Besluit van 28 februari 1997 tot wijziging van de Wet tarieven in burgerlijke zaken en van enige andere wetten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 10 januari 1997, Directie Rechtspleging, nr 596462/896;

Gelet op artikel 1, tweede lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken, artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 40, zesde lid, van de Wet op de Raad van State, artikel 22, zesde lid, van de Beroepswet, artikel 5, achtste lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en artikel 119a van de Wet op de studiefinanciering;

De Raad van State gehoord (advies van 13 februari 1997, nr. WO3 970050);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 21 februari 1997, Directie Rechtspleging, nr. 610765/897;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De >Wet tarieven in burgerlijke zaken1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel a wordt f 280 vervangen door f 295;

b. in onderdeel c wordt f 420 vervangen door f 440;

c. in onderdeel d wordt f 6625 vervangen door f 6965 en f 1590 door f 1670;

d. in onderdeel e wordt f 350 vervangen door f 370.

2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel a wordt f 350 vervangen door f 370;

b. in onderdeel c wordt f 560 vervangen door f 590;

c. in onderdeel d wordt f 8280 vervangen door f 8700 en f 1590 door f 1670;

d. in onderdeel e wordt f 420 vervangen door f 440.

B

In artikel 4 wordt f 330 vervangen door f 345.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt f 695 vervangen door f 730.

2. In het derde en het vierde lid wordt f 350 telkens vervangen door f 370.

D

In artikel 10 wordt f 140 vervangen door f 145 en f 280 door f 295.

E

Artikel 11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel b wordt f 85 vervangen door f 90;

b. in onderdeel c wordt f 215 vervangen door f 225;

c. in onderdeel d wordt f 280 vervangen door f 295;

d. in onderdeel e wordt f 150 vervangen door f 160.

F

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt f 280 vervangen door f 295.

2. In het zesde lid wordt f 210 vervangen door f 220.

3. In het zevende en achtste lid wordt f 20 telkens vervangen door f 25.

G

In artikel 14, eerste en derde lid, wordt f 140 telkens vervangen door f 145.

H

In artikel 17, eerste lid, wordt f 720 vervangen door f 755, f 180 door f 190 en f 360 door f 380.

ARTIKEL II

De Algemene wet bestuursrecht2 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 8:41, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel a wordt f 50 vervangen door f 55;

b. in onderdeel b wordt f 200 vervangen door f 210;

c. in onderdeel c wordt f 400 vervangen door f 420.

ARTIKEL III

De Wet op de Raad van State3 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel a wordt f 300 vervangen door f 315;

b. in onderdeel b wordt f 600 vervangen door f 630.

2. In het derde lid wordt f 600 vervangen door f 630.

ARTIKEL IV

De Beroepswet4 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

a. in onderdeel a wordt f 150 vervangen door f 160;

b. in onderdeel b wordt f 300 vervangen door f 315;

c. in onderdeel c wordt f 600 vervangen door f 630.

2. In het derde lid wordt f 600 vervangen door f 630.

ARTIKEL V

De Wet administratieve rechtspraak belastingzaken5 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt f 75 vervangen door f 80 en f 300 door f 315.

2. In het tweede lid wordt f 300 vervangen door f 315.

ARTIKEL VI

De Wet op de studiefinanciering6 wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 119a wordt f 50 vervangen door f 55.

ARTIKEL VII

Ten aanzien van rechten die verschuldigd zijn geworden voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit blijft het recht zoals het voor die datum gold, van toepassing.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 februari 1997

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Uitgegeven de dertiende maart 1997

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Dit besluit strekt ertoe, de tarieven in de Wet tarieven in burgerlijke zaken (op drie tarieven na), de Algemene wet bestuursrecht, de Wet op de Raad van State, de Beroepswet, de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken en het tarief in de Wet op de studiefinanciering te verhogen met het percentage waarmee het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie (sinds 1 juni 1994) is gestegen.

Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken kunnen bij algemene maatregel van bestuur de bedragen genoemd in de eerste titel van die wet worden gewijzigd, indien het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

De tarieven in de Wet tarieven in burgerlijke zaken zijn naar aanleiding van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor de laatste maal aangepast bij Besluit van 26 november 1992 (Stb. 618). Dit besluit is op 1 januari 1993 in werking getreden.

Bij Wet van 21 april 1994 (Stb. 306) zijn de tarieven zoals deze thans zijn opgenomen in de Wet tarieven in burgerlijke zaken, vastgesteld. Deze wet is op 1 juni 1994 in werking getreden.

Volgens berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek bedragen de totaalprijsindexcijfers van de gezinsconsumptie (de zogenoemde afgeleide index), reeks voor de totale bevolking, 1990 = 100, voor juni 1994 109,80 en voor oktober 1996 115,40. Sinds 1 juni 1994 is de bedoelde index derhalve gestegen met 5,1%.

Artikel l van het onderhavige besluit strekt ertoe, de tarieven in de Wet tarieven in burgerlijke zaken (op drie tarieven na) te verhogen met 5,1%. Daarbij heeft een afronding op het naastbijliggende veelvoud van 5 gulden plaatsgevonden.

Bij Wet van 8 februari 1996 (Stb. 134) werd aan artikel 2, tweede en derde lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken een bepaling toegevoegd die inhoudt dat het vast recht bij de arrondissementsrechtbanken respectievelijk de gerechtshoven en de Hoge Raad f 150 bedraagt wanneer de eis uitsluitend strekt tot betaling van loon als bedoeld in artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Bij diezelfde wet werd aan artikel 11, tweede lid, van de Wet tarieven in burgerlijke zaken een bepaling toegevoegd die inhoudt dat het vast recht in dat geval bij de kantongerechten f 50 bedraagt. Deze wet is op 1 maart 1996 in werking getreden. Bedoelde tarieven worden – gezien het recente karakter van de wetswijziging – bij dit besluit niet verhoogd.

Ingevolge artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kunnen bij algemene maatregel van bestuur de in het derde lid van dat artikel genoemde bedragen worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

Artikel II van het onderhavige besluit strekt ertoe de tarieven genoemd in het derde lid van artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht te verhogen met 5,1% (met een afronding op het naastbijliggende veelvoud van 5 gulden).

Ingevolge artikel 40, zesde lid, van de Wet op de Raad van State kunnen bij algemene maatregel van bestuur de in het tweede en het derde lid van dat artikel genoemde bedragen worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

Artikel 22, zesde lid, van de Beroepswet bevat dezelfde bepaling voor de in het tweede en het derde lid van dat artikel genoemde bedragen.

Artikel 5, achtste lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken bevat dezelfde bepaling voor de in het eerste en tweede lid van dat artikel genoemde bedragen.

Artikel lII, artikel IV en artikel V van het onderhavige besluit strekken ertoe de tarieven genoemd in het tweede en het derde lid van artikel 40 van de Wet op de Raad van State respectievelijk de tarieven genoemd in het tweede en het derde lid van artikel 22 van de Beroepswet respectievelijk de tarieven genoemd in het eerste en het tweede lid van artikel 5 van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken te verhogen met 5,1% (met een afronding op het naastbijliggende veelvoud van 5 gulden).

Ingevolge artikel 119a van de Wet op de studiefinanciering bedraagt het griffierecht f 50 en is artikel 8:41, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent dat het bedrag van het griffierecht bij algemene maatregel van bestuur kan worden gewijzigd voor zover het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie daartoe aanleiding geeft.

Artikel VI van het onderhavige besluit strekt ertoe het tarief genoemd in artikel 119a van de Wet op de studiefinanciering te verhogen met 5,1% (afgerond op het naastbijliggende veelvoud van 5 gulden).

Aspecten van deregulering zijn aan dit besluit niet verbonden.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1844, 38, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 8 februari 1996, Stb. 134.

XNoot
2

Stb. 1994, 1, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 1996, Stb. 619.

XNoot
3

Stb. 1994, 2, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 december 1995, Stb. 704.

XNoot
4

Stb. 1994, 3, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 februari 1997, Stb. 96.

XNoot
5

Stb. 1994, 6, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 april 1995, Stb. 250.

XNoot
6

Stb. 1991, 112, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 29 november 1996, Stb. 590.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven