Besluit van 22 januari 1996 tot wijziging van het Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 december 1994, Directoraat-Generaal Sociale Zekerheid, Directie Sociale Verzekeringen, Hoofdafdeling Werknemersverzekeringen, Afdeling Werkloosheidsregelingen en Premie, nr. SZ/SV/W/94/0002;

Gelet op artikel 16, vijfde lid, van de Werkloosheidswet;

De Raad van State gehoord (advies van 24 januari 1995, nr. W 12.94.0764);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 januari 1996, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/WV/95/5683;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 5a van het >Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren1 wordt de zinsnede «voorafgaande aan de dienstbetrekking waaruit hij arbeidsuren heeft verloren een arbeidsverhouding had» vervangen door: in de zesentwintig kalenderweken voorafgaande aan het intreden van het arbeidsurenverlies een arbeidsverhouding heeft gehad; de zinsnede «na eindiging van die arbeidsverhouding, met een maximum van 26 kalenderweken» wordt vervangen door: gelegen tussen de eindiging van die arbeidsverhouding en het arbeidsurenverlies.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de bijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 januari 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten

Uitgegeven de twintigste februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Bij besluit van 2 september 1992, houdende wijziging van het Besluit nadere regeling verlies van arbeidsuren (Stb. 1992, 483) is in laatstgenoemd besluit artikel 5a ingevoegd. Hiermee werd beoogd de periode waarover het gemiddeld aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16 van de Werkloosheidswet (WW), wordt berekend te verkorten indien de werknemer in (een deel van) de periode van 26 weken, voorafgaande aan het intreden van zijn arbeidsurenverlies uit een verzekerde dienstbetrekking, in overheidsdienst werkzaam was.

Bij brief van 12 november 1992 heeft de Sociale Verzekeringsraad (SVr) geconstateerd dat de tekst van voornoemd artikel 5a niet altijd tot de gewenste resultaten leidt.

Gelet op de zinsnede «voorafgaand aan de dienstbetrekking» is artikel 5a namelijk alleen van toepassing indien de werknemer voorafgaand aan de dienstbetrekking waaruit hij arbeidsuren heeft verloren in overheidsdienst werkzaam was. De SVr is van oordeel dat artikel 5a eveneens van toepassing behoort te zijn indien de werknemer arbeidsuren heeft verloren uit een verzekerde dienstbetrekking waarnaast hij de arbeidsverhouding als overheidswerknemer had.

Voorts is artikel 5a eveneens van toepassing op de werknemer die na eindiging van de overheidsdienstbetrekking reeds langer dan 26 weken een verzekerde dienstbetrekking heeft vervuld. De SVr is van oordeel dat dit effect voorkomen dient te worden aangezien in die situatie de reguliere berekeningsperiode gehanteerd kan worden.

Ik kan mij met het standpunt van de SVr verenigen. Ik heb dan ook besloten de totstandkoming van een wijziging van artikel 5a in de door de SVr gewenste zin te bewerkstelligen, volgens welke dit artikel niet van toepassing is indien na eindiging van de overheidsdienstbetrekking reeds langer dan 26 weken een verzekerde dienstbetrekking is vervuld. Voorts wordt dit artikel in die zin gewijzigd dat hij eveneens van toepassing wordt indien de werknemer arbeidsuren heeft verloren uit een verzekerde dienstbetrekking waarnaast hij de arbeidsverhouding als overheidswerknemer had. De arbeidsverhouding als overheidswerknemer dient overigens wel geëindigd te zijn voor het intreden van het arbeidsurenverlies uit de verzekerde dienstbetrekking. Indien de arbeidsverhouding als overheidswerknemer op dat moment nog voortduurt kan de reguliere berekeningsperiode gehanteerd worden.

Met betrekking tot de financiële gevolgen merk ik het volgende op. Met de invoeging van artikel 5a is destijds beoogd een bevredigende regeling te treffen voor een ongewenst gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 oktober 1990, WW 1989/49 (RSV 1991, 102). In de nota van toelichting bij het besluit van 2 september 1992 is aangegeven dat de financiële effecten ten opzichte van de situatie van voor de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op macro-economisch niveau nihil waren. In de situatie van voor de uitspraak werd ingeval iemand voordat hij bij een bedrijf ging werken bij de overheid werkzaam was, het gemiddeld aantal arbeidsuren van beide werkkringen berekend. In de nieuwe situatie werd het gemiddeld aantal arbeidsuren uitsluitend berekend over de periode waarin hij werkzaam was in het bedrijfsleven. Aangenomen mocht worden dat per saldo de WW-lasten gelijk zouden blijven.

Met de onderhavige wijziging van artikel 5a wordt een aantal gevallen waarbij voor de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep het gemiddeld aantal arbeidsuren over beide werkkringen werd berekend alsnog onder de werking van artikel 5a gebracht. Hiermee wordt het ongewenste gevolg van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep ook voor die gevallen bevredigend geregeld, waarbij de financiële effecten van artikel 5a ten opzichte van de situatie van voor de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep macro nog immer nihil zijn.

Wel kan deze wijziging in een gering aantal gevallen ten opzichte van de uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep voortvloeiende situatie tot een hogere uitkering leiden. Dit komt omdat deze uitspraak gevolgen heeft voor de situatie dat, binnen de periode van 26 weken voorafgaande aan het arbeidsurenverlies, na beëindiging van de werkzaamheden als overheidswerknemer een verhoging van het aantal arbeidsuren dat in een bedrijf is gewerkt heeft plaatsgevonden. Ter bepaling van het gemiddeld aantal arbeidsuren moet die verhoging worden uitgesmeerd over een periode van 26 weken. Door aanpassing van artikel 5a wordt deze ongewenste situatie voorkomen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten


XNoot
1

Stb. 1986, 687, gewijzigd bij besluit van 2 september 1992, Stb. 483.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, vijfde lid juncto vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven