Besluit van 5 februari 1997, houdende regels ter uitvoering van de inning van de in de artikelen 36e en 36f van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregelen (Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 25 november 1996, Directie Wetgeving, nr. 593087/96/6;

Gelet op de artikelen 36e en 36f van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 572, tweede lid, en 577b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en op artikel 2 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau;

De Raad van State gehoord (advies van 16 januari 1997, nr. W03.96.0565);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 24 januari 1997, Directie Wetgeving, nr. 604301/97/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Het Centraal Justitieel Incassobureau

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. CJIB: Centraal Justitieel Incassobureau, bedoeld in artikel 1 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau;

b. Onze Minister: Onze Minister van Justitie.

Artikel 2

Het CJIB heeft tot taak het openbaar ministerie te ondersteunen bij zijn taak met betrekking tot de inning van het geldbedrag, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 3

Het CJIB heeft tot taak het openbaar ministerie te ondersteunen bij zijn taak met betrekking tot de inning van de som geld ten behoeve van het slachtoffer, bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 4

Het CJIB verricht de werkzaamheden die Onze Minister of het openbaar ministerie van hem in verband met de uitoefening van hun in artikel 2 en 3 genoemde taken verlangen.

Paragraaf 2. De plaats en wijze van betaling

Artikel 5

De betaling van het geldbedrag bedoeld in artikel 36e en van de som geld bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door storting of overschrijving op een daartoe bestemde giro- of bankrekening van het CJIB. In bijzondere gevallen kan de betaling geschieden op een door het CJIB aan te wijzen plaats, dan wel aan een door het CJIB aan te wijzen persoon.

Artikel 6

  • 1. Degene die betaalt, maakt daarbij op een door het CJIB aan te geven wijze melding van de zaak waar de betaling betrekking op heeft.

  • 2. Ingeval geen melding is gemaakt op de wijze bedoeld in het eerste lid van de zaak waar de betaling betrekking op heeft, kan het CJIB het aan hem betaalde bedrag terugstorten op de rekening waarvan het bedrag afkomstig is, of anderszins het bedrag terugbetalen aan de persoon die betaald heeft.

Artikel 7

  • 1. In het belang van een juiste taakuitoefening bij de inning van een bij rechterlijke uitspraak opgelegde ontnemings- of schadevergoedingsmaatregel wordt in de gevallen, bedoeld in artikel 5, tweede volzin, onverwijld een betalingsbewijs uitgereikt dat door de persoon aan wie wordt voldaan, is gedagtekend en ondertekend.

  • 2. In de gevallen, bedoeld in artikel 5, tweede volzin, wordt van de inning aantekening gehouden op de wijze zoals door het CJIB is aangegeven.

  • 3. De aantekeningen worden, uiterlijk een jaar nadat zij zijn opgemaakt, desverlangd getoond aan de personen die met het toezicht op de inning van de genoemde maatregelen zijn belast.

Paragraaf 3. De verantwoording van de gelden

Artikel 8

Een ieder die betrokken is bij de inning en incasso van een bij rechterlijke uitspraak opgelegde ontnemings- of schadevergoedingsmaatregel verstrekt het CJIB en het openbaar ministerie de gegevens die zij behoeven in verband met de uitoefening van hun in de artikelen 2 en 3 bedoelde taken.

Artikel 9

  • 1. Het Hoofd van de Directie Financieel Economische Zaken van het Ministerie van Justitie draagt zorg voor de opening van een of meer afzonderlijke giro- of bankrekeningen van het CJIB welke rekeningen bestemd zijn voor de betaling van gelden voortvloeiend uit de tenuitvoerlegging van bij rechterlijke uitspraak opgelegde ontnemings- of schadevergoedingsmaatregelen.

  • 2. De directeur van het CJIB is belast met het beheer van de in het eerste lid bedoelde giro- of bankrekeningen.

  • 3. Onze Minister stelt nadere voorschriften vast omtrent het beheer van de in het eerste lid bedoelde giro- of bankrekeningen en de in verband daarmee te voeren administratie.

Artikel 10

  • 1. Onze Minister stelt het formulier vast van het door de in artikel 7, eerste lid, bedoelde personen uit te reiken betalingsbewijs.

  • 2. De ontvangen gelden worden regelmatig op de door het CJIB aangegeven wijze overgemaakt op de daartoe bestemde giro- of bankrekeningen van het CJIB.

  • 3. Onze Minister stelt nadere voorschriften vast omtrent de verstrekking en het beheer van de betalingswijzen, de afrekening en de verantwoording van de ontvangen gelden alsmede de in verband daarmee te voeren administratie.

Artikel 11

De beheerder van ee politiekorps doet op de door Onze Minister te bepalen wijze jaarlijks opgave van de uitvoering van de in artikel 10, derde lid, bedoelde voorschriften en van de met het oog op de toepassing van dit besluit verrichte accountantscontrole.

Paragraaf 4. Slotbepalingen

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen.

Artikel 13

Dit besluit treedt in werking met ingang van dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 februari 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de dertiende maart 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

In het onderhavige besluit worden twee samenhangende onderwerpen geregeld. Enerzijds wordt voorzien in een tweetal nieuwe taken voor het CJIB, anderzijds worden inhoudelijke voorschriften gegeven over de plaats en wijze van betaling van de te innen geldbedragen.

Ingevolge artikel 2 van het Besluit Instelling Centraal Justitieel Incassobureau, kunnen bij algemene maatregel van bestuur taken aan het CJIB worden opgedragen. De onderhavige algemene maatregel voorziet in een tweetal nieuwe taken in de artikelen 2 en 3.

De taken zijn:

– de inning van het geldbedrag van de ontnemingsmaatregel, bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) en

– de inning van de geldsom ten behoeve van het slachtoffer van een strafbaar feit, bedoeld in artikel 36f Sr.

De inning van de ontnemingsmaatregelen wordt opgedragen aan het CJIB, teneinde een verdere stroomlijning te bereiken door de bij het CJIB aanwezige expertise met betrekking tot incassoprocedures optimaal te benutten.

De inning van de som geld ten behoeve van het slachtoffer van een strafbaar feit wordt, om dezelfde redenen, eveneens aan het CJIB opgedragen.

Het CJIB ondersteunt thans reeds het openbaar ministerie bij de inning van de ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen door de inning feitelijk te verzorgen. Door dit besluit kan het CJIB daarmee voortaan zonder machtiging door het openbaar ministerie doorgaan. Uit artikel 4 van het besluit vloeit voort dat het openbaar ministerie en de Minister van Justitie het CJIB terzake aanwijzingen kunnen geven.

Ingevolge artikel 572, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) worden bij algemene maatregel van bestuur onder andere voorschriften gegeven omtrent de plaats van betaling van maatregelen als bedoeld in artikel 36f Sr. Ingevolge artikel 577b, eerste lid, Sv. is artikel 572 Sv. van overeenkomstige toepassing indien de maatregel van artikel 36e Sr. is opgelegd. Het onderhavige besluit voorziet in deze voorschriften.

De bepalingen inzake de plaats en wijze van betaling en de verantwoording van de gelden zijn identiek aan die van het Besluit tenuitvoerlegging geldboetevonnissen en van het Besluit uitvoering artikel 577, tweede lid, Sv. op de nodige terminologische aanpassingen na. Voor een artikelsgewijze toelichting zij verwezen naar de nota van toelichting bij genoemde besluiten.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven