Besluit van 30 januari 1996, houdende wijziging van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen en van het Besluit uitvoering Algemene militaire pensioenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 13 oktober 1995, nr. PAV6210/9501966;

Gelet op artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 22 december 1995, no. WO7.95.0555);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van, 23 januari 1996, nr. PAV 6210/96000898;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

Aan het slot van artikel 1 wordt de punt vervangen door een puntkomma en worden twee nieuwe onderdelen c en d toegevoegd, luidende:

c. arbeidsongeschiktheidsuitkering: een periodieke uitkering, toegekend op grond van arbeidsongeschiktheid, die voortvloeit uit enige dienstbetrekking van de betrokkene.

d. werkloosheidsuitkering: een periodieke uitkering ter zake van ontslag of werkloosheid, die voortvloeit uit enige dienstbetrekking van de betrokkene.

Artikel 2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. de duur van de uitkering ten minste 66 maanden bedraagt, onverminderd het bepaalde in het eerste lid en onverminderd de overige bepalingen van die regeling krachtens welke het wachtgeld vervalt of geheel of gedeeltelijk vervallen kan worden verklaard;

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. de uitkering, op jaarbasis berekend, gedurende de eerste 33 maanden 80% van de laatstgenoten bezoldiging en gedurende de daaropvolgende 33 maanden 70% van de laatstgenoten bezoldiging bedraagt en voorts gedurende die perioden ten hoogste het verschil bedraagt tussen het bedrag van het pensioen van de betrokkene, bedoeld in artikel E 6, eerste lid, met inbegrip van de eventuele aanvulling, bedoeld in dat lid, en van de eventuele invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel E 7, eerste lid, van de Algemene militaire pensioenwet en van de eventuele tropenverhoging, bedoeld in artikel E 10 van die wet, een en ander na eventuele toepassing van artikel F 7a van die wet en van de wet van 20 december 1984, Stb. 657, en het bedrag van de uitkering, zoals dat zou zijn berekend, indien van die samenloop van de uitkering en het pensioen geen sprake zou zijn;

3. Onderdeel d komt te luiden:

d. de in onderdeel a en b bedoelde periode voor de toepassing van artikel D1, eerste lid, onderdeel a, van de Algemene militaire pensioenwet wordt gelijk gesteld met diensttijd die in werkelijke dienst is doorgebracht;

4. Onderdeel e komt te luiden:

e. de in onderdeel b van dit lid bedoelde samenloop bij de toepassing van artikel 4 van dit besluit en artikel 6 van de Militaire wachtgeldregeling 1961 buiten beschouwing worden gelaten;

5. Na onderdeel e wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

f. de artikelen 6 en 10 van de Militaire wachtgeldregeling 1961 niet van toepassing zijn, indien de betrokkene een uitkering ontvangt als bedoeld in onderdeel a en b van dit lid.

C

1. De artikelen 3 en 4 worden vernummerd tot de artikelen 7 en 9.

2. Na artikel 2 worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3

Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering die kan worden toegerekend aan een dienstbetrekking, waaruit hij is ontslagen op een datum, gelegen vóór de datum van ontslag uit de betrekking als militair ter zake waarvan hem recht op uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, is toegekend, welk recht voortduurt na laatstgenoemde datum, wordt, ingeval van een verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid waardoor het bedrag van die arbeidsongeschiktheidsuitkering verhoogd wordt, uitsluitend het bedrag van die verhoging van die arbeidsongeschiktheidsuitkering in mindering gebracht op het bedrag van de uitkering.

Artikel 4

  • 1 . Indien de betrokkene gedurende de periode dat recht bestaat op uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, inkomsten verwerft uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in artikel 3, wordt de laatstgenoten bezoldiging verminderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

  • 2. Onder inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, bedoeld in het eerste lid, worden begrepen inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf die zijn ontstaan:

    a. met ingang van of na de dag waarop het ontslag ter zake waarvan de betrokkene uitkering is toegekend hem is aangezegd;

    b. gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag terzake waarvan de betrokkene uitkering is toegekend;

    c. voor de dag van het ontslag ter zake waarvan de betrokkene uitkering is toegekend, anders dan bedoeld in de onderdelen a en b, en artikel 3, voor zover uit deze arbeid of dit bedrijf na die dag inkomsten of meer inkomsten worden genoten door de betrokkene, terwijl die inkomsten of die meerdere inkomsten of een gedeelte daarvan, het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid dan wel verband houden met het ontslag.

  • 3. In bijzondere gevallen kan Onze Minister ten gunste van de betrokkene afwijken van het tweede lid.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid, en artikel 3, wordt uitgegaan van uitkeringen die zonder vermindering door betrokkene zijn genoten, indien, als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de betrokkene, een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop de betrokkene recht heeft,

    a. vermindering ondergaan;

    b. blijvend geheel geweigerd worden;

    c. tijdelijk of blijvend gedeeltelijk geweigerd worden; dan wel

    d. in uitkeringsduur beperkt worden.

Artikel 5

  • 1 . Een betrokkene heeft recht op een herplaatsingstoelage indien hij:

    a. wordt herplaatst in een of meer andere dienstbetrekkingen; en

    b. niet volledig arbeidsongeschikt is; en

    c. zijn resterende verdiencapaciteit volledig benut.

  • 2. Van een herplaatsing als bedoeld in het eerste lid is sprake voor zolang wordt voldaan aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden.

  • 3. Het recht op uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, komt niet tot uitbetaling voor zolang de betrokkene recht heeft op een herplaatsingstoelage.

  • 4. De herplaatsingstoelage bedraagt het nadelige verschil tussen enerzijds de laatstgenoten bezoldiging, indien van toepassing vermenigvuldigd met de deeltijdfactor, en anderzijds het totaal van de daarmee overeenkomende inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking, de arbeidsongeschiktheidsuitkering en het pensioen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b.

  • 5. Bij herplaatsing in een betrekking op grond waarvan de betrokkene deelnemer is krachtens het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, wordt bij de toepassing van het vierde lid als inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking aangemerkt het inkomen in de nieuwe dienstbetrekking als bedoeld in artikel 3.1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, indien van toepassing vermenigvuldigd met de deeltijdfactor.

  • 6. Bij herplaatsing in een dienstbetrekking op grond waarvan de betrokkene geen deelnemer is krachtens het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, worden bij de toepassing van het vierde lid als inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking aangemerkt de inkomsten, die worden vastgesteld met zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing van het vijfde lid en artikel 3. 1 van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

  • 7. De loonsuppletie, bedoeld in artikel 60 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, wordt gerekend tot de inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking.

  • 8. De herplaatsingstoelage wordt uitgekeerd zolang het in het vierde, vijfde, zesde en zevende lid bedoelde verschil bestaat.

  • 9. De herplaatsingstoelage eindigt:

    a. met het einde van de maand waarin de betrokkene is overleden;

    b. met ingang van de eerste dag van de maand waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt;

    c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid.

Artikel 6

  • 1. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene aan wie een uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, is toegekend, wordt een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging van de betrokkene over een tijdvak van drie maanden.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag wordt uitgekeerd:

    a. aan de langstlevende van de echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;

    b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

    c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid worden mede als echtgenoot aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren, tenzij het betreft personen tussen wie bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

  • 4. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in het derde lid, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en bovendien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

  • 5. Op het uit te keren bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, uitkeringen op grond van de Ziektewet dan wel uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met laatstgenoemde uitkeringen, waarop de betrokkene recht had.

  • 6. In afwijking van het eerste lid wordt met betrokkene als bedoeld in het eerste lid gelijkgesteld degene, die in het genot is van een herplaatsingstoelage als bedoeld in artikel 5, met dien verstande dat de overlijdensuitkering in dat geval gelijk is aan het bedrag ter grootte van de herplaatsingstoelage van die betrokkene over een tijdvak van twee maanden.

D

Er wordt een nieuw artikel 8 toegevoegd, luidende:

Artikel 8

Onze Minister is belast met de uitvoering van dit besluit.

ARTIKEL II

Het Besluit uitvoering Algemene militaire pensioenwet2 wordt als volgt gewijzigd:

Aan het derde lid van artikel 15 wordt een nieuwe volzin toegevoegd:

De vorige volzin is niet van toepassing op de ontslagen beroepsmilitair die recht heeft op uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen.

ARTIKEL III

  • 1. Op de betrokkene, die op 31 december 1995 recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen, zoals dat besluit luidde op die datum, is artikel I van toepassing, behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel.

  • 2. De hoogte en de duur van de in het eerste lid bedoelde uitkering, bedraagt:

    a. gedurende de eerste 27 maanden 80% van de laatstgenoten bezoldiging en

    b. gedurende de daaropvolgende 33 maanden 73% daarvan.

  • 3. De periode van 27 maanden gaat in op de dag van ontslag op grond waarvan het recht op pensioen is ontstaan.

  • 4. Onze Minister neemt zo spoedig mogelijk ambtshalve een beslissing, waarin hoogte en duur van de uitkering, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden vastgelegd.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1995, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 januari 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Uitgegeven de vijftiende februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

In het Georganiseerd Overleg Sector Defensie is afgesproken, dat de financiële positie van gedeeltelijk arbeidsongeschikte militairen per 1 januari 1996 zoveel mogelijk dient te worden afgestemd op die van burgerambtenaren in een vergelijkbare situatie. Daartoe wordt het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen aangepast aan de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie. Deze regeling zal per 1 januari 1996 in werking treden.

Bij de aanpassing van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen wordt er rekening mee gehouden dat de systematiek van de Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet) tot 1 januari 1998 ongewijzigd blijft. Dat betekent dat er voor militairen per 1 januari 1996 geen WAO-conforme regeling wordt ingevoerd en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) eerst van toepassing wordt op het moment van invoering van de OOW (het onderbrengen van het overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen). De gedeeltelijk arbeidsongeschikte militairen behouden tot de invoering van de OOW op 1 januari 1998 hun recht op een uitkering ingevolge genoemd besluit naast de pensioenaanspraken ter zake van arbeidsongeschiktheid.

De aanpassing van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen heeft gevolgen voor de bepalingen inzake de hoogte en de duur van de aanvullende uitkering gedurende de eerste 60 maanden vanaf het moment van het ontslag. Bedoelde uitkeringsduur wordt verlengd met zes maanden tot 66 maanden. In die uitkeringsperiode vult de aanvullende uitkering het pensioen aan tot 80% gedurende de eerste 33 maanden na ontslag en daarna gedurende 33 maanden tot 70% daarvan in plaats van tot 73% gedurende die eerste 60 maanden. De berekeningsgrondslag ingevolge dit besluit blijft gebaseerd op de laatstgenoten bezoldiging van de militair.

Ten einde het niveau van de suppletie van het burgerpersoneel nagenoeg gelijk te laten zijn aan dat van de aanvullende uitkering van het militair personeel, is de nieuwe anticumulatiebepaling van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie ook in het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen opgenomen. De gedeeltelijk arbeidsongeschikte militair verkrijgt daardoor een garantieniveau van 80% dan wel 70% van de laatstelijk genoten bezoldiging.

Op wetstechnische gronden is vooralsnog gekozen voor opneming van een tijdelijke regeling van de herplaatsingstoelage in het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen. Bij de invoering van de OOW wordt het recht op herplaatsingstoelage alsnog in de Amp-wet opgenomen.

Indien de militair zijn resterende verdienvermogen volledig weet te benutten, dan laat het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen hem in plaats van een uitkering in aanmerking komen voor een herplaatsingstoelage. De berekeningsgrondslag van de herplaatsingstoelage wordt gebaseerd op de laatstgenoten bezoldiging van de militair. Bij herplaatsing wordt het bedrag van zijn nieuwe inkomsten en het pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid tezamen met de herplaatsingstoelage aangevuld tot het niveau van de laatstgenoten bezoldiging. Hierdoor wordt bewerkstelligd dat in dat geval het totale inkomen van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte militair 100% van de laatstgenoten bezoldiging bedraagt.

In het overleg van de sectorcommissie Defensie is op 19 oktober 1995 over dit onderwerp overeenstemming bereikt.

Financiële gevolgen

De omzettingsoperatie in het kader van het OOW-project heeft een technisch karakter. Uitgangspunt is dat het totale niveau van rechten en plichten bij overgang naar de werknemersverzekeringen in stand blijft en de overgang kosten-neutraal verloopt. Een en ander is in overeenstemming met het Onderhandelingsaccoord Defensie personeel van 19 januari 1995.

Uitvoering

De uitvoering van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen zal worden opgedragen aan de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO). Daarvoor zal een contract met de USZO worden afgesloten.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 1 bevat een tweetal nieuwe begripsbepalingen. Het gaat om de begripsbepalingen «arbeidsongeschiktheidsuitkering» in onderdeel c en «werkloosheidsuitkering» in onderdeel d.

Met het begrip «arbeidsongeschiktheidsuitkering» is in dit besluit elke wettelijke en bovenwettelijke uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid bedoeld, die voortvloeit uit een publiekrechtelijke aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Voorbeelden van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen zijn de WAO-conforme uitkering ingevolge de WPA, de WAO-uitkering, de uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de aanvullende uitkering ingevolge het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD). Ook uitkeringen van buitenlandse mogendheden of van de Nederlandse Antillen of Aruba kunnen onder het begrip «arbeidsongeschiktheidsuitkering» vallen.

Met het begrip «werkloosheidsuitkering» is in dit besluit elke wettelijke en bovenwettelijke uitkering ter zake van werkloosheid of ontslag bedoeld, die voortvloeit uit een publiekrechtelijke aanstelling of een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De uitkeringen van buitenlandse mogendheden of van de Nederlandse Antillen of Aruba zijn ook begrepen onder het begrip «werkloosheidsuitkering».

Onderdeel B

Het gaat hier om een minimale aanpassing van het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen voor wat betreft de hoogte en duur van de aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, van dat besluit. De berekeningsgrondslag van de bedoelde aanvullende uitkering is de laatstgenoten bezoldiging als bedoeld in de Militaire wachtgeldregeling 1961. Deze berekeningsgrondslag verschilt van die van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie.

De in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde hoogte en duur van de uitkering worden gewijzigd. In onderdeel a wordt de uitkeringsperiode verlengd met 6 maanden. Deze uitkeringsperiode wordt gebracht op 66 maanden in plaats van 60, te rekenen vanaf het moment van ontslag.

In onderdeel b wordt de hoogte van de uitkering gewijzigd in die zin dat betrokkene in de eerste 33 maanden recht heeft op een uitkering van 80% van de laatstgenoten bezoldiging en de volgende 33 maanden op een uitkering van 70% daarvan. Voor zover na 66 maanden nog aanspraak bestaat op de uitkering ingevolge dit besluit, blijft de berekeningswijze van de uitkering, zoals neergelegd in onderdeel c van artikel 2, tweede lid, qua hoogte en duur ongewijzigd.

In artikel 2, tweede lid, vervalt het onderdeel d. Dat betekent dat ook een betrokkene waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 15% aanspraak krijgt op een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b.

In het nieuwe onderdeel d van het tweede lid van artikel 2 wordt geregeld dat in de uitkeringsperiode van 66 maanden, te rekenen vanaf het moment van ontslag, de pensioenopbouw ten aanzien van het deel van de bezoldiging waarop de werkloosheid betrekking heeft, het uitkeringsdeel (voor 100%) wordt voortgezet. Bedoelde uitkeringsperiode wordt aangemerkt als «diensttijd» ingevolge artikel D1, eerste lid, van de Amp-wet. De pensioenopbouw komt volledig voor rekening van Defensie. Het niet toepassen van verhaal op de betrokkene wordt geregeld in Artikel II door het Besluit uitvoering Algemene militaire pensioenwet in die zin aan te passen.

In het aangepaste onderdeel e van het tweede lid van artikel 2 wordt geregeld dat voor de in onderdeel b van dat tweede lid bedoelde samenloop artikel 4, alsmede artikel 6 van de Militaire wachtgeldregeling 1961 buiten toepassing blijven.

In het nieuwe onderdeel f van het tweede lid van artikel 2 wordt geregeld dat indien de betrokkene in de uitkeringsperiode gedurende 66 maanden, te rekenen vanaf de datum van ontslag, inkomsten uit arbeid of bedrijf gaat genieten artikel 4 van toepassing is in plaats van artikel 6 van die regeling. Ingeval van overlijden is artikel 6 van toepassing in plaats van artikel 10 van die regeling.

Onderdeel C

In het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen worden na artikel 2 vier nieuwe artikelen opgenomen, die voortvloeien uit afspraken die in het kader van het Onderhandelingsaccoord Defensie personeel zijn gemaakt. Het gaat om de navolgende bepalingen:

– artikel 3 regelt de samenloop van de uitkering ingevolge genoemd besluit en de arbeidsongeschiktheidsuitkering;

– artikel 4 introduceert een nieuwe anticumulatiebepaling;

– artikel 5 voorziet in een aanspraak op herplaatsingstoelage;

– artikel 6 introduceert een nieuwe overlijdensuitkering.

Tijdens de in artikel 2, tweede lid, onderdeel a en b, bedoelde uitkeringsperiode zijn de nieuwe artikelen 3, 4 en 6 van toepassing in plaats van de overeenkomstige artikelen in de Militaire wachtgeldregeling 1961. In die uitkeringsperiode is ook het nieuwe artikel 5 van toepassing.

De regelingen in de artikelen 3, 4 en 6 komen materieel overeen met de regelingen hierover voor het burgerpersoneel in de artikelen 8, tweede lid, eerste volzin, 9 en 11 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie. Artikel 5 komt materieel overeen met de herplaatsingsregeling als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

Het nieuwe artikel 3 regelt de situatie dat de arbeidsongeschiktheidsuitkering, die reeds wordt genoten op het ingangsmoment van de aanvullende uitkering ingevolge het besluit, niet in mindering wordt gebracht op die uitkering. Het arbeidsongeschiktheidspercentage van die uitkering kan na het ingaan van de aanvullende uitkering ingevolge het besluit stijgen, waardoor ook het bedrag aan arbeidsongeschiktheidsuitkering toeneemt. Op grond van artikel 3 dient dat meerdere, die verhoging van inkomsten, in mindering te worden gebracht op het bedrag van de aanvullende uitkering ingevolge het besluit.

Omdat de gedeeltelijk arbeidsongeschikte militair geen aanspraak kan maken op een WAO-conforme uitkering worden het eerste lid, het tweede lid, laatste twee volzinnen, en het derde lid, van artikel 8 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie niet in artikel 3 van het besluit opgenomen.

Het nieuwe artikel 4 bevat een anticumulatiebepaling. Deze anticumulatiebepaling geldt tijdens de in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, bedoelde uitkeringsperiode waarin de militair gedurende zijn recht op uitkering nieuwe inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verwerft. De betrokken militair heeft bij inactiviteit een garantieniveau van 80%, onderscheidenlijk 70% van de laatstgenoten bezoldiging. Indien de militair er in slaagt door middel van arbeid of bedrijf inkomsten te verwerven, heft hij zijn werkloosheid op. De uitkeringsgarantie wordt alsdan op de volgende wijze vastgesteld:

(laatstgenoten bezoldiging – nieuwe inkomsten) x 80% (70%) = x laatstgenoten bezoldiging

De te anticumuleren inkomsten ingevolge artikel 4 worden in mindering gebracht op de laatstgenoten bezoldiging en niet op de aanvullende uitkering zelf. In het tweede lid van artikel 4 is bepaald op welke inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf de in het eerste lid opgenomen anticumulatiebepaling ziet. Deze bepaling spreekt voor zich. Het derde lid van artikel 4 bepaalt dat in bijzondere gevallen ten gunste van de betrokkene kan worden afgeweken van het tweede lid.

Te denken valt bijvoorbeeld aan inkomsten uit of in verband van arbeid of bedrijf, welke in plaats komen van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen vóór de dag van het ontslag, anders dan bedoeld in het eerste lid.

Het nieuwe artikel 5 bevat een herpaatsingsregeling overeenkomstig de herplaatsingsregeling in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP. Dit artikel geeft de betrokkene aanspraak op een herplaatsingstoelage ingeval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, terwijl de verdiencapaciteit volledig ingevuld moet zijn. Het recht op een herplaatsingstoelage ontstaat voorzover de inkomsten van betrokkene uit (nieuwe) arbeid en uit pensioen ter zake van arbeidsongeschiktheid tezamen minder bedragen dan het bedrag van zijn laatstgenoten bezoldiging. Het derde lid regelt dat het recht op uitkering als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, nog blijft bestaan en dat weer tot betaling van bedoelde uitkering kan worden overgegaan, zodra de in het eerste lid genoemde voorwaarden zich niet meer voordoen en er op dat moment nog uitkeringsduur resteert.

Het vierde lid voorziet in de berekeningswijze van de hoogte van de herplaatsingstoelage. De berekeningsgrondslag van de herplaatsingstoelage is de laatstgenoten bezoldiging. Het vijfde, zesde en zevende lid bepalen wat onder inkomsten uit de nieuwe dienstbetrekking wordt verstaan. Het achtste lid regelt de beëindiging van het recht op herplaatsing.

Het nieuwe artikel 6 voorziet in een «overlijdensuitkering» voor de nabestaande van de militair die overleden is binnen 66 maanden na ontslag. De overlijdensuitkering is gelijk aan de laatstgenoten bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. De overlijdensregeling is overgenomen van artikel 11 van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie. Deze overlijdensuitkering verschilt van die van de Militaire wachtgeldregeling 1961, die wel van toepassing blijft in de gevallen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c (overlijden na het verstrijken van 66 maanden na ontslag).

In het tweede tot en met het vierde lid van artikel 6 is bepaald welke nabestaande in voorkomend geval recht kan doen gelden op de «overlijdensuitkering». In het vijfde lid is de anticumulatie van overlijdensuitkeringen geregeld voor het geval de nagelaten betrekkingen van de betrokkene recht zouden kunnen doen gelden op «overlijdensuitkeringen» uit hoofde van een of meer werkloosheidsuitkeringen, arbeidsongeschiktheidsuitkeringen of ziekte-uitkeringen, waarop de militair recht had. Uitkeringen ingevolge een lijfrentepolis, een begrafenisverzekering of iets dergelijks vallen niet onder deze anticumulatiebepaling. Dergelijke uitkeringen komen namelijk niet direct voort uit de dienstbetrekking(en) van de betrokkene. Het zesde lid van artikel 6 regelt de overlijdensuitkering voor de nabestaande van de militair met een herplaatsingstoelage.

Artikel II

In dit artikel wordt geregeld dat in de uitkeringsperiode van 66 maanden, te rekenen vanaf het moment van ontslag, de betrokken uitkeringsgerechtigde geen pensioenbijdrage is verschuldigd.

Artikel III

In dit artikel is het overgangsrecht opgenomen voor diegenen die op 31 december 1995 reeds in het genot zijn van een uitkering ingevolge het Besluit aanvulling arbeidsongeschiktheidsuitkering militairen.

De systematiek van dit overgangsrecht – dat nauw aansluit bij die van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie – is dat gedurende de resterende uitkeringsperiode de uitkering van de militair wordt berekend aan de hand van het nieuwe uitkeringspercentage, te weten de eerste 27 maanden 80% en daarna 33 maanden 73%. In het tweede lid wordt gedurende het overgangsrecht het uitkeringspercentage niet verlaagd tot minder dan 73%. Dat betekent dat de uitkeringen die zijn toegekend voor 1 januari 1996 in de 33 maanden volgend op de periode van 27 maanden vanaf datum ontslag (bedoeld wordt de in het tweede lid, onderdeel b genoemde periode) niet worden verlaagd tot een percentage van 70.

Het vierde lid regelt dat Onze Minister op 1 januari 1996 de resterende uitkeringsperiode en het nieuwe uitkeringspercentage vaststelt van iedere militair die reeds voor 1 januari 1996 recht heeft op een uitkering ingevolge genoemd besluit.

Artikel IV

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit besluit.

De Staatssecretarls van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling


XNoot
1

Stb. 1974, 501, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XNoot
2

Stb. 1966, 447, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 augustus 1995, Stb. 416.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 12 maart 1996, nr. 51.

Naar boven