Wet van 11 december 1996 tot wijziging van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (de maatstaf voor de duur van het recht op uitkering en enige andere onderwerpen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de maatstaf voor de duur van het recht op uitkering bij aftreden als politiek ambtsdrager te wijzigen en enige andere wijzigingen aan te brengen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De >Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De uitkering wordt toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de belanghebbende minister is geweest, maar ten minste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. Indien de belanghebbende met een of meer onderbrekingen minister is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke hij minister is geweest in een tijdvak, laatstelijk voor zijn ontslag, waarin zijn ministerschap voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak is onderbroken.

2. Het tweede lid vervalt. Het derde en het vierde lid worden vernummerd tot respectievelijk tweede en derde lid.

B

Artikel 8, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder laatstelijk genoten wedde verstaan de wedde, de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering waarop de belanghebbende aanspraak had op de dag voorafgaande aan de dag waarop hij als minister is ontslagen.

C

Artikel 13a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «naar de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

2. In de derde volzin wordt «de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 105, derde lid.

D

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «wedde, inbegrepen de vakantie-uitkering, aangepast naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 105» vervangen door: wedde, inbegrepen de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

2. In het derde lid, derde volzin, wordt «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 105» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 9. Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het vierde lid vindt plaats:

    a. voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 9 tot nihil is verminderd;

    b. in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 106 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;

    c. indien de belanghebbende daarom verzoekt.

E

Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, wordt:

a. na «vakantie-uitkering» ingevoegd: en de eindejaarsuitkering;

b. «vierde lid» vervangen door: derde lid.

2. Het derde, vierde en vijfde lid komen te luiden:

  • 3. De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

    a. voor de gepensioneerde minister die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;

    b. voor de gepensioneerde minister die voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.

  • 4. In de in het derde lid bedoelde bedragen is mede begrepen de bruto vakantie-uitkering waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht bestaat.

  • 5. Wanneer de in het derde lid bedoelde bedragen worden gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 14c, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop bedoelde wijzigingen zich hebben voorgedaan.

3. In het zesde lid wordt «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

4. In het zevende lid, derde volzin, wordt «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

5. In het negende lid wordt «zevende of achtste lid» vervangen door: zesde of zevende lid.

F

Artikel 14aa, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Artikel 14a, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat de in dat lid bedoelde franchise het bedrag is dat op grond van een reglement, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet.

G

Artikel 14b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «De gepensioneerde minister die recht heeft op het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 9, zesde lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet heeft, voor zover zijn pensioen is berekend met toepassing van artikel 14a, recht op een toeslag op zijn pensioen,» vervangen door: De gepensioneerde minister heeft recht op een toeslag op zijn pensioen indien dat pensioen is berekend met toepassing van de franchise bedoeld in artikel 14a, derde lid, onderdeel a, en.

2. In het derde lid wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.

H

Artikel 22, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «14a, derde en vierde lid» wordt vervangen door: 14a, tweede en derde lid.

2. «14a, vierde lid, onder a» wordt vervangen door: 14a, derde lid onder a.

I

In artikel 27a, vierde lid, tweede volzin, wordt «de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 105, derde lid.

J

In artikel 27b, derde lid, tweede volzin, wordt «algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 105, derde lid.

K

Artikel 50, onderdeel e, komt te luiden:

e. berekeningsgrondslag: het bedrag van de op de dag vóór het aftreden geldende schadeloosstelling en aanspraak op eindejaarsuitkering, bedoeld in de artikelen 2 en 2b van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, waarbij de evenbedoelde aanspraak wordt berekend over de schadeloosstelling, bedoeld in artikel 2 van de evengenoemde wet, verminderd met het in dat artikel bedoelde percentage.

L

Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste, tweede, derde en vierde lid komen te luiden:

  • 1. De uitkering wordt toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de belanghebbende kamerlid is geweest, maar ten minste voor de duur van twee jaren en ten hoogste voor de duur van zes jaren. Indien de belanghebbende met een of meer onderbrekingen kamerlid is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke hij kamerlid is geweest in een tijdvak, laatstelijk voor zijn aftreden, waarin zijn kamerlidmaatschap voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak is onderbroken. Indien de belanghebbende gedurende een onderbreking van zijn kamerlidmaatschap minister is geweest, wordt de tijd waarin hij minister was niet meegeteld voor de berekening van de duur van onderbreking van het kamerlidmaatschap.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de uitkering toegekend voor de duur van zes maanden, indien de belanghebbende korter dan drie maanden kamerlid is geweest.

  • 3. Indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren kamerlid is geweest, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt. Indien de belanghebbende gedurende een onderbreking van zijn kamerlidmaatschap in een tijdvak als evenbedoeld minister is geweest, wordt dat tijdvak verlengd met de duur van de tijd waarin hij minister was.

  • 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder kamerlid mede begrepen lid van het Europees Parlement, voorzover dat lidmaatschap niet gelijktijdig werd vervuld met het kamerlidmaatschap. Voor de vaststelling van de tijd gedurende welke de belanghebbende kamerlid is geweest, telt niet mee de tijd gedurende welke de schadeloosstelling als kamerlid niet werd genoten.

2. Het huidige vierde en het huidige vijfde lid worden vernummerd tot respectievelijk vijfde en zesde lid.

M

Artikel 53 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien de belanghebbende op de dag voor zijn aftreden als kamerlid de verhoging of een toelage genoot, bedoeld in artikel 12, eerste lid, respectievelijk artikel 11, eerste en tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, wordt de berekeningsgrondslag verhoogd met het bedrag van die verhoging respectievelijk toelage, inbegrepen de daarover geldende aanspraak op eindejaarsuitkering.

2. In het derde lid wordt «Het in het eerste lid bedoelde bedrag» vervangen door: De berekeningsgrondslag.

N

Artikel 56, tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. met ingang van de dag waarop het gewezen kamerlid wederom als kamerlid optreedt dan wel lid wordt van het Europees Parlement.

O

Artikel 58a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «naar de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

2. In de derde volzin wordt «de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 105, derde lid.

P

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 105» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

2. In het derde lid, tweede volzin, wordt «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 105» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

3. Het vierde lid komt na «van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer,» te luiden: verhoogd met de daarover berekende aanspraak op eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 2b van die wet en aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

4. Het zevende lid komt te luiden:

  • 7. In afwijking van het zesde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 54. Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het zesde lid vindt plaats:

    a. voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 54, eerste lid, tot nihil is verminderd;

    b. in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 106 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;

    c. indien de belanghebbende daarom verzoekt.

Q

Artikel 59a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid.

2. Het derde, vierde en vijfde lid komen te luiden:

  • 3. De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

    a. voor het gepensioneerde kamerlid dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;

    b. voor het gepensioneerde kamerlid dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.

  • 4. In de in het derde lid bedoelde bedragen is mede begrepen de bruto vakantie-uitkering waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht bestaat.

  • 5. Wanneer de in het derde lid bedoelde bedragen worden gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 59c, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop bedoelde wijzigingen zich hebben voorgedaan.

3. Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. «achtste, negende en tiende lid» wordt vervangen door: zevende, achtste en negende lid.

b. «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 105» wordt vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

4. Het zevende lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt «zevende lid» vervangen door: zesde lid.

b. In de tweede volzin wordt «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 105» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

5. Het achtste lid komt na «van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer,» te luiden: inbegrepen de daarover geldende aanspraak op eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 2b van die wet en aangepast volgens de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

6. In het negende lid wordt «negende lid» vervangen door: achtste lid.

7. In het elfde lid wordt «zevende, achtste, negende of tiende lid» vervangen door: zesde, zevende, achtste of negende lid.

R

Artikel 59aa, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Artikel 59a, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat de in dat lid bedoelde franchise het bedrag is dat op grond van een reglement, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet.

S

Artikel 59b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «Het gepensioneerde kamerlid dat recht heeft op het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 9, zesde lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet heeft, voor zover zijn pensioen is berekend met toepassing van artikel 59a, recht op een toeslag op zijn pensioen,» vervangen door: Het gepensioneerde kamerlid heeft recht op een toeslag op zijn pensioen indien dat pensioen is berekend met toepassing van de franchise bedoeld in artikel 59a, derde lid, onderdeel a, en.

2. In het derde lid wordt «59a, vierde lid» vervangen door: 59a, derde lid.

T

Artikel 67, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «59a, derde en vierde lid» wordt vervangen door: 59a, tweede en derde lid.

2. «59a, vierde lid, onder a» wordt vervangen door: 59a, derde lid, onder a.

U

In artikel 73, vierde lid, tweede volzin, wordt «de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 105, derde lid.

V

In artikel 73a, derde lid, tweede volzin, wordt «de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 105, derde lid.

W

Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, wordt «zevende lid van dat artikel» vervangen door: zesde lid van artikel 14a.

2. In het vierde lid, tweede volzin, wordt «de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

3. In het zesde lid wordt «de regelen overeenkomstig de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: de regels, bedoeld in artikel 105, derde lid.

X

Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, onder 1e, komt te luiden:

1e. een bruto-ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet, met inbegrip van de daarbij behorende vakantie-uitkering voor zover deze niet behoort tot de overlijdensuitkering krachtens die wet;

2. In het eerste lid, onderdeel b, onder 2e, wordt «in de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: in de Algemene Weduwen- en Wezenwet met inbegrip van de daarbij behorende vakantie-uitkering krachtens die wet.

3. In het eerste lid, onderdeel b, onder 3e, wordt de zinsnede «van de Nederlandse Antillen» vervangen door: van de Nederlandse Antillen, van Aruba.

Y

In artikel 97, derde lid, wordt de zinsnede «een pensioen als bedoeld in artikel 9, tiende lid, onder a of b, van de Algemene Ouderdomswet,» vervangen door: een algemeen pensioen voor gehuwden.

Z

Artikel 105 komt te luiden:

Artikel 105

  • 1. Een pensioen op grond van de tweede of de derde afdeling van deze wet wordt telkens aangepast overeenkomstig een aanpassing, aan een algemene bezoldigingswijziging, van een pensioen van een gepensioneerde overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP die werkzaam is geweest in de sector Rijk.

  • 2. Indien aan een gepensioneerde overheidswerknemer, als bedoeld in het eerste lid, een eenmalige uitkering wordt toegekend, wordt aan degene die recht heeft op een pensioen, als bedoeld in dat lid, overeenkomstig een eenmalige uitkering toegekend.

  • 3. Onze Minister stelt regels voor de toepassing van het eerste en het tweede lid. Deze regels werken zonodig terug tot en met de datum waarop een pensioenaanpassing is ingegaan of recht is ontstaan op een eenmalige uitkering.

AA

Artikel 130 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. wedde: wedde inclusief vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, waarop het gewezen of gepensioneerd lid van gedeputeerde staten op de dag voorafgaande aan de dag, waarop hij ophield lid van gedeputeerde staten te zijn, aanspraak had, tenzij uit de desbetreffende bepaling het tegendeel blijkt.

2. Aan het tweede lid wordt een onderdeel d toegevoegd, luidende:

d. deeltijdfactor: een breuk waarvan de teller wordt gevormd door de genoten wedde exclusief de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, en de noemer door het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan die wedde is afgeleid.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Onder lid van gedeputeerde staten wordt voor de toepassing van deze wet en daarop gebaseerde bepalingen niet begrepen de commissaris van de Koning.

BB

In artikel 131 wordt «132a» vervangen door: 133a.

CC

Artikel 132 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste, tweede en derde lid komen te luiden:

  • 1. De uitkering kan worden toegekend voor een duur gelijk aan de tijd waarin de belanghebbende lid van gedeputeerde staten is geweest, tot een maximum van zes jaren, met dien verstande dat kan worden bepaald dat de uitkering ten minste voor de duur van twee jaren wordt toegekend. Indien de belanghebbende met een of meer onderbrekingen lid van gedeputeerde staten is geweest, wordt in aanmerking genomen de tijd gedurende welke hij lid van gedeputeerde staten is geweest in een tijdvak, laatstelijk voordat hij ophield lid van gedeputeerde staten te zijn, waarin zijn lidmaatschap van gedeputeerde staten voor ten hoogste een zesde deel van dat tijdvak is onderbroken.

  • 2. In de verordening, bedoeld in artikel 131, eerste lid, kunnen provinciale staten bepalen dat, indien de belanghebbende ten tijde van zijn aftreden als lid van gedeputeerde staten de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en hij in het tijdvak van twaalf jaren dat direct aan zijn aftreden voorafgaat ten minste tien jaren lid van gedeputeerde staten is geweest, de uitkering wordt voortgezet tot het tijdstip waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de uitkering worden toegekend voor de duur van ten hoogste zes maanden, indien de belanghebbende korter dan drie maanden lid van gedeputeerde staten is geweest.

2. Het huidige derde lid en het huidige vierde lid worden vernummerd tot respectievelijk vierde en vijfde lid.

DD

Artikel 138a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de eerste volzin wordt «naar de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid.

2. In de derde volzin wordt «de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid.

EE

Artikel 139 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, eerste volzin, wordt «naar de in artikel 157 bedoelde regelen» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid.

2. In het derde lid, tweede volzin, wordt «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 157» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid.

3. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt het pensioen over de in dat lid bedoelde tijd berekend naar de helft van het ingevolge dat lid toepasselijke percentage, over het gedeelte van die tijd waarin de uitkering is verminderd wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 134. Geen meetelling van diensttijd als bedoeld in het vierde lid vindt plaats:

    a. voor zover gedurende de in dat lid bedoelde tijd de uitkering wegens het genieten van inkomsten als bedoeld in artikel 134, eerste lid, tot nihil is verminderd;

    b. in zover de belanghebbende die recht heeft op uitkering, maar die minder uitkering geniet dan de krachtens artikel 160 berekende inhoudingen ter zake van ouderdom en overlijden, er geen zorg voor draagt dat het bedrag van deze inhoudingen, welk bedrag in dit geval als een op hem rustende schuld wordt beschouwd, bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd is voldaan;

    c. indien de belanghebbende zulks verzoekt. Provinciale staten onderscheidenlijk de raad kunnen bepalen dat voor de toepassing van de eerste en de tweede volzin de vergoeding voor de werkzaamheden als lid van provinciale staten respectievelijk de raad niet wordt beschouwd als daar bedoelde inkomsten.

FF

Artikel 139a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, wordt «vijfde lid» vervangen door: vierde lid.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Ten aanzien van een lid van gedeputeerde staten dat voor zijn bezoldiging geacht wordt niet de volledige werkweek aan het ambt te besteden, wordt onder wedde verstaan het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarvan die wedde is afgeleid.

3. Het vierde, vijfde en zesde lid komen te luiden:

  • 4. De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt:

    a. voor het gepensioneerde lid van gedeputeerde staten dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als gehuwd wordt aangemerkt twintig zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest;

    b. voor het gepensioneerde lid van gedeputeerde staten dat voor de toepassing van de Algemene Ouderdomswet als ongehuwd wordt aangemerkt tien zevende maal het tot een jaarbedrag herleide bedrag waarop ingevolge die wet recht bestaat of zou hebben bestaan indien hij op grond van die wet verzekerd zou zijn geweest.

  • 5. In de in het vierde lid bedoelde bedragen is mede begrepen de bruto vakantie-uitkering waarop ingevolge de Algemene Ouderdomswet recht bestaat.

  • 6. Wanneer de in het vierde lid bedoelde bedragen worden gewijzigd, wordt de pensioengrondslag herberekend. Het herberekende pensioen gaat, onverminderd artikel 139d, tweede lid, in op dezelfde dag als waarop bedoelde wijzigingen zich hebben voorgedaan.

4. Het zevende lid wordt als volgt gewijzigd:

a. «negende lid» wordt vervangen door: achtste lid.

b. «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157» wordt vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid.

5. Het achtste lid wordt gewijzigd als volgt:

a. In de eerste volzin wordt «achtste lid» vervangen door: zevende lid.

b. In de tweede volzin wordt «naar de regelen vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157» vervangen door: volgens de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid.

6. In het tiende lid wordt «zevende, achtste of negende lid» vervangen door: zevende of achtste lid.

GG

Artikel 139aa, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Artikel 139a, tweede lid, is van toepassing, met dien verstande dat de in dat lid bedoelde franchise het bedrag is dat op grond van een reglement, als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Wet privatisering ABP als zodanig geldt voor de berekening van een ouderdomspensioen van een gepensioneerd overheidswerknemer in de zin van die wet.

HH

Artikel 139b komt te luiden:

Artikel 139b

Tijd, doorgebracht als lid van gedeputeerde staten, gedurende welke de belanghebbende voor zijn bezoldiging geacht werd niet de volledige werkweek aan zijn ambt te besteden, telt voor de pensioenberekening met toepassing van artikel 139a of 139aa, dan wel met toepassing van beide artikelen, mee met inachtneming van de voor die tijd toepasselijke deeltijdfactor of deeltijdfactoren.

II

Artikel 139c wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Het gepensioneerde lid van gedeputeerde staten dat recht heeft op het ouderdomspensioen bedoeld in artikel 9, zesde lid, onder a, van de Algemene Ouderdomswet heeft, voor zover zijn pensioen is berekend met toepassing van artikel 139a, recht op een toeslag op zijn pensioen,» vervangen door: Het gepensioneerde lid van gedeputeerde staten heeft recht op een toeslag op zijn pensioen indien dat pensioen is berekend met toepassing van de franchise bedoeld in artikel 139a, vierde lid, onderdeel a, en.

2. In het derde lid wordt «139a, vijfde lid» vervangen door: 139a, vierde lid.

JJ

Artikel 145, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. «139a, derde, vierde en vijfde lid» wordt vervangen door: 139a, tweede, derde en vierde lid.

2. «139a, vijfde lid, onder a» wordt vervangen door: 14a, vierde lid onder a.

KK

In artikel 150a, vierde lid, tweede volzin, wordt «de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157» vervangen door: de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid.

LL

In artikel 150b, derde lid, tweede volzin, wordt «de algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 157» vervangen door: de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 157, derde lid.

MM

Artikel 156, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de eerste volzin wordt «de in artikel 157 bedoelde regelen» vervangen door: de regels, bedoeld in artikel 157, derde lid.

b. In de derde volzin wordt «door Ons gewijzigd bij de Algemene maatregel van bestuur bedoeld in artikel 105» vervangen door: gewijzigd bij de ministeriële regeling bedoeld in artikel 157.

NN

Artikel 157 komt te luiden:

Artikel 157

  • 1. Een pensioen op grond van een verordening als bedoeld in artikel 138 van deze wet wordt telkens aangepast overeenkomstig een aanpassing, aan een algemene bezoldigingswijziging, van een pensioen van een gepensioneerde overheidswerknemer in de zin van de Wet privatisering ABP die werkzaam is geweest in de sector Rijk.

  • 2. Indien aan een gepensioneerde overheidswerknemer, als bedoeld in het eerste lid, een eenmalige uitkering wordt toegekend, wordt aan degene die recht heeft op een pensioen, als bedoeld in dat lid, overeenkomstig een eenmalige uitkering toegekend.

  • 3. Onze Minister stelt regels voor de toepassing van het eerste en het tweede lid. Deze regels werken zonodig terug tot en met de datum waarop een pensioenaanpassing is ingegaan of recht is ontstaan op een eenmalige uitkering.

ARTIKEL II

1. Een regeling van nabestaanden- en wezenpensioen, vervat in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers of in een verordening als bedoeld in hoofdstuk 23 van die wet, wordt voor de toepassing van artikel 103 van de Algemene nabestaandenwet beschouwd als een pensioenregeling als bedoeld in dat artikel.

2. De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt ter zake van het nabestaanden- en wezenpensioen als volgt gewijzigd:

A. Artikel 22a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt:

a. in de eerste volzin «pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet;

b. in de tweede volzin «genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, vermeerderd met het bedrag van de vakantie-uitkering, genoemd in artikel 37b, zesde lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

2. In het vierde lid wordt «genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet of van de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

B. In artikel 22b, tweede lid, wordt «pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

C. Artikel 25a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De wees die geen recht heeft op wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft recht op een toeslag op zijn volgens artikel 25 berekende pensioen, tenzij zijn ouder recht heeft op halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het wezenpensioen tellend jaar:

    a. voor de wees bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder a, 0,375 percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet;

    b. voor de wees bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, 0,75 percent van het onder a bedoelde jaarbedrag.

2. In het vierde lid wordt «genoemd in artikel 19, elfde lid, onder b, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder b, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, van de halfwezenuitkering ingevolge die wet of van de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

D. Artikel 67a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt:

a. in de eerste volzin «pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet;

b. in de tweede volzin «genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, vermeerderd met het bedrag van de vakantie-uitkering, genoemd in artikel 37b, zesde lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

2. In het vierde lid wordt «genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet of van de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

E. In artikel 67b, tweede lid, wordt «pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

F. Artikel 70a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De wees die geen recht heeft op wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft recht op een toeslag op zijn volgens artikel 70 berekende pensioen, tenzij zijn ouder recht heeft op halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het wezenpensioen tellend jaar:

    a. voor de wees bedoeld in artikel 70, eerste lid, onder a, 0,375 percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet;

    b. voor de wees bedoeld in artikel 70, eerste lid, onder b, 0,75 percent van het onder a bedoelde jaarbedrag.

2. In het vierde lid wordt «genoemd in artikel 19, elfde lid, onder b, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder b, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, van de halfwezenuitkering ingevolge die wet of van de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

G. Artikel 95, eerste lid, onderdeel b, 2e, komt te luiden:

2e. een nabestaandenuitkering, een halfwezenuitkering en een wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet;

H. Artikel 99 wordt als volgt gewijzigd:

1. onderdeel c komt te luiden:

c. Indien een nabestaande recht heeft op nabestaandenuitkering alsmede halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, maar geen van de kinderen aan welke de nabestaande het recht op halfwezenuitkering ontleent recht heeft op pensioen, wordt uitsluitend uitgegaan van het bedrag van de nabestaandenuitkering.

2. In onderdeel i wordt «artikel 47 van de Algemene Weduwenen Wezenwet» vervangen door: artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet.

3. In onderdeel j wordt «Algemene Weduwen en Wezenwet» vervangen door: Algemene nabestaandenwet.

I. Artikel 145a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt:

a. in de eerste volzin «pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet;

b. in de tweede volzin «genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, vermeerderd met het bedrag van de vakantie-uitkering, genoemd in artikel 37b, zesde lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

2. In het vierde lid wordt «genoemd in artikel 19, elfde lid, onder a, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder a, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet of van de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

J. In artikel 145b, tweede lid, wordt «pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet.

K. Artikel 148a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De wees die geen recht heeft op wezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft recht op een toeslag op zijn volgens artikel 148 berekende pensioen, tenzij zijn ouder recht heeft op halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet. Deze toeslag bedraagt jaarlijks voor elk voor de berekening van het wezenpensioen tellend jaar:

    a. voor de wees bedoeld in artikel 148, eerste lid, onder a, 0,375 percent van de tot een jaarbedrag herleide som van de nabestaandenuitkering en de halfwezenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, vermeerderd met de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet;

    b. voor de wees bedoeld in artikel 148, eerste lid, onder b, 0,75 percent van het onder a bedoelde jaarbedrag.

2. In het vierde lid wordt «genoemd in artikel 19, elfde lid, onder b, onderscheidenlijk artikel 37b, zesde lid, onder b, van de Algemene Weduwen- en Wezenwet» vervangen door: van de nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet, van de halfwezenuitkering ingevolge die wet of van de daarover berekende vakantie-uitkering ingevolge die wet.

ARTIKEL III

  • 1. Voor een recht op nabestaanden- of wezenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 30 juni 1996 en 1 januari 1998 van een politieke ambtsdrager, gewezen politieke ambtsdrager of gepensioneerde politieke ambtsdrager als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a en b, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, van een nabestaande of een wees die geen recht heeft op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet maar wel recht op pensioen of tijdelijke uitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet zou hebben gehad indien die wet nog van kracht zou zijn geweest, geldt het volgende:

    a. voor de toepassing van de bepalingen inzake samenloop van pensioen en algemeen pensioen over tijd vóór 1 januari 1986 (inbouwbepalingen) en de bepalingen inzake het recht op een toeslag wegens het ontbreken van recht op uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet heeft artikel I, eerste lid, geen werking;

    b. de onder a bedoelde toeslag wordt berekend overeenkomstig de artikelen 22a en 67a indien het een toeslag op een nabestaandenpensioen betreft en overeenkomstig de artikelen 25a en 70a indien het een toeslag op een wezenpensioen betreft;

    c. een toeslag op een nabestaandenpensioen wordt mede berekend over tijd na 31 december 1995, indien en voorzover in aanmerking genomen voor de berekening van het pensioen.

  • 2. Het eerste lid, onder c, geldt mede voor een recht op nabestaandenpensioen, ontstaan wegens overlijden tussen 26 juni 1996 en 1 juli 1996 van een politieke ambtsdrager, gewezen politieke ambtsdrager of gepensioneerde politieke ambtsdrager als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a en b, van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, van een nabestaande die wegens dat overlijden recht heeft verkregen op een tijdelijke weduwenuitkering op grond van de Algemene Weduwen- en Wezenwet, na het verstrijken van de duur van die uitkering.

  • 3. Bij een verordening als bedoeld in hoofdstuk 23 van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers kan een regeling worden getroffen overeenkomstig het eerste en het tweede lid.

  • 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan besluiten dat in de plaats van de in het eerste lid genoemde datum 1 januari 1998 een latere datum zal gelden.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat:

a. artikel I, de onderdelen B, D 1, E 1a, K, M, P 3, Q 5 en AA 1, terug werkt tot en met 1 januari 1993, wat betreft de onderdelen D 1, P 3 en Q 5 voor zover daarbij artikelen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers worden gewijzigd ter zake van de eindejaarsuitkering;

b. artikel I, de onderdelen E 1b en 5, G 2, H, Q 1, 3a, 4a, 6 en 7, S 2, T, W 1, BB, FF 1, 4a, 5a en 6, II 2 en JJ, terugwerkt tot en met 1 januari 1995;

c. artikel I, de onderdelen D 1 en 2, E 3 en 4, F, I, J, O, P 1, 2 en 3, Q 3b, 4b en 5, R, U, V, W 2 en 3, Z, DD, EE 1 en 2, FF 4b en 5b, GG, KK, LL, MM en NN, terugwerkt tot en met 1 januari 1996, wat betreft de onderdelen D 1, P 3 en Q 5 voor zover daarbij artikelen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers worden gewijzigd in verband met de wijziging van artikel 105 van die wet, bij deze wet;

d. artikel I, de onderdelen AA 2, FF 2 en HH, werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd vanaf 1 januari 1994 en wat betreft onderdeel AA 3 terugwerkt tot en met die datum;

e. artikel I, de onderdelen A, L en CC, werking heeft ten aanzien van een recht op uitkering ter zake van een ontslag of aftreden ingaande 1 januari 1995 of later;

f. artikel I, de onderdelen D 3, P 4 en EE 3, werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen uitkeringstijd waarin de belanghebbende inkomsten heeft uit een betrekking waaraan aanspraak op overheidspensioen wordt ontleend vanaf 1 januari 1995, en overigens eerst werking heeft ten aanzien van voor een pensioenberekening in aanmerking te nemen tijd waarin recht op uitkering bestaat uit hoofde van een ontslag of aftreden op of na de dag van inwerkingtreding van deze wet;

g. de artikelen II en III terugwerken tot en met 1 juli 1996.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 11 december 1996

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de zestiende januari 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1979, 519, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 juni 1996, Stb. 317.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1995/96, 24 632.

Handelingen II 1996/97, blz. 2109.

Kamerstukken I 1996/97, 24 632 (92, 92a).

Handelingen I 1996/97, blz. 317.

Naar boven