in afwijking van het Rijkswachtgeldbesluit de volgende percentages voor het wachtgeld: het eerste jaar 100%, het tweede jaar 85% en de volgende jaar tot aan de pensioenleeftijd 75% van de laatstgenoten bezoldiging (artikel 46, derde lid, onder a, derde onderdeel).

Artikel 46a bevat eveneens een uitkomst van besluitvorming in het Georganiseerd Overleg burgemeesters. Het betreft een aanvullende uitkering ten behoeve van bij herindeling betrokken burgemeesters die aanspraak kunnen maken op een VUT-uitkering. Deze aanvulling voor burgemeesters van wie de gemeente wordt opgeheven bedraagt een bepaald percentage van de laatstgenoten bezoldiging. Voor burgemeesters jonger dan 63 jaar is de aanvulling 15% en voor burgemeesters ouder dan 63 jaar is dat 25% van de bezoldiging. De uitkering wordt toegekend tot aan de pensioengerechtigde leeftijd. Overigens zij er op gewezen dat het artikel in verband met de invoering van de regeling Flexibel Pensioen en Uittreden aanpassing zal behoeven.

Opgemerkt zij dat in het nieuwe artikel 46 niet meer is voorzien in een regeling omtrent aanvullend wachtgeld voor de burgemeester die een functie als lid van gedeputeerde staten aanvaardt. Gelet op de huidige bezoldiging van gedeputeerden ingevolge het Rechtspositiebesluit gedeputeerden heeft de regeling in het huidige artikel 46 zijn betekenis verloren.

Onderdeel J

In de toelichting bij onderdeel C is uiteengezet dat de bijlagen I, IIA en IIB, met de bezoldigingsstructuur vervangen wordt door één bijlage (bijlage I). Ook de bijlage III kan vervallen. Deze bijlage behelst de zogenoemde garantieregeling voor burgemeesters van gemeenten tussen de 30 001 en 40 000 inwoners volgens de circulaire d.d. 16 juli 1990. Aangezien ingevolge de herstructurering de nieuwe maximum-bezoldiging voor inwonersklasse 6 (24 001–40 000 inwoners) hoger is dan het maximum van de garantieregeling is bijlage III overbodig geworden.

ARTIKEL II

Bij de invoering van de nieuwe bezoldigingsstructuur geldt – overeenkomstig de invoering bij het rijkspersoneel – dat de zittende burgemeester wordt ingeschaald in dezelfde bezoldigingsschaal als die welke voor hem gold vóór 1 januari 1997. De inpassing in die schaal geschiedt op het gelijke bedrag dan wel het naasthogere bedrag van de bezoldiging die voor hem zou hebben gegolden als de herstructurering niet had plaatsgevonden. Aan de burgemeester voor wie de bezoldiging op deze wijze wordt vastgesteld op een gelijk bedrag wordt een eenmalige uitkering toegekend van f 250,-.

ARTIKEL III

De wijziging van artikel 46 van het Rechtspositiebesluit is niet van invloed op de wachtgeld-aanspraken van burgemeesters die voor de inwerkingtreding van het wijzigingsbesluit recht hebben op wachtgeld.

ARTIKEL IV

Per 1 januari 1997 zijn nog twee aanwijzingen als bedoeld in artikel 295 Gemeentewet, waarbij de Kroon de gemeente heeft aangewezen als gemeente waar de functie van secretaris door de burgemeester wordt bekleed, van kracht. Er kunnen geen nieuwe aanwijzingen meer plaatsvinden. De bezoldiging van de burgemeester tevens secretaris wordt bepaald in het Bezoldigingsbesluit burgemeester/secretaris. Daarbij is de bezoldiging als burgemeester het uitgangspunt met dien verstande dat in verband met de secretarisfunctie de naasthogere salarisschaal van toepassing is met daarbij nog een extra periodiek.

Nu de bezoldigingsstructuur burgemeesters wordt gewijzigd, dient de bezoldiging van de burgemeester/secretaris overeenkomstig te worden aangepast. Aangezien het nog slechts twee personen betreft, kan de regeling sterk vereenvoudigd worden.

ARTIKEL V

Het besluit werkt terug tot en met 1 januari 1997. Deze terugwerkende kracht geldt echter niet voor de regeling omtrent wachtgeld ingeval van een verstoorde verhouding met de gemeenteraad (artikel 46, tweede lid). Overweging daarbij is dat het niet wenselijk zou zijn met het besluit deze financiële verplichting aan gemeenten op te leggen ten aanzien van reeds ontstane gevallen.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1994, 462, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 augustus 1996, Stb. 439.

XNoot
2

Stb. 1995, 307.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 mei 1997, nr. 88.

XNoot
1

Kamerstukken II 1995/96 21 427, nr. 115.

XNoot
2

Kamerstukken II 1995/96 21 427, nr. 132.

XNoot
1

Kamerstukken II 1995/96 21 427, nr. 115.

XNoot
2

Kamerstukken II 1995/96 21 427, nr. 132.

Naar boven