Besluit van 30 januari 1996, houdende wijziging van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie en enige andere rechtspositionele regelingen in verband met de invoering van de WAO-conforme uitkering

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 13 oktober 1995, nr. PAV 2003/95019165;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 22 december 1995, no. WO7.95 0554.);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 23 januari 1996, nr. PAV 2003/96000900;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Burgerlijk ambtenarenreglement defensie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In hoofdstuk 6 worden de paragrafen 1 tot en met 3, onder vernummering van de paragrafen 4 en 5 tot de paragrafen 6 en 7, in zijn geheel vervangen door de volgende paragrafen 1 tot en met 5:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 54a. Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

b. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;

c. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de WAO toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP, met uitzondering van de vakantie-uitkering, bedoeld in paragraaf 2a van hoofdstuk 2 van de WAO;

d. FAOP: het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel, bedoeld in artikel 21 van de Wet financiële voorzieningen privatisering ABP;

e. bedrijfsgeneeskundige dienst: een door of vanwege Onze Minister aangewezen uitvoeringsorgaan bedrijfsgezondheidszorg;

f. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

g. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;

h. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen als bedoeld in paragraaf 8 van het pensioenreglement;

i. herplaatsingstoelage: een herplaatsingstoelage als bedoeld in paragraaf 9 van het pensioenreglement;

j. passende arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 30 van de Ziektewet;

k. gangbare arbeid: arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de WAO.

Paragraaf 2. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding

Artikel 55. Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
  • 1. Onverminderd hetgeen ter zake is bepaald in de Arbeidsomstandighedenwet geniet de ambtenaar bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig deze paragraaf.

  • 2. Het bevoegd gezag is verantwoordelijk voor de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar. Bij deze begeleiding neemt het bevoegd gezag de door of vanwege Onze Minister gestelde regels in acht.

  • 3. Voor de uitvoering van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding laat het bevoegd gezag zich bijstaan door de bedrijfsgeneeskundige dienst.

Artikel 56. Onderzoek op aanvraag
  • 1. Onverminderd de mogelijkheid de arts van de bedrijfsgeneeskundige dienst rechtstreeks te consulteren ter zake van met zijn arbeidssituatie samenhangende gezondheidsproblemen kan de ambtenaar het bevoegd gezag verzoeken hem in verband hiermede aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst te onderwerpen.

  • 2. De ambtenaar, die in verband met het verrichten van zijn arbeid aan bijzonder gevaar voor zijn gezondheid blootstaat dan wel voor een goede vervulling van zijn betrekking aan bijzondere gezondheidseisen moet voldoen, wordt in overleg met of op aanwijzing van de bedrijfsgeneeskundige dienst onderworpen aan een periodiek bedrijfsgeneeskundig onderzoek.

  • 3. Het bevoegd gezag draagt de ambtenaar op zich aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:

    a. indien naar het oordeel van het bevoegd gezag gegronde redenen bestaan voor twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;

    b. indien de ambtenaar niet langer volledig geschikt is gebleken tot het verrichten van zijn arbeid , teneinde na te gaan of hiervoor medische oorzaken aanwezig zijn en, zo ja, of de ambtenaar geschikt kan worden geacht voor het vervullen van een andere betrekking.

  • 4. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar buiten dienst indien na een onderzoek als bedoeld in het eerste tot en met derde lid blijkt dat sprake is van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand dat de belangen van de ambtenaar, van de dienst of van derden zich er tegen verzetten dat de ambtenaar zijn arbeid blijft verrichten. De ambtenaar wordt niet buiten dienst gesteld indien hem andere passende arbeid kan worden opgedragen. Indien de ambtenaar buiten dienst wordt gesteld, wordt hij geacht wegens ziekte ongeschikt te zijn tot het verrichten van zijn arbeid, in welk geval de overige bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing zijn.

  • 5. De ambtenaar is gehouden aan een onderzoek als bedoeld in het tweede en derde lid zijn medewerking te verlenen. Hij is tevens gehouden zijn medewerking te verlenen aan onderzoeken vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst, welke worden ingesteld ter beantwoording van de vraag:

    a. of, in welke mate en tot welk tijdstip er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

    b. of maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid als genoemd in de artikelen 57 en 57a van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet.

  • 6. Indien het advies van de bedrijfsgeneeskundige dienst daartoe aanleiding geeft, verzoekt het bevoegd gezag het bestuur van het FAOP de ambtenaar in aanmerking te brengen voor maatregelen of voorzieningen als bedoeld in het vijfde lid onderdeel b.

Artikel 57. Hernieuwd onderzoek
  • 1. Het advies van de vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst optredende geneeskundige, die een onderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 56, wordt zo spoedig mogelijk aan de ambtenaar en aan het bevoegd gezag medegedeeld.

  • 2. Indien de ambtenaar binnen drie dagen na ontvangst van de mededeling zijn bedenkingen tegen het advies schriftelijk aan het bevoegd gezag kenbaar maakt, vindt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken, een nieuw onderzoek plaats door een commissie van drie geneeskundigen, tenzij het bevoegd gezag na overleg met de bedrijfsgeneeskundige dienst reeds aanstonds van mening is dat de bedenkingen van de ambtenaar voldoende gegrond zijn.

  • 3. In de in het tweede lid bedoelde commissie, die zal worden aangewezen door het hoofd van de bedrijfsgeneeskundige dienst, zal de in het eerste lid bedoelde geneeskundige geen zitting hebben. Op aanvraag van de ambtenaar wordt zijn behandelend arts, indien hij deze daartoe bereid heeft gevonden, in de gelegenheid gesteld mondeling of schriftelijk zijn mening aan de commissie kenbaar te maken. De commissie deelt haar oordeel mede aan het bevoegd gezag, dat vervolgens de ambtenaar daarvan zo spoedig mogelijk in kennis stelt, alsmede aan de behandelend arts.

  • 4. De kosten van het in het tweede lid genoemde onderzoek komen voor rekening van het Ministerie van Defensie. Eventuele reis- en verblijfkosten van de ambtenaar worden hem vergoed volgens de in artikel 87, tweede lid, bedoelde regels.

Paragraaf 3. Maatregelen ingeval van ziekte tijdens de betrekking

Artikel 58. Reïntegratiemaatregelen
  • 1. Ten aanzien van de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, is het bevoegd gezag verplicht er voor zorg te dragen dat door de bedrijfsgeneeskundige dienst in samenspraak met de ambtenaar uiterlijk 13 weken na aanvang van de ongeschiktheid een terugkeerplan wordt opgesteld.

  • 2. Ten aanzien van de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten zijn arbeid wegens ziekte, stelt het bevoegd gezag na overleg met de ambtenaar en de bedrijfsgeneeskundige dienst een reïntegratieplan op. Uiterlijk 26 weken na aanvang van de ongeschiktheid dient dit plan te zijn opgesteld.

  • 3. Het reïntegratieplan wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de ambtenaar en de bedrijfsgeneeskundige dienst.

  • 4. Het bevoegd gezag is verplicht er voor zorg te dragen dat uiterlijk 26 weken na aanvang van de ongeschiktheid wegens ziekte de ziekte van de ambtenaar wordt gemeld aan het FAOP. Deze melding gaat vergezeld van het reïntegratieplan en de resultaten van de uitvoering van dit plan.

Artikel 58a. Verplichtingen tot het verrichten van wenselijk geachte andere arbeid
  • 1. De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan een andere betrekking worden opgedragen.

  • 2. Gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van passende arbeid als bedoeld in artikel 54a, onderdeel j.

  • 3. Gedurende het tweede jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is hij verplicht een hem aangeboden betrekking te aanvaarden indien sprake is van gangbare arbeid als bedoeld in artikel 54a, onderdeel k. Deze verplichting geldt eveneens na afloop van het tweede jaar.

  • 4. Dit artikel is op overeenkomstige wijze van toepassing indien aan de ambtenaar de eigen betrekking wordt opgedragen onder andere voorwaarden.

Paragraaf 4. Bezoldiging ingeval van ziekte tijdens de betrekking

Artikel 59. Aanspraken op bezoldiging
  • 1. De ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte geniet vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging. Vervolgens geniet hij tot het einde van zijn betrekking 80% van zijn bezoldiging.

  • 2. Indien de ambtenaar zijn arbeid gedurende een bepaalde tijd voor ten minste 45% verricht, wordt de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden met die bepaalde tijd verlengd.

  • 3. Voor het vaststellen van het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden verstreken is, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 4. De ambtenaar geniet ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging:

    a. voor zo lang hij zijn arbeid voor ten minste 45% verricht;

    b. indien de ziekte, uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn arbeid te verrichten, in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

  • 5. Indien de ambtenaar tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, in het belang van zijn genezing door de bedrijfsgeneeskundige dienst wenselijk geachte andere arbeid verricht, zijn het tweede en vierde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten kan worden bepaald, dat hij zijn arbeid slechts mag hervatten, nadat het bevoegd gezag hiervoor uitdrukkelijk toestemming heeft verleend. Het bevoegd gezag neemt hieromtrent en omtrent de mate van werkhervatting geen beslissing dan na advies van de bedrijfsgeneeskundige dienst. Deze toestemming van het bevoegd gezag is in ieder geval vereist, wanneer de ambtenaar gedurende meer dan één jaar volledig ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid.

Artikel 59a. Samenloop van bezoldiging en WAO-conforme uitkering
  • 1. Indien de ambtenaar, bedoeld in artikel 59, ter zake van de betrekking waaruit het recht op doorbetaling van bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een WAO-conforme uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge artikel 59 recht heeft.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde ambtenaar uit hoofde van twee of meer betrekkingen recht heeft op één WAO-conforme uitkering, wordt die uitkering voor de toepassing van het eerste lid toegerekend aan de betrekking ter zake waarvan zijn bezoldiging wordt doorbetaald naar rato van de bezoldiging uit hoofde van de desbetreffende betrekkingen.

  • 3. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar geen WAO-conforme uitkering kan worden toegekend, wordt voor de toepassing van dit artikel de WAO-conforme uitkering zoals die zou zijn toegekend bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 4. Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar de WAO-conforme uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde uitkering voor de toepassing van dit artikel steeds geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 60. Vermindering van aanspraak in geval van arbeid voor derden

Indien de ambtenaar tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte in het belang van zijn genezing door de bedrijfsgeneeskundige dienst wenselijk geachte arbeid voor derden verricht, worden – zolang hij krachtens artikel 59 aanspraak kan maken op betaling van zijn volle bezoldiging – de inkomsten uit deze arbeid op die bezoldiging geheel in mindering gebracht; gedurende de tijd, dat hij krachtens artikel 59 aanspraak kan maken op 80% van zijn bezoldiging, worden bedoelde inkomsten op dat bedrag in mindering gebracht, voor zover deze 20% van zijn bezoldiging te boven gaan.

Artikel 60a. Geen aanspraak op doorbetaling van bezoldiging ingeval van herplaatsing
  • 1. De in artikel 59 bedoelde doorbetaling van volledige of gedeeltelijke bezoldiging eindigt indien de ambtenaar op grond van artikel 58a wordt herplaatst.

  • 2. Indien de herplaatsing, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt voordat de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 121, derde lid, onderdeel a, is verstreken en de bezoldiging van de ambtenaar als gevolg van de herplaatsing vermindering ondergaat, heeft hij tot het eind van de genoemde termijn recht op een aanvullende uitkering.

  • 3. De aanvullende uitkering, bedoeld in het tweede lid, bedraagt het verschil tussen het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 59 recht zou hebben gehad indien hij niet zou zijn herplaatst en zijn bezoldiging na herplaatsing, in voorkomend geval vermeerderd met een uit de oorspronkelijke betrekking voortvloeiend recht op WAO-conforme uitkering en herplaatsingstoelage.

Artikel 61. Sancties gedurende de eerste 52 weken
  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing gedurende de eerste 52 weken waarin de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.

  • 2. Voor het berekenen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Geen aanspraak op betaling van bezoldiging als bedoeld in artikel 59 bestaat:

    a. indien de ziekte is voorgewend, althans zodanig overdreven wordt voorgesteld, dat ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte niet kan worden aangenomen.

    b. indien de ambtenaar de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte opzettelijk heeft veroorzaakt, tenzij hem daarvan op grond van zijn psychische toestand geen verwijt kan worden gemaakt;

    c. indien de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na het geneeskundig onderzoek als bedoeld in artikel 10 en tevens blijkt, dat de ambtenaar onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen ten gevolge waarvan de verklaring van geschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid ten onrechte heeft plaatsgevonden, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.

  • 4. De aanspraak op betaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 59 vervalt, indien en gedurende de tijd dat de ambtenaar:

    a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    b. zonder voldoende gronden nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften die hem door de behandelende geneeskundige gegeven zijn, met dien verstande dat voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard hierbij zijn uitgezonderd;

    c. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;

    d. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de bedrijfsgeneeskundige dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht;

    e. in gebreke blijft op het door de bedrijfsgeneeskundige dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate zijn arbeid te hervatten, tenzij hij daarvoor een door deze dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;

    f. zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden passende arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden.

  • 5. De aanspraak op betaling van bezoldiging, bedoeld in artikel 59, kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard, indien de ambtenaar de voorschriften overtreedt die voor zijn tak van dienst ter zake van afwezigheid wegens ziekte zijn vastgesteld.

  • 6. De ambtenaar kan aan een onderzoek vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst worden onderworpen ter beantwoording van de vraag of zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het derde lid of vierde lid, onderdeel b of c, van dit artikel. De ambtenaar is gehouden aan een zodanig onderzoek zijn medewerking te verlenen.

  • 7. In de gevallen, bedoeld in het derde, vierde of vijfde lid, kan Onze Minister op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van de niet uitbetaalde bezoldiging geheel of ten dele aan anderen dan aan de ambtenaar zal worden uitbetaald. Ingeval Onze Minister van deze bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald, indien de in artikel 57, tweede lid, bedoelde commissie van geneeskundigen te zijnen gunste heeft geoordeeld.

Artikel 61a. Sancties na 52 weken
  • 1. Na de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 61, is op de ambtenaar wiens bezoldiging wegens ziekte geheel of gedeeltelijk wordt doorbetaald, het verplichtingen- en sanctieregime van hoofdstuk II van de WAO van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Indien ten aanzien van de WAO-conforme uitkering die de ambtenaar geniet een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door het bevoegd gezag zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomende sanctie toegepast, op het bedrag waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 59, eerste lid, na toepassing van artikel 59a, eerste lid.

  • 3. De aanspraak op betaling van bezoldiging vervalt indien de ambtenaar zonder deugdelijke grond weigert hem aangeboden gangbare arbeid, waartoe de bedrijfsgeneeskundige dienst hem in staat acht, te aanvaarden.

Paragraaf 5. Bezoldiging of uitkering wegens ziekte na beëindiging van de betrekking

Artikel 62. Aanspraak op bezoldiging na ontslag
  • 1. De gewezen ambtenaar, die voor de beëindiging van zijn betrekking ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid en nadien nog ongeschikt is een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, behoudt gedurende zijn ongeschiktheid zijn laatstelijk genoten bezoldiging. De vorige volzin geldt slechts zolang de termijn van 18 maanden, bedoeld in het eerste lid van artikel 59, nog niet is verstreken, doch uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgend op die waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2. De gewezen ambtenaar, die binnen een maand na de datum van de beëindiging van zijn betrekking wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, ontvangt – mits hij gedurende tenminste twee maanden onmiddellijk aan dat tijdstip voorafgaande in dienst is geweest – gedurende zijn ongeschiktheid, doch uiterlijk tot een jaar na de aanvang van deze ongeschiktheid, dan wel – indien dit eerder is – uiterlijk tot de eerste dag van de maand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, zijn laatstelijk genoten bezoldiging.

  • 3. Het eerste en tweede lid vinden geen toepassing op de ambtenaar die na de beëindiging van zijn betrekking in verband met de aanvaarding van een betrekking van gelijke omvang aanspraak kan maken op loon of bezoldiging, dan wel op een uitkering krachtens de Ziektewet.

  • 4. Indien de gewezen ambtenaar binnen een tijdvak van vier weken nadat de volgens het eerste en tweede lid geregelde doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging in verband met zijn herstel is gestaakt, wederom wegens ziekte ongeschikt wordt een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen, wordt de nieuw opgetreden ongeschiktheid als een voortzetting van de vorige ongeschiktheid beschouwd en wordt de doorbetaling hervat. Voor het bepalen van het tijdstip, waarop de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen zijn verstreken, worden perioden van ongeschiktheid om een naar aard en omvang soortgelijke betrekking te vervullen samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 5. De gewezen ambtenaar, wier bevalling waarschijnlijk is binnen vier maanden na de datum van beëindiging van haar betrekking, ontvangt over een periode aanvangende met de 41ste dag voorafgaande aan de vermoedelijke datum van bevalling en eindigende met de 70ste dag na de datum waarop de bevalling plaatsvond haar laatstelijk genoten bezoldiging. Deze periode wordt verlengd tot 16 weken indien deze periode door een voortijdige bevalling minder dan 16 weken heeft bedragen.

    Indien de bevalling niet wordt verwacht binnen vier maanden na de datum van beëindiging van haar betrekking, maar niettemin binnen die termijn plaatsvindt, ontvangt de gewezen ambtenaar haar laatstelijk genoten bezoldiging uitsluitend gedurende 70 dagen na de datum van bevalling. Indien en voor zolang de ambtenaar na beëindiging van de haar ingevolge de eerste of tweede volzin toekomende uitkeringen nog wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid, dan wel binnen een maand na deze beëindiging ongeschikt wordt tot het verrichten van haar arbeid, zijn het tweede tot en met vierde lid van overeenkomstige toepassing. De in het tweede lid bedoelde termijn van een jaar wordt geacht aan te vangen op de dag na de bevalling.

  • 6. Ongeschikt tot het verrichten van haar arbeid, geheel of gedeeltelijk, in de zin van het vijfde lid is de ambtenaar die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar zij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen. Onder eerstgenoemde arbeid wordt verstaan gangbare arbeid.

  • 7. Na het overlijden van de gewezen ambtenaar, die op de dag van zijn overlijden in het genot was van doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging, wordt aan de in artikel 127 bedoelde personen en met overeenkomstige toepassing van dat artikel een bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bezoldiging welke de gewezen ambtenaar op de dag van zijn overlijden genoot, berekend over een tijdvak van drie maanden. Op deze uitkering worden in mindering gebracht het bedrag van de uitkering overeenkomstig artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.

  • 8. Het bedrag van de laatstelijk genoten bezoldiging, bedoeld in het eerste tot en met zevende lid, wordt in voorkomende gevallen gewijzigd overeenkomstig een algemene salariswijziging.

  • 9. Indien de gewezen ambtenaar, ter zake van de betrekking waaruit het recht op doorbetaling van zijn laatstelijk genoten bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een WAO-conforme uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge dit artikel recht heeft. Artikel 59a, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 10. Inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf, anders dan bedoeld in het negende lid, worden op het bedrag waarop de gewezen ambtenaar ingevolge dit artikel recht heeft in mindering gebracht.

  • 11. Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het eerste lid is het tiende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór het intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte werden genoten en de omvang van die dienstbetrekking niet is toegenomen.

  • 12. Ten aanzien van gevallen als bedoeld in het tweede en vijfde lid is het tiende lid niet van toepassing indien de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf vóór de datum van beëindiging van de betrekking werden genoten en de omvang van die arbeid niet is toegenomen.

  • 13. De gewezen ambtenaar die ingevolge dit artikel aanspraak heeft op doorbetaling van bezoldiging, heeft eveneens aanspraak op vakantie-uitkering overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 5 van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie.

  • 14. In de gevallen, bedoeld in dit artikel, zijn de artikelen 56, 57, 61 en 61a, van overeenkomstige toepassing.

B

Artikel 65 komt te luiden:

Artikel 65. Aanvullende uitkering

  • 1. Aan de gewezen ambtenaar aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, wordt – indien de arbeidsongeschiktheid in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en de ongeschiktheid niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten – een aanvullende uitkering verleend.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de eventuele WAO-conforme uitkering, vermeerderd met de suppletie krachtens de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie, aan te vullen tot 90,02% van de bezoldiging welke de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaande aan zijn ontslag.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde aanvullende uitkering is gelijk aan het bedrag dat nodig is om de WAO-conforme uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging welke de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:

    80% of meer:90,02%
    65 tot 80%73,31%
    55 tot 65%56,59%
    45 tot 55%45,01%
    35 tot 45%34,08%
    25 tot 35%22,50%
    15 tot 25%15,00%.
  • 4. De aanvullende uitkering als bedoeld in het tweede lid eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden en in ieder geval na ommekomst van de duur van de suppletie dan wel met ingang van de eerste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.

    De aanvullende uitkering als bedoeld in het derde lid eindigt op het moment dat de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden en in ieder geval met ingang van de eerste dag van de maand waarin de gewezen ambtenaar de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 5. Indien het overlijden van een ambtenaar in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen arbeid of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten, wordt aan degene die in verband met dit overlijden krachtens het pensioenreglement, bedoeld in artikel 54a, onderdeel g, een nabestaandenpensioen geniet, een uitkering toegekend ten bedrage van 18% van dit pensioen. De uitkering eindigt met ingang van de maand waarin de overleden ambtenaar de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt, dan wel, indien de weduwe of de weduwnaar aan wie bedoeld pensioen werd toegekend, hertrouwt, met ingang van de maand volgend op die van het hertrouwen.

  • 6. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen ambtenaar ten aanzien van wie het eerste lid toepassing heeft gevonden, indien zijn overlijden het rechtstreeks gevolg is van de arbeidsongeschiktheid, bedoeld in dat lid.

  • 7. Artikel 62, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing op de bezoldiging, bedoeld in het tweede en derde lid.

C

In artikel 68, eerste lid, wordt na «een uitkering krachtens een wettelijke verzekering,» toegevoegd: niet zijnde een WAO-conforme uitkering,.

D

In artikel 69 wordt «de ambtenaar die geen ambtenaar is in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: de ambtenaar die geen deelnemer is in de zin van het pensioenreglement.

E

Artikel 114, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel op grond van een desbetreffende aanvraag heeft vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die overeenkomst. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat.

F

Artikel 121 wordt als volgt gewijzigd, luidende:

1. Het eerste lid, onderdeel f, komt te luiden:

f. ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte;

2. Het derde lid vervalt.

3. Toegevoegd worden een nieuw derde tot en met elfde lid, luidende:

  • 3. Een ontslag als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f, kan slechts plaatsvinden indien:

    a. er sprake is van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,

    b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is, en

    c. na een zorgvuldig onderzoek het niet mogelijk is gebleken om de ambtenaar binnen het gezagsbereik van Onze Minister andere arbeid aan te bieden, dan wel indien de ambtenaar geweigerd heeft deze arbeid te aanvaarden.

  • 4. Onder arbeid als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, wordt gedurende het eerste jaar dat de ambtenaar ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte passende, en gedurende de periode daarna gangbare arbeid verstaan als bedoeld in artikel 54a.

  • 5. Voor het bepalen van het in het derde lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van twee jaar worden tijdvakken van ongeschiktheid tot het verrichten zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 6. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, vraagt het bevoegd gezag het oordeel van een door het FAOP aangewezen arts.

  • 7. De in het zesde lid bedoelde arts betrekt bij zijn beoordeling een door het bevoegd gezag aangewezen arts en, indien de ambtenaar dit wenst, een door de ambtenaar aangewezen arts.

  • 8. Het bevoegd gezag stelt de ambtenaar er schriftelijk van in kennis dat de procedure, bedoeld in het zesde lid, wordt ingesteld. Daarbij wijst het bevoegd gezag de ambtenaar op de mogelijkheid om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure.

  • 9. De kennisgeving, bedoeld in het achtste lid, geschiedt niet eerder dan nadat de ambtenaar gedurende een onafgebroken periode van 18 maanden ongeschikt is geweest tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Het vijfde lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 10. De in het zesde lid bedoelde arts stelt naar aanleiding van zijn bevindingen een rapport op. Hij zendt dit rapport aan het bevoegd gezag. Tevens zendt hij een afschrift van dit rapport aan de ambtenaar.

  • 11. Indien herplaatsing als bedoeld in het derde lid, onderdeel c, plaatsvindt in een betrekking voor minder uren dan het aantal waarvoor de ambtenaar was aangesteld, heeft het ontslag uitsluitend betrekking op het meerdere aantal uren.

G

Aan artikel 127 wordt een nieuw zesde lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Op het bedrag, bedoeld in het tweede lid, worden in mindering gebracht een uitkering overeenkomstig artikel 53 van de WAO en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.

ARTIKEL II

Het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. Het vorige lid is niet van toepassing indien:

    a. bij de bepaling van de salarisschaal, bedoeld in het tweede lid, tevens is bepaald dat de functie van de ambtenaar een tijdelijk karakter heeft en de salarisschaal in verband daarmee slechts tijdelijk zal gelden;

    b. de ambtenaar in verband met ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte wordt herplaatst in een andere functie.

B

In artikel 21a wordt onder vernummering van het derde, vierde en vijfde lid tot het vierde, vijfde en zesde lid een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien op het genoten salaris van de ambtenaar een WAO-conforme uitkering als bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP in mindering is gebracht, wordt voor de toepassing van het eerste lid het genoten salaris in acht genomen zoals dit zou zijn genoten indien geen sprake zou zijn geweest van recht op een WAO-conforme uitkering.

ARTIKEL III

Het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie3 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt als volgt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

b. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

c. het pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;

d. pensioen: een pensioen krachtens het pensioenreglement;

e. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen krachtens het pensioenreglement;

f. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

g. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP;

h. suppletie: een suppletie krachtens de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie;

i. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel i, komt te luiden:

i. wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.

2. In het tweede lid wordt «geen ambtenaar was in de zin van de pensioenwet.» vervangen door: geen deelnemer was in de zin van het pensioenreglement.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Dit besluit verstaat onder diensttijd:

    voor zover gelegen voor 1 januari 1996:

    de tijd zoals die voor de betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet;

    voor zover gelegen op of na 1 januari 1996:

    de tijd gedurende welke de betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP;

    in beide gevallen met uitzondering van de tijd:

    a. die voorafgaat aan een ontslag uit een betrekking waaraan een functioneel leeftijdsontslag is verbonden, mits uit hoofde van dat ontslag een uitkering is toegekend;

    b. die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een wachtgeld of van een uitkering ter zake van onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, tenzij voor de toepassing van artikel 8, tweede en derde lid, en van artikel 11, eerste lid;

    c. die voorafgaat aan een onderbreking in de diensttijd door ontslag van langer dan een jaar, tenzij voor de toepassing van artikel 9, derde tot en met vijfde lid, en van artikel 11, eerste lid;

    d. bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    e. in een aangehouden betrekking.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, van artikel 9, derde tot en met vijfde lid, en van artikel 11, eerste lid, wordt in voorkomend geval diensttijd, bedoeld in artikel D 1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995, mede in aanmerking genomen. Het verzoek als bedoeld in artikel D 2 van genoemde wet wordt daarbij geacht te zijn gedaan.

  • 3. Voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen, met een overheidspensioen, anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP, wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld, met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. op dat moment recht heeft op een WAO-conforme uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

2. Het eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. ter zake van dat ontslag recht heeft op een suppletie.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is vastgesteld dan 80%. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt:

    a. voor de toepassing van artikel 8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van artikel 8, vierde lid, tevens een WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

    b. voor de toepassing van artikel 9 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de betrokkene ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.

4. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie recht op wachtgeld, indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard, recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 9 van dit besluit. Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 8, onderdeel a, van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie is geëindigd. Het wachtgeld eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen van de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 9, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 11 van toepassing, met dien verstande dat gerekend wordt van het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.

E

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «de middelsom» vervangen door: het dagloon in de zin van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie.

2. In het negende lid, wordt de zinsnede «artikel 42, negende lid» vervangen door: artikel 17b, zevende lid.

F

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt de zinsnede «en naar de middelsom van de berekeningsgrondslagen, bedoeld in artikel F 6, tweede lid, van de pensioenwet» vervangen door: en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement.

G

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de eerste volzin vervangen door: Ten aanzien van de betrokkene aan wie een wachtgeld is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op wachtgeld doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten, bedoeld in het eerste lid, als volgt verrekend.

2. In het tweede lid, derde volzin, wordt de zinsnede «het pensioen» vervangen door: de WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen.

H

Na artikel 15 wordt een nieuw artikel 15a ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

  • 1. Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan Onze Minister. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden.

  • 2. Het wachtgeld wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt.

I

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan hij door Onze Minister worden verplicht zich geneeskundig te doen onderzoeken.

J

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-conforme uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 7, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van dit herleefde wachtgeld de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 9, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag.

K

Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid, onderdeel c, komt als volgt te luiden:

c. geen WAO-conforme uitkering aanvraagt dan wel weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-conforme uitkering.

L

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing in het geval doorbetaling van bezoldiging plaatsvindt op grond van artikel 115, vijfde lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie.

M

Artikel 21 komt als volgt te luiden:

Artikel 21

  • 1. Indien de betrokkene ter zake van dezelfde betrekking aanspraak heeft op een WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van het wachtgeld, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van

    65% tot 80%:80%;
    55% tot 65%:60%;
    45% tot 55%:50%;
    35% tot 45%:40%;
    25% tot 35%:30%;
    15% tot 25%:20%;
    minder dan 15%: 0%.
  • 2. De som van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen en het verminderde wachtgeld bedraagt voorts niet meer dan het onverminderde wachtgeld dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding van bedoeld onverminderd wachtgeld wordt het overschrijdende bedrag op het verminderde wachtgeld in mindering gebracht.

N

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

In het tweede lid wordt de zinsnede «artikel 20, eerste en tweede lid, onderdeel a,» vervangen door: artikel 20, eerste lid.

ARTIKEL IV

Het Uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie4 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt als volgt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

b. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

c. het pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;

d. pensioen: een pensioen krachtens het pensioenreglement;

e. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen krachtens het pensioenreglement;

f. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

g. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering, bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP;

h. suppletie: een suppletie krachtens de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie;

i. lichamen: rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd: In het eerste lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «ambtenaar in de zin van de pensioenwet» vervangen door: deelnemer in de zin van het pensioenreglement.

C

Artikel 3 komt als volgt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Dit besluit verstaat onder diensttijd:

    voor zover gelegen vóór 1 januari 1996:

    de tijd zoals die voor de betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, met uitzondering van de militaire diensttijd, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet;

    voor zover gelegen op of na 1 januari 1996:

    de tijd gedurende welke de betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP;

    in beide gevallen met uitzondering van de tijd:

    a. die voorafgaat aan een ontslag uit een betrekking waaraan een functioneel leeftijdsontslag is verbonden, mits uit hoofde van dat ontslag een uitkering is toegekend;

    b. die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een wachtgeld of van een uitkering ter zake van onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

    c. die voorafgaat aan een onderbreking in de diensttijd door ontslag van langer dan een maand;

    d. bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    e. in een aangehouden betrekking.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, wordt in voorkomend geval diensttijd bedoeld in artikel D 1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995, mede in aanmerking genomen. Het verzoek als bedoeld in artikel D 2 van genoemde wet wordt daarbij te zijn gedaan.

D

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid wordt de zinsnede «artikel 17, vierde en vijfde lid van de Werkloosheidswet» vervangen door: artikel 17a, derde en vierde lid, van de Werkloosheidswet.

2. Het zevende lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. indien de betrokkene ter zake van het ontslag recht heeft op een WAO-conforme uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

3. Het zevende lid, onderdeel b komt als volgt te luiden:

b. indien de betrokkene op grond van het ontslag recht heeft op suppletie;

4. Het achtste lid komt als volgt te luiden:

  • 8. De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn dienst wegens ziekte. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt:

    a. voor de toepassing van artikel 9 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-conforme uitkering eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

    b. voor de toepassing van artikel 10 als uitgangsdatum uitgegaan van de datum op grond waarvan het recht op WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, is ontstaan.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid, onderdeel b, wordt de zinsnede «de middelsom» vervangen door: het dagloon in de zin van de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie.

2. In het negende lid, wordt de zinsnede «artikel 42, negende lid, van de Werkloosheidswet» vervangen door: artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet.

F

Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt de eerste volzin vervangen door: Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten, bedoeld in het eerste lid, als volgt verrekend.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Met inkomsten, die genoten worden uit enige overheidskas, worden alle inkomsten gelijkgesteld, die zijn genoten als deelnemer in de zin van het pensioenreglement.

G

Na artikel 15 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

  • 1. Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan Onze Minister. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden.

  • 2. De uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt.

H

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid komt als volgt te luiden:

  • 2. Het eerste lid vindt overeenkomstige toepassing in het geval doorbetaling van bezoldiging plaatsvindt op grond van artikel 115, vijfde lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie.

I

Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21

Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan hij door Onze Minister worden verplicht zich geneeskundig te doen onderzoeken.

J

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot het tweede tot en met vierde lid.

3. In het tweede lid wordt de zinsnede «de voorgaande leden» vervangen door: het eerste lid.

4. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Gedurende het tijdvak dat een uitkering, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend, vindt artikel 19, eerste en tweede lid, overeenkomstige toepassing.

5. In het vierde lid wordt de zinsnede «het eerste en tweede lid,» vervangen door: het eerste lid,.

K

Artikel 23 komt als volgt te luiden:

Artikel 23

  • 1. Indien de betrokkene ter zake van dezelfde betrekking aanspraak heeft op een WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering, met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van

    65% tot 80%:80%;
    55% tot 65%:60%;
    45% tot 55%:50%;
    35% tot 45%:40%;
    25% tot 35%:30%;
    15% tot 25%:20%;
  • 2. De som van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering die wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding van bedoelde onverminderde uitkering wordt het overschrijdende bedrag op de verminderde uitkering in mindering gebracht.

L

Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:

In het eerste lid wordt de zinsnede «artikel 19, eerste en tweede lid, onder a,» vervangen door: artikel 19, eerste lid,.

M

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

In het tweede lid wordt de zinsnede «artikel 22, eerste en tweede lid.» vervangen door: artikel 22, eerste lid.

N

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-conforme uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 8, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 10, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag.

O

Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

Onderdeel c komt als volgt te luiden:

c. geen WAO-conforme uitkering aanvraagt dan wel weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-conforme uitkering.

ARTIKEL V

Het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie5 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt als volgt te luiden:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

b. ontslag: een ontslag als bedoeld in artikel 119 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie;

c. betrokkene: de gewezen ambtenaar in de zin van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, aan wie ontslag bedoeld onder b van dit artikel is verleend;

d. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

e. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP;

f. pensioen: een pensioen krachtens het pensioenreglement;

g. invaliditeitspensioen: een invaliditeitspensioen krachtens het pensioenreglement;

h. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 18, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;

i. WAO-conforme uitkering: de met overeenkomstige toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP;

j. uitkering: de uitkering bedoeld in artikel 3 van dit besluit.

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «de pensioenwet» vervangen door: het pensioenreglement.

2. Een nieuw tweede lid wordt toegevoegd, onder gelijktijdige vernummering van het tweede tot en met vierde lid, in het derde tot en met vijfde lid, luidende:

  • 2. Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt verstaan, voor zover gelegen vóór 1 januari 1996:

    de tijd zoals die voor de betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet;

    voor zover gelegen op of na 1 januari 1996:

    de tijd gedurende welke betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP.

3. In het derde lid wordt de zinsnede «genoemd in het eerste lid, wordt mede in aanmerking genomen de diensttijd bedoeld in artikel D 3 van de pensioenwet» vervangen door: , bedoeld in het eerste lid, wordt mede in aanmerking genomen de diensttijd, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, van het pensioenreglement.

4. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid wordt de eventuele diensttijd, bedoeld in artikel D 1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995, mede in aanmerking genomen. Het verzoek als bedoeld in artikel D 2 van genoemde wet wordt daarbij geacht te zijn gedaan.

5. In het vijfde lid wordt «het Algemeen burgerlijk pensioenfonds» vervangen door: de Stichting Pensioenfonds ABP.

C

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

In het vijfde lid wordt de zinsnede «artikel 1, onder f,» vervangen door: artikel 1, onderdeel j,.

D

Na artikel 7 wordt een nieuw artikel 7a ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan Onze Minister. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden.

  • 2. De uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt.

E

Artikel 8 komt als volgt te luiden:

Artikel 8

Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, kan hij door Onze Minister worden verplicht zich geneeskundig te doen onderzoeken.

F

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

a. behoudens het bepaalde in het tweede lid, met ingang van de dag waarop de betrokkene recht verkrijgt op een WAO-conforme uitkering.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, eindigt het recht op uitkering indien de betrokkene arbeidsongeschikt is voor het vervullen van de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, met ingang van de dag waarop betrokkene uit bedoelde betrekking wordt ontslagen.

3. Het derde lid, onderdeel b, komt als volgt te luiden:

b. weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-conforme uitkering.

G

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

  • 1. Indien en voorzover de aan betrokkene toegekende WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, lager is dan de uitkering waarop hij aanspraak zou hebben gehad, indien er geen sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid, wordt hem het verschil bij wijze van toelage uitgekeerd.

  • 2. De betrokkene die na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen WAO-conforme uitkering aanvraagt, wordt voor de toepassing van dit besluit behandeld alsof hem een WAO-conforme uitkering is toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 3. Indien de WAO-conforme uitkering van de betrokkene die ter zake van dezelfde dienstverhouding aanspraak heeft op een uitkering en een WAO-conforme uitkering, als gevolg van een handelen of nalaten een vermindering ondergaat, of het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde WAO-conforme uitkering voor de toepassing van dit besluit geacht onverminderd te zijn genoten.

H

In artikel 13, tweede lid wordt de zinsnede «artikel 1, onder f,» vervangen door: artikel 1, onderdeel j,.

ARTIKEL VI

Het Wachtgeld- en uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie6 bij privatisering wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt een nieuw onderdeel i en een nieuw onderdeel j toegevoegd, luidende:

i. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

j. pensioenreglement: het pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP.

B

In artikel 8 wordt «van artikel B 6, eerste lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet» vervangen door: van artikel 2.4, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het pensioenreglement.

ARTIKEL VII

A

De ambtenaar in tijdelijke dienst die op 1 januari 1996 aanspraak heeft op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging, dan wel die aanspraak zou hebben indien vanaf het moment van intreden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte toepassing zou zijn gegeven aan artikel 59 of artikel 62 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, heeft vanaf 1 januari 1996 aanspraak op zijn volledige bezoldiging over het op 1 januari 1996 nog niet verstreken gedeelte van de periode van 18 maanden, doch niet langer dan tot de eerste van de maand waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt.

B

De aanspraken op grond van artikel 65 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie naar de tekst op 31 december 1995, worden omgezet in aanspraken op grond van artikel 65 van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie. Indien anders dan als gevolg van een wijziging in de mate van invaliditeit, het bedrag van de nieuw berekende aanvullende uitkering geringer is dan het bedrag van de aanvullende uitkering op 31 december 1995, wordt het bedrag van de aanvullende uitkering tot laatstbedoeld bedrag verhoogd.

C

1. De gewezen ambtenaar die op 31 december 1995 op grond van artikel 62, vierde lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie een uitkering heeft overeenkomstig de normen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en op 1 januari 1996 een recht verkrijgt op een WAO-conforme uitkering, welke lager is dan de eerstbedoelde uitkering, heeft recht op een aanvullende uitkering ter grootte van dat verschil voor de periode gedurende welke hij na 1 januari 1996 aanspraak op eerstbedoelde uitkering zou hebben gehad.

2. Bij de berekening van de aanvullende uitkering wordt rekening gehouden met een wijziging als bedoeld in artikel 62, achtste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie.

3. Voor zolang de arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering een ander percentage wordt vastgesteld vindt, in voorkomende gevallen met toepassing van het tweede lid, herberekening van de aanvullende uitkering op basis van het gewijzigde percentage plaats.

ARTIKEL VIII

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1995, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 januari 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling

Uitgegeven de vijftiende februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

In het kader van het marktconform maken van de arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel, heeft het kabinet besloten het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de wettelijke werknemersverzekeringen te brengen. Dit is het zogenaamde OOW-project. Door deze systeemwijziging worden de aanspraken van het overheidspersoneel in verband met werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid opgebouwd uit een wettelijk en een bovenwettelijk deel. De bovenwettelijke aanspraken dienen in de rechtspositieregelingen van de betreffende categorieën overheidspersoneel te worden vastgelegd. Het totale niveau van rechten en verplichtingen van het overheidspersoneel blijft daarbij zoveel mogelijk in stand.

Door het kabinet is besloten tot privatisering van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP) per 1 januari 1996. Met de inwerking- treding van de Wet privatisering ABP (WPA) per 1 januari 1996 houdt het publiekrechtelijke ABP-fonds op te bestaan en daarvoor in de plaats treedt de (civielrechtelijke) Stichting Pensioenfonds ABP. Een en ander brengt tevens mee, dat de huidige Algemene burgerlijke pensioenwet (Abp-wet), die de pensioenaanspraken van de overheidswerknemers en hun rechtverkrijgenden regelt, met ingang van diezelfde datum wordt ingetrokken. De ten opzichte van het ABP bestaande rechten worden door de WPA omgezet in gelijkwaardige aanspraken, met dien verstande dat die gesplitst worden in aanspraken (het wettelijk deel) ten opzichte van het Fonds arbeidsongeschiktheidsverzekering overheidspersoneel (FAOP) en aanspraken (het bovenwettelijke deel) ten opzichte van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Het FAOP draagt de uitvoering van zijn taak op aan de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheid en onderwijs (USZO). Deze uitvoeringsorganisatie zal verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke werknemersverzekeringen en van de bovenwettelijke regelingen.

Het overleg tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel heeft op 14 september 1994 in het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken (CGOA) geleid tot een Onderhandelingsakkoord over de regeling van de bovenwettelijke arbeidsongeschiktheid voor het overheidspersoneel (zie Stcrt. 1994, 177).

Belangrijke punten van dit akkoord betreffen onder meer de bevordering van de reïntegratie, de vervanging van het herplaatsingswachtgeld door een suppletieregeling na ontslag op grond van ongeschiktheid voor de eigen betrekking bij een op het moment van ontslag bestaande arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% in de zin van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de invoering van een ontslaggrond wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid en een nieuwe ontslagprocedure.

In het sectoroverleg Defensie zijn vervolgens nadere afspraken gemaakt over onder meer de bovenwettelijke aanspraken inzake ziekte en arbeidsongeschiktheid van het Defensie personeel. Deze afspraken zijn op 19 januari 1995 in het Onderhandelingsaccoord Defensie personeel vastgelegd.

In het Onderhandelingsaccoord Defensie personeel is uitgegaan van het per 1 januari 1996 integraal van toepassing zijn van de Ziektewet (ZW), de WAO, en de Werkloosheidswet (WW) op het Defensie personeel. De aanspraken inzake arbeidsongeschiktheid, die uitgingen boven die ingevolge de ZW en de WAO, dienden per die datum als bovenwettelijk te gelden, geregeld te zijn in het arbeidsvoorwaardenbeleid van de sector Defensie en te worden verwerkt in de rechtspositieregelingen van Defensie en in de Algemene militaire pensioenwet (Amp-wet).

Om hoofdzakelijk uitvoeringstechnische redenen bleek de datum van 1 januari 1996 niet haalbaar te zijn. Daarom heeft het kabinet besloten de ingangsdatum van de invoering van het OOW-project te stellen op 1 januari 1998. In aanvulling op het accoord tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheidspersoneel zijn in het CGOA van 16 november 1994 op basis van het hiervoor genoemde kabinetsbesluit nadere afspraken gemaakt. Dientengevolge werd besloten om al wel per 1 januari 1996 de zogenaamde WAO-conforme regeling in te voeren.

In het overleg van de sectorcommissie van Defensie is op 19 oktober 1995 over dit onderwerp overeenstemming bereikt.

2. De inhoud van het onderhavige besluit

Het onderhavige besluit wijzigt het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) en het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie met betrekking tot de aanspraken ingeval van ziekte tot aan het ontslag. In het BARD wordt de doorbetalingsregeling bij ziekte gewijzigd. Gedurende de eerste 18 ziekte maanden wordt 100% van de bezoldiging doorbetaald, daarna tot het einde van het dienstverband 80%. Omdat de zieke ambtenaar ingevolge de nieuwe ontslagprocedure pas na 24 maanden mag worden ontslagen, heeft de betrokkene derhalve voor een periode van tenminste 6 maanden recht op doorbetaling van 80% van zijn bezoldiging. De invoering van de WAO-conforme regeling betekent dat de betrokkene na een jaar ziekte in aanmerking komt voor een WAO-conforme uitkering. Die uitkering wordt in mindering gebracht op het bedrag van de tijdens ziekte uitbetaalde bezoldiging. De onderwerpelijke wijzigingsvoorstellen maken het mogelijk dat het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO op het zieke burgerpersoneel overeenkomstig van toepassing is.

Voorts wordt in het BARD een nieuwe ontslagregeling ingevoerd, bestaande uit een nieuwe ontslaggrond en ontslagprocedure. In het verleden kon een ambtenaar ontslagen worden als het ABP hem na keuring wegens ziekte of gebreken blijvend ongeschikt achtte voor de vervulling van zijn functie. Een dergelijke keuring komt in het nieuwe pensioenreglement niet meer voor. Gekozen is voor een systematiek die meer aansluit bij de marktsector. In dit besluit wordt de huidige ontslaggrond «blijvende ongeschiktheid, uit hoofde van ziekten of gebreken, voor de vervulling van zijn ambt» (artikel 121, lid 1, onderdeel f en lid 3, van het BARD) vervangen door een nieuwe ontslaggrond «ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte». Het ontslag kan niet eerder ingaan dan na 24 maanden ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en nadat een zorgvuldige procedure is gevolgd, gericht op herstel en op herplaatsing in de eigen of een andere functie, overeenkomstig eventueel aanwezige restverdiencapaciteit.

Bovendien zijn er wijzigingen aangebracht in verband met het intrekken van de Abp-wet en heeft enige afstemming op de Arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) plaatsgevonden.

3. Overige wijzigingen

De invoering van de WAO-conforme regeling en de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie maakt tevens een aantal aanpassingen van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, het Uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie en het Wachtgeld- en uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie bij privatisering noodzakelijk.

4. De financiële gevolgen

Deze omzettingsoperatie in het kader van het OOW-project heeft een technisch karakter. Uitgangspunt daarbij is dat het totale niveau van rechten en verplichtingen van het overheidspersoneel in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid op het moment van overgang naar de werknemersverzekeringen in stand blijft en kostenneutraal is.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Artikel I strekt tot aanpassing van het BARD. Het gaat daarbij met name om de aanpassing van het BARD aan de invoering van de WAO-conforme uitkering en de introductie van de mogelijkheid om in verband met de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid de ambtenaar te herplaatsen dan wel de ambtenaar te ontslaan, met dien verstande dat dat ontslag pas kan plaatsvinden na 2 jaar. Verder zijn wijzigingen aangebracht in verband met het intrekken van de Abp-wet en de invoering van het nieuwe pensioenreglement Stichting Pensioenfonds ABP. Tot slot is een aantal redactionele wijzigingen aangebracht.

Onderdeel A

Van hoofdstuk 6 van het BARD worden de eerste 3 paragrafen vervangen door 5 andere paragrafen en worden de paragrafen 4 en 5 vernummerd tot de paragrafen 6 en 7.

Paragraaf 1

Om een aantal begrippen nader te omschrijven is een nieuwe paragraaf 1 ingevoegd met daarin opgenomen een nieuw artikel 54a met definitiebepalingen.

De meeste bepalingen spreken voor zich. De onderdelen c, j en k van artikel 54a behoeven enige nadere uitleg.

In artikel 54a, onderdeel c, wordt de WAO-conforme vakantie-uitkering uitgezonderd van het begrip WAO-conforme uitkering. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat in de maand mei op grond van artikel 59a van het BARD naast de reguliere WAO-conforme uitkering ook de WAO-conforme vakantie-uitkering op de bezoldiging van de ambtenaar in mindering wordt gebracht.

In artikel 54a, onderdeel j, wordt voor hetgeen onder passende arbeid wordt verstaan aangesloten bij de Ziektewet. In artikel 30 van de Ziektewet is bepaald dat de zieke werknemer verplicht is passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in staat is en hij door een werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. Volgens de Memorie van toelichting (TK, vergaderjaar 1990–1991, 22 228, nr. 3, blz. 77) bij de desbetreffende wijziging van de Ziektewet is dit begrip passende arbeid niet eenduidig; het kan zowel eng als ruim geïnterpreteerd worden. Dit hangt samen met de verschillende stadia die aan de orde kunnen zijn, namelijk die waarin terugkeer naar de eigen functie op korte termijn mogelijk lijkt, die waarin terugkeer naar de eigen functie pas op lange termijn aan de orde is en de situatie waarin terugkeer naar de eigen functie niet meer te verwachten is. Het begrip passende arbeid zal in deze verschillende stadia steeds ruimer geïnterpreteerd worden.

In artikel 54a, onderdeel k, wordt voor hetgeen onder «gangbare arbeid» wordt verstaan aangesloten bij de WAO. In artikel 18, vijfde lid, van de WAO wordt gangbare arbeid gedefinieerd als «alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.»

Paragraaf 2

De artikelen 55 en 56 worden gewijzigd in die zin dat de definities van artikel 54a in deze artikelen zijn verwerkt.

De (per 1 januari 1994 gewijzigde) Arbowet geldt ook voor de sector Defensie. Met de nieuwe formulering van artikel 55, eerste lid, is beoogd om tot uitdrukking te brengen dat de bepalingen in paragraaf 2 van hoofdstuk 6 van het BARD inzake bedrijfsgeneeskundige begeleiding, bedoeld zijn als aanvulling op de desbetreffende bepalingen in de Arbowet. In dit kader gaat het daarbij met name om de bepalingen inzake het begeleiden van zieke ambtenaren, het uitvoeren van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek en het houden van een arbeidsgezondheidskundig spreekuur.

Het tweede lid van artikel 55 geeft duidelijker aan dat de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van ambtenaren in eerste instantie een zaak is van het bevoegd gezag. Dit sluit aan bij de Wet terugdringing ziekteverzuim, de wet Terugdringing Arbeidsongeschiktheidsvolume en de Arbowet. De bijstand van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding door de bedrijfsgeneeskundige dienst is opgenomen in een nieuw derde lid.

In dit verband dient ook te worden gewezen op de betrokkenheid van de Uitvoeringsinstelling Sociale Zekerheid voor Overheidspersoneel en onderwijs (USZO) bij de begeleiding van zieke ambtenaren. Met invoering van de WAO-conforme regeling voor het overheidspersoneel ontstaat er ook voor de USZO, als uitvoerder van deze regeling, een taak bij de begeleiding van zieke ambtenaren. De invalshoek van de USZO is echter een andere dan die van het bevoegd gezag en de bedrijfsgeneeskundige dienst. De USZO voert de WAO-conforme regeling uit en de betrokkenheid van de USZO bij de begeleiding van zieke ambtenaren ziet dan ook met name op de claim-beoordeling. De USZO zal moeten beoordelen of de ambtenaar na één jaar ziekte in aanmerking komt voor een WAO-conforme uitkering. Is de ambtenaar arbeidsongeschikt, zo ja in welke mate en is door het bevoegd gezag voldoende gedaan om dit te voorkomen of te beperken etc..

De betrokkenheid van het bevoegd gezag en de bedrijfsgeneeskundige dienst eindigt niet op het moment dat de ambtenaar aanspraak krijgt op een WAO-conforme uitkering. Formeel blijft het bevoegd gezag verantwoordelijk voor de begeleiding van een zieke ambtenaar tot aan het einde van zijn betrekking. Uit dien hoofde is er ook een taak voor de bedrijfsgeneeskundige dienst. Materieel zal de betrokkenheid van de bedrijfsgeneeskundige dienst naar de achtergrond verdwijnen op het moment dat USZO vaststelt dat de ambtenaar niet meer herplaatsbaar is binnen het gezagsbereik van de betreffende minister. De bemiddeling wordt dan overgenomen door de USZO.

De wijziging van artikel 56 houdt voornamelijk verband met een wijziging die in het gehele hoofdstuk 6 van het BARD is doorgevoerd. De oude formulering «de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn dienst te verrichten» is daarbij vervangen door een op de Ziektewet afgestemde formulering, te weten «de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte». Inhoudelijk wordt hiermee geen wijziging beoogd ten opzichte van de huidige situatie. Onder «zijn arbeid» wordt namelijk verstaan het ambt of de functie die de ambtenaar laatstelijk voor het ziek worden vervulde, dan wel het samenstel van werkzaamheden dat door de ambtenaar verricht werd en de voorwaarden waaronder dit gebeurde. Het derde, vierde en vijfde lid van artikel 56 zijn aan deze nieuwe terminologie aangepast.

In het vijfde lid van artikel 56 is tevens een wijziging aangebracht met betrekking tot de maatregelen en voorzieningen tot herstel van gezondheid en behoud, herstel of bevordering van arbeidsongeschiktheid. Voor deze voorzieningen wordt niet langer verwezen naar de artikelen uit de Abp-wet, maar naar de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Het pensioenreglement kent namelijk in tegenstelling tot de Abp-wet geen specifieke voorzieningen meer voor ambtenaren. In plaats daarvan zijn de algemene voorzieningen uit de AAW ook van kracht voor de ambtenaren.

Paragraaf 3

Artikel 58 (oud) had betrekking op de pensioenkeuring door het Abp. Deze pensioenkeuring bestaat niet meer, zodat artikel 58 (oud) kan vervallen.

In deze derde paragraaf van hoofdstuk 6 zijn een nieuw artikel 58 en een nieuw artikel 58a ingevoerd.

Het nieuwe artikel 58 legt het bevoegd gezag de verplichting op te zorgen voor een zo optimaal mogelijke begeleiding van een ambtenaar die wegens ziekte ongeschikt is zijn arbeid te verrichten.

Artikel 58 somt in geval van ziekte van een ambtenaar drie verplichtingen van het bevoegd gezag op: het opstellen van een terugkeerplan en een reïntegratieplan, en het melden van de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte aan het FAOP.

Het terugkeerplan (uiterlijk na een ziekteperiode van 13 weken) bevat een prognose omtrent de duur van de ongeschiktheid wegens ziekte en de duur van een eventuele herplaatsing in een functie met passende arbeid.

Het reïntegratieplan (uiterlijk na een ziekteperiode van 26 weken) bevat eveneens een prognose omtrent de duur van de ongeschiktheid wegens ziekte en de duur van de reïntegratie in een functie met passende dan wel gangbare arbeid. Het reïntegratieplan is mede gebaseerd op de analyse die de bedrijfsgeneeskundige dienst van het ziektegeval heeft gemaakt. Het reïntegratieplan kan ook inhouden dat herplaatsing buiten Defensie al dan niet met behulp van omscholing, voor de betrokken ambtenaar de meest geëigende weg is.

Uiterlijk 26 weken na aanvang van de ongeschiktheid wegens ziekte dient het bevoegd gezag hiervan melding te doen bij het FAOP, waarbij ook het reïntegratieplan en de stand van zaken inzake de uitvoering daarvan dienen te worden overgelegd. Zulks heeft te maken met de WAO-conforme beoordeling van de ambtenaar door het FAOP, die na dat tijdstip plaatsvindt. Het FAOP kan echter haar bemoeienissen met de gewezen ambtenaar ook eerder aanvangen, bijvoorbeeld wanneer de aard van de ziekte van de betrokkene daar reeds in een vroegtijdig stadium aanleiding toe geeft.

In het nieuwe artikel 58a is de formele grondslag opgenomen voor het herplaatsen van de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Dit artikel hangt samen met het nieuwe derde lid van artikel 121, waarin bepaald is dat de betrokkene gedurende twee jaar niet ontslagen mag worden op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Indien binnen deze periode van 2 jaar duidelijk wordt dat een ambtenaar niet langer zijn eigen functie kan verrichten, maar er wel een andere functie beschikbaar is, biedt dit artikel de basis om de ambtenaar te herplaatsen in die andere functie.

Het tweede en derde lid van artikel 58 a sluiten aan bij artikel 121, derde en vierde lid, waarin de verplichting van het bevoegd gezag ligt besloten om het eerste ziektejaar passende arbeid aan te bieden en het tweede ziektejaar gangbare arbeid.

Voor de situatie waarin de ambtenaar nog wel geschikt is voor zijn functie, maar onder andere voorwaarden (bijvoorbeeld voor minder uren per week of na het elimineren van bepaalde functiebestanddelen) biedt het vierde lid van artikel 58a een voorziening.

Paragraaf 4

Artikel 59 regelt de doorbetaling van bezoldiging tijdens ziekte. Het eerste lid bepaalt dat vanaf de eerste ziektedag gedurende 18 maanden doorbetaling van de volledige bezoldiging plaatsvindt. Na deze periode wordt tot aan het ontslag 80% van de bezoldiging doorbetaald.

Ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte kan op grond van het gewijzigde artikel 121, eerste lid, onderdeel f, niet eerder gegeven worden dan nadat deze ongeschiktheid twee jaar heeft geduurd.

In dat geval wordt derhalve in principe gedurende nog een half jaar 80% van de bezoldiging betaald.

In het eerste lid van artikel 59 is het onderscheid tussen een ambtenaar in vaste dienst en een ambtenaar in tijdelijke dienst voor wat betreft de duur van de volledige doorbetaling (gedurende 18 resp. 12 maanden) verdwenen. Voor alle ambtenaren zal een uniforme periode gelden van 18 maanden.

Ook is het eerste lid zodanig gewijzigd dat de volledige doorbetaling op grond van dit lid exact 18 maanden duurt. In de oude regeling werd de bezoldiging volledig doorbetaald gedurende de maand waarin men ziek werd en vervolgens nog gedurende 18 (of 12) maanden. Deze wijziging brengt deze bepaling in overeenstemming met het bepaalde in de Ziektewet en de WAO.

Het derde lid van artikel 59 geeft aan hoe gehandeld moet worden ten aanzien van een ambtenaar die ziek is geweest en na een periode van herstel opnieuw ziek wordt. Heeft de ambtenaar gedurende tenminste vier weken weer gewerkt, dan zal vanaf de datum waarop hij wederom ziek wordt een nieuwe periode van 18 maanden ingaan. Is zijn herstelperiode korter dan vier weken dan wordt de tweede periode bij de eerste samengeteld. Het oude artikel 59 bevatte een soortgelijke bepaling. Gewijzigd is de minimum periode van herstel die nodig is om de telling van 18 maanden opnieuw te laten aanvangen. De periode van een maand die ter zake gold in de oude regeling is, in verband met afstemming op de Ziektewet en de WAO vervangen door vier weken.

Het vijfde lid van artikel 59 is toegevoegd om ook een voorziening te geven in die gevallen waarin de ambtenaar bij zijn eigen werkgever tijdelijk andere arbeid gaat verrichten. Aangezien artikel 59 het hervatten van de eigen arbeid regelde en artikel 60 betrekking heeft op het verrichten van arbeid bij een andere werkgever was deze situatie nog niet geregeld.

Het zesde lid (vijfde lid van art. 59 oud) regelt dat de werkhervatting van een zieke ambtenaar slechts plaatsvindt na uitdrukkelijke toestemming van het bevoegd gezag en dat het bevoegd gezag ingeval van ongeschiktheid van langer dan 52 weken de bedrijfsgeneeskundige dienst moet raadplegen alvorens toestemming tot werkhervatting te geven.

Het nieuwe artikel 59a regelt de doorbetaling van bezoldiging in combinatie met een WAO-conforme uitkering. Dit artikel bepaalt dat een eventuele WAO-conforme uitkering in mindering gebracht moet worden op het bedrag dat de ambtenaar op grond van artikel 59 geniet. Van een WAO-conforme uitkering kan sprake zijn na 52 weken ziekte. Dan zal namelijk door middel van een WAO-keuring worden vastgesteld of de ambtenaar arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. Indien dit het geval is en de mate van arbeidsongeschiktheid tenminste 15% is, zal aan de ambtenaar (door FAOP/USZO) een WAO-conforme uitkering worden toegekend. De hoogte van die uitkering is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid van de ambtenaar.

Door te bepalen dat de WAO-conforme uitkering in mindering moet worden gebracht op de bezoldiging, blijft het uiteindelijke bedrag dat de ambtenaar ontvangt per saldo gelijk. Hij ontvangt dus in totaal 100%, dan wel 80%, van zijn bezoldiging.

In de situatie dat de ambtenaar na 52 weken ziekte nog wel steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte maar niet arbeidsongeschikt wordt geacht in de zin van de WAO (of minder dan 15%), zal er geen recht bestaan op een WAO-conforme uitkering. De ambtenaar behoudt in dat geval zijn aanspraak op doorbetaling van bezoldiging op grond van artikel 59.

Het tweede lid van artikel 59a bevat een bepaling voor de situatie waarin een ambtenaar meer dan één betrekking heeft bij de overheid. Indien hij voor beide betrekkingen arbeidsongeschikt wordt verklaard, zal slechts één WAO-conforme uitkering worden toegekend die betrekking heeft op beide functies. Op de doorbetaling van de bezoldiging voor één van die functies zal de werkgever uitsluitend dat deel van de WAO-conforme uitkering in mindering mogen brengen dat verband houdt met de arbeidsongeschiktheid uit de desbetreffende betrekking. Deze vermindering dient naar rato van de bezoldiging uit de betrekkingen te worden bepaald.

Indien de ambtenaar geen WAO-conforme uitkering aanvraagt of weigert mee te werken aan een WAO-keuring benadeelt hij zijn werkgever. Om dit te voorkomen is in het derde lid van artikel 59a een bepaling opgenomen die het het bevoegd gezag mogelijk maakt om in een dergelijk geval toch een korting op de bezoldiging toe te passen. Aangezien in dergelijke gevallen geen WAO-conforme uitkering kan worden vastgesteld wordt de fictie toegepast waarbij wordt uitgegaan van de hoogste mate van arbeidsongeschiktheid.

Het vierde lid van artikel 59a voorziet in een kortingsmogelijkheid indien er wel een WAO-conforme uitkering is of kan worden vastgesteld, maar deze door FAOP/USZO verminderd of geweigerd wordt op grond van handelingen of het nalaten van handelingen door de ambtenaar.

Het is onwenselijk indien de ambtenaar voor de uitbetaling van zijn aanspraken te maken zou krijgen met twee loketten. Om dit te voorkomen dient de werkgever te fungeren als uitbetalende instantie voor de WAO-conforme uitkering. Daartoe is een voorziening getroffen in artikel 46 van de Wet privatisering ABP die inhoudt dat de uitbetaling van de WAO-conforme uitkering geschiedt door tussenkomst van de werkgever.

Het nieuwe artikel 60a regelt de beëindiging van doorbetaling van bezoldiging ingeval van herplaatsing vóór ontslag. Dit artikel wordt ingevoegd om te voorkomen dat het bevoegd gezag verplicht wordt de bezoldiging uit de oorspronkelijke functie, of 80% daarvan, «eindeloos» te blijven doorbetalen nadat de ambtenaar op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte is herplaatst in een andere functie, zonder dat voorafgaand ontslag heeft plaatsgevonden.

In de oude systematiek werd een ambtenaar blijvend ongeschikt verklaard voor zijn functie uit hoofde van ziekte of gebreken. Op basis van deze ongeschiktverklaring kon ontslag plaatsvinden, eventueel gevolgd door een herplaatsing in een nieuwe functie. In de nieuwe systematiek kan ontslag (op grond van artikel 121, eerste lid, onderdeel f) pas plaatsvinden na twee jaar. Wel kan een ambtenaar binnen die periode worden herplaatst. Van een ontslag op grond van artikel 121, eerste lid, onderdeel f, zal in zo'n geval geen sprake meer zijn. Aangezien artikel 59 doorbetaling van bezoldiging regelt tot aan het einde van het dienstverband is een bepaling nodig om deze doorbetaling te beëindigen ingeval van herplaatsing vóór ontslag. Artikel 60a strekt daartoe. Het tweede lid van artikel 60a regelt een aanvullende uitkering om te voorkomen dat de ambtenaar door het aanvaarden van een andere functie financieel nadeel lijdt ten opzichte van de ambtenaar die niet kan worden herplaatst en niet eerder dan na 24 maanden om die reden kan worden ontslagen. Een dergelijk financieel nadeel is uit een oogpunt van gelijke rechtsbedeling niet te billijken en zal bovendien herplaatsing bemoeilijken. Het derde lid regelt de hoogte van deze aanvullende uitkering.

Artikel 61 regelt dat gedurende het eerste ziektejaar sancties kunnen worden opgelegd. Het eerste en tweede lid van artikel 61 zijn nieuw. Deze nieuwe leden vloeien voort uit de afspraak in het CGOA dat vanaf het tweede ziektejaar het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO zal gelden. In verband hiermee regelt artikel 61 slechts de verplichtingen en sancties die gedurende het eerste ziektejaar kunnen worden opgelegd. Voor de periode na het eerste jaar is een nieuw artikel 61a opgenomen, waarin is bepaald dat dan het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO geldt.

Verder is artikel 61, tweede lid, onderdeel b, aangepast in verband met het vervallen van de pensioenkeuring in de Abp-wet.

Voorts wordt in het vierde lid, onderdeel f, van artikel 61 een nieuwe sanctiemogelijkheid opgenomen voor het geval een ambtenaar weigert passende arbeid te aanvaarden. Het oogmerk van deze bepaling is de reïntegratie van arbeidsongeschikten te bevorderen. Hiermee wordt aangesloten bij de Ziektewet. Ook deze wet kent, in artikel 30, voor dergelijke situaties een sanctie. Dit nieuwe onderdeel f is ook nodig als complement van de afspraak in het CGOA over het nieuwe ontslagregime. In dat nieuwe regime is de verplichting van het bevoegd gezag opgenomen om naar andere arbeid te zoeken voor de zieke ambtenaar (zie artikel 121, derde lid). Hier is de complementaire verplichting van de ambtenaar geregeld om deze arbeid te aanvaarden.

Het nieuwe artikel 61a regelt dat na 52 weken er sancties kunnen worden opgelegd. Zoals eerder reeds is opgemerkt is in het CGOA afgesproken dat met ingang van het tweede ziektejaar het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO van overeenkomstige toepassing zullen zijn op het deel van de bezoldiging dat uitgaat boven de WAO-conforme uitkering. Aangezien de WAO-conforme uitkering reeds onder dit regime valt, wordt op deze wijze bereikt dat de ambtenaar voor beide componenten te maken krijgt met hetzelfde regime. Het eerste lid van artikel 61a strekt er toe om dit te regelen. Het gaat daarbij onder andere om de artikelen 23, 25 en 28 van de WAO. Door een ruime verwijzing op te nemen naar het verplichtingen- en sanctieregime van hoofdstuk II van de WAO wordt bereikt dat wijzigingen van de desbetreffende artikelen in de WAO, toevoeging van nieuwe artikelen aan hoofdstuk II, vernummering etc. automatisch doorwerken.

Een verdere afstemming wordt bereikt door het tweede lid van artikel 61a, waarin bepaald wordt dat een door het FAOP opgelegde verplichting of sanctie ten aanzien van de WAO-conforme uitkering door het bevoegd gezag zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze wordt toegepast op het deel van de bezoldiging dat uitstijgt boven de WAO-conforme uitkering. Dit houdt in dat indien bijvoorbeeld de WAO-conforme uitkering bij wijze van sanctie wordt teruggebracht naar 50%, ook het bedrag dat wordt doorbetaald aan bezoldiging gehalveerd wordt. Als rekenvoorbeeld kan het volgende dienen. Een ambtenaar heeft een reguliere bezoldiging van f 5 000,–. Bij volledige arbeidsongeschiktheid zal zijn WAO-conforme uitkering f 3 500,– bedragen en zal daarnaast nog f 1 500,– aan bezoldiging worden uitbetaald. Een sanctie van 50% betekent dat de WAO-conforme uitkering wordt verlaagd tot f 1 750,–. Het bedrag van de aanvullende bezoldiging zal gehalveerd worden tot f 750,– zodat de ambtenaar in totaal f 2 500,– ontvangt.

Hierbij dient nog te worden opgemerkt dat het bevoegd gezag de door het FAOP opgelegde sancties niet zonder meer kan overnemen. Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is het bevoegd gezag altijd nog gehouden tot een eigen belangenafweging. De gevolgen van het besluit zullen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Tevens verdient de aandacht dat op grond van de nieuwe bepaling het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO ook van overeenkomstige toepassing zullen zijn indien de ambtenaar voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is en er derhalve geen recht bestaat op een WAO-conforme uitkering.

In het derde lid van artikel 61a is, conform hetgeen in artikel 61 is geregeld met betrekking tot het aanvaarden van passende arbeid gedurende het eerste ziektejaar, voor het tweede ziektejaar de verplichting opgenomen tot het accepteren van gangbare arbeid. De beoordeling of de ambtenaar in staat is hem aangeboden gangbare arbeid te verrichten wordt overgelaten aan de bedrijfsgeneeskundige dienst. Verwacht wordt dat deze dienst tot een oordeel komt in goed overleg met een arts van de USZO.

Paragraaf 5

Artikel 62 regelt de aanspraken van de gewezen ambtenaar die ziek is geworden vóór dan wel kort na ontslag, dan wel nadat de benoeming in tijdelijke dienst is afgelopen. Het kan hierbij gaan om een drietal situaties, te weten:

a. de ongeschiktheid is reeds aangevangen voor het ontslag of voor de afloop van de benoeming in tijdelijke dienst, maar loopt daarna nog door;

b. de ongeschiktheid ontstaat binnen vier weken na het ontslag of de afloop van de benoeming in tijdelijke dienst;

c. de vermoedelijke bevallingsdatum van de gewezen ambtenaar is binnen vier maanden na het ontslag of na afloop van de benoeming in tijdelijke dienst te verwachten, dan wel vindt binnen die periode daadwerkelijk plaats.

Deze situaties zijn achtereenvolgens geregeld in het eerste, tweede en vijfde lid van dit artikel.

In het eerste lid is geregeld, dat de gewezen zieke ambtenaar in de daar omschreven situatie recht behoudt op zijn laatstgenoten bezoldiging. Gesproken wordt derhalve van beëindiging van de betrekking en niet van ontslag. Voorwaarde is wel dat hij na afloop van zijn betrekking ongeschikt moet zijn hem passende, dan wel – na het eerste ziektejaar – gangbare arbeid te verrichten. Bovendien mag de ambtenaar niet herplaatsbaar zijn verklaard door het FAOP voor een andere betrekking, dan wel voor een betrekking met een kleinere omvang. In dat geval kan hij immers aanspraak maken op een herplaatsingstoelage als bedoeld in het pensioenreglement Stichting pensioenfonds ABP. De doorbetaling van de laatstgenoten bezoldiging eindigt nadat de maximale termijn van 18 maanden is volgemaakt, dan wel op de eerste dag van de maand, volgende op de 65e verjaardag van de ambtenaar.

Het tweede lid bevat een soortgelijke regeling als opgenomen in het eerste lid, zij het dat het in de hier omschreven situatie niet gaat om bezoldigingsaanspraken gedurende maximaal 18 maanden, doch slechts om aanspraken gedurende maximaal een jaar. Voorts is voor de in dit lid bedoelde aanspraken vereist, dat de ambtenaar een bepaalde termijn in dienst is geweest. Deze termijn bedraagt twee maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de beëindiging van de dienstbetrekking.

Dat de in het eerste en tweede lid bedoelde aanspraken niet bestaan, indien de ambtenaar werkzaamheden van tenminste gelijke omvang als die van de beëindigde betrekking heeft aanvaard, ligt voor de hand, omdat de ambtenaar alsdan geacht mag worden min of meer zijn oude bezoldiging weer te kunnen verdienen. Daartoe strekt het derde lid van dit artikel. Het gaat hierbij om werkzaamheden in algemene zin, die in dienstbetrekking of als zelfstandige kunnen worden verricht.

Het vierde lid komt overeen met artikel 59, derde lid, maar dan nu betrekking hebbend op de aanspraken op doorbetaling van de bezoldiging na beëindiging van de betrekking. Herstelt de ambtenaar binnen vier weken, dan wordt de doorbetaling van de bezoldiging hervat en wordt voor de in het eerste en tweede lid genoemde maximum termijnen deze doorbetaling geacht niet te zijn onderbroken. Overschrijdt het herstel van de ambtenaar de termijn van vier weken, dan zijn op dat moment zijn aanspraken ingevolge het eerste en tweede lid vervallen.

In het vijfde lid is geregeld dat de ambtenaar, wier bevalling vermoedelijk binnen vier maanden na de beëindiging van de dienstbetrekking plaats vindt, vanaf de 41e dag voor de vermoedelijke bevallingsdatum tot en met de 70e dag na de bevalling eveneens aanspraak kan maken op uitbetaling van de laatstelijk genoten bezoldiging. Wordt de bevalling niet verwacht, maar vindt deze wel plaats binnen evengenoemde periode van vier maanden, dan wordt alleen tot en met de 70e dag na de bevalling de bezoldiging uitbetaald. Derhalve bepaalt niet de vermoedelijke, maar uiteindelijk de feitelijke bevallingsdatum zowel het recht op, als de omvang van de hier bedoelde aanspraak. Is deze datum vroeger dan de uitgerekende bevallingsdatum, dan wordt de termijn van 41 dagen dus navenant korter. Ligt de feitelijke bevallingsdatum daarentegen na de uitgerekende bevallingsdatum, dan wordt de periode van 41 dagen met die periode verlengd. Het recht op uitbetaling van de bezoldiging beslaat dus altijd minimaal 70 dagen, mits de bevalling maar vermoed wordt, dan wel feitelijk plaatsvindt, binnen eerder genoemde termijn van vier maanden.

Indien de ambtenaar na de 70e dag volgende op de bevalling nog arbeidsongeschikt is, waarbij als arbeidsongeschiktheidscriterium het begrip «gangbare arbeid» geldt, dan wel arbeidsongeschikt wordt binnen vier weken na afloop van deze periode, zijn het tweede, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing. De uitbetaling van de bezoldiging wordt geacht aan te vangen op de dag, volgend op die van de bevalling. Dit betekent dat, indien de arbeidsongeschiktheid bijvoorbeeld op de 30e dag na de bevalling ontstaat, deze voor de toepassing van dit artikellid geacht wordt reeds op de eerste dag na de bevalling te zijn aangevangen.

Het zesde lid is aan het begrip gangbare arbeid als bedoeld in artikel 54a, onderdeel k, aangepast.

Het achtste lid regelt dat de algemene salarismaatregelen, welke na de beëindiging van de betrekking van de ambtenaar nog worden afgekondigd, in diens uitkering doorwerken.

Het negende lid regelt dat een eventueel toegekende WAO-conforme uitkering (na 1 jaar ziekte) in mindering wordt gebracht op de doorbetaalde bezoldiging. Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met het bepaalde in artikel 59a, waarin is geregeld dat de WAO-conforme uitkering in mindering moet worden gebracht op de bezoldiging van de nog in dienst zijnde zieke ambtenaar. De leden van artikel 59a die betrekking hebben op samenloop van betrekkingen, het niet aanvragen van een WAO-conforme uitkering etc. zijn om deze reden van overeenkomstige toepassing verklaard.

Het tiende, elfde en twaalfde lid bevatten een anticumulatieregeling. De verrekening van inkomsten heeft geen betrekking op inkomsten uit een nieuwe dienstbetrekking indien die nieuwe dienstbetrekking tenminste dezelfde omvang heeft als de betrekking van de ambtenaar die beëindigd is. Op grond van het derde lid heeft de gewezen ambtenaar in dat geval namelijk geen aanspraak op doorbetaling van de laatstelijk genoten bezoldiging.

Uit artikel 62 is de bepaling verdwenen die betrekking had op de uitkering overeenkomstig de normen van de WAO (het oude lid vier). Deze bepaling is overbodig geworden door de introductie van de WAO-conforme uitkering in de WPA. In de andere leden wordt met deze wijziging rekening gehouden.

Onderdeel B

In artikel 65 gaat het om de zogenaamde aanvullende uitkering bij arbeidsongeschiktheid «in en door de dienst».

In het oude artikel 65 werd de aanvullende uitkering (indien aan een aantal voorwaarden was voldaan) toegekend aan ambtenaren aan wie een invaliditeitspensioen was toegekend krachtens de Abp-wet; thans gaat het om een aanvulling op de suppletie, in combinatie met een eventuele WAO-conforme uitkering, of om een aanvulling op het invaliditeitspensioen in combinatie met een WAO-conforme uitkering.

De voorwaarden waaronder de ambtenaar in aanmerking komt voor een aanvullende uitkering zijn:

– dat de ziekte en arbeidsongeschiktheid in overwegende mate hun oorzaak vinden in de aard van de aan de ambtenaar opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht;

– dat de ziekte en arbeidsongeschiktheid niet aan de eigen schuld of onvoorzichtigheid van de ambtenaar te wijten zijn.

Overigens wordt erop gewezen dat aan de ambtenaar, alvorens in aanmerking te kunnen komen voor een aanvulling, als bovenbedoeld, ontslag op grond van artikel 121, eerste lid, onderdeel f, van het BARD moet zijn verleend. Anders komt hij immers niet in aanmerking voor een suppletie, dan wel een invaliditeitspensioen. In tegenstelling tot de aanspraken uit hoofde van artikel 62, waar zulks wel het geval kan zijn, valt onder de in dit artikel bedoelde aanspraken dus niet de ambtenaar, wiens betrekking in tijdelijke dienst slechts door tijdsverloop is geëxpireerd, althans waarvan dit moet worden aangenomen.

Voorts zijn de percentages vervangen door de percentages waarover in het Onderhandelingsaccoord Defensie personeel van 19 januari 1995 overeenstemming is bereikt.

Het vijfde en zesde lid regelt de aanspraak van de nabestaanden van de overleden ambtenaar op een aanvullende uitkering ten bedrage van 18% van het nabestaandenpensioen.

Onderdeel E

Artikel 114 is aangepast in verband met het feit dat vrijwillig vervroegd uittreden voor overheidspersoneel per 1 januari 1996 niet meer geregeld zal zijn bij wet, maar in een door de betrokken sociale partners gesloten overeenkomst.

Onderdeel F

De wijzigingen ter zake van artikel 121 voorzien in een nieuwe ontslaggrond bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte en de bijbehorende procedure.

In het verleden kon een ambtenaar ontslagen worden als het ABP hem na een pensioenkeuring wegens ziekte of gebreken blijvend ongeschikt achtte voor de vervulling van zijn functie. Een dergelijke keuring komt in het nieuwe pensioenreglement niet meer voor. Gekozen is voor een systematiek die meer aansluit bij de marktsector. Daartoe is in het eerste lid in onderdeel f als ontslaggrond opgenomen de ongeschiktheid van de ambtenaar tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte.

In het derde lid wordt bepaald aan welke voorwaarden moet worden voldaan: twee jaar ziek; herstel niet te verwachten binnen zes maanden en geen reële herplaatsingsmogelijkheden. Dat er geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn, moet de werkgever door middel van een zorgvuldig onderzoek aantonen. Het eerste ziektejaar onderzoekt de werkgever of er mogelijkheden zijn tot herplaatsing in een functie welke kan worden aangemerkt als passende arbeid. Vervolgens, doch minimaal na afloop van het eerste ziektejaar, beziet de werkgever de mogelijkheden van herplaatsing in een functie die kan worden aangemerkt als gangbare arbeid.

Bij het onderzoek naar herplaatsingsmogelijkheden wordt zowel bezien of er mogelijkheden zijn tot herplaatsing in voltijd- als deeltijdfuncties. Indien herplaatsing in een deeltijdfunctie mogelijk is kan uitsluitend ontslag worden verleend voor het aantal uren waarvoor herplaatsing niet mogelijk is (elfde lid).

In het negende lid is bepaald dat de ontslagprocedure in gang kan worden gezet 18 maanden na de eerste ziektedag. Aangezien het in beginsel de bedoeling is om een ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid na een periode van twee jaar te doen ingaan zal het bevoegd gezag de procedure zo snel mogelijk dienen te starten.

In het tiende lid is bepaald dat de arts van het FAOP een rapport maakt van zijn bevindingen. In dit rapport zal ook de opvatting van de in het zevende lid bedoelde artsen worden opgenomen.

Opgemerkt kan nog worden dat tegen de rapportage van de arts van het FAOP geen beroep open staat. Uiteraard staat wel beroep open tegen het ontslagbesluit van het bevoegd gezag. In die procedure kan de werknemer ook het medisch advies aanvechten.

Artikel II

Onderdeel A

Indien de ambtenaar als gevolg van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte wordt herplaatst in een lagere functie dient de salarisschaal waarin de ambtenaar was geplaatst te worden aangepast aan de nieuwe functie. Dit wordt mogelijk gemaakt door uitbreiding van het zesde lid van artikel 5 van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. Naast het nieuwe salaris kan de ambtenaar een WAO-conforme uitkering en een herplaatsingstoelage ontvangen, indien hij aan de desbetreffende voorwaarden van de WAO respectievelijk het pensioenreglement voldoet.

Onderdeel B

Om te voorkomen dat een ambtenaar die recht heeft op een WAO-conforme uitkering een lagere eindejaarsuitkering wordt toegekend is artikel 21a gewijzigd. De eindejaarsuitkering wordt namelijk uitgekeerd over het in dat jaar genoten salaris. Dit genoten salaris vermindert indien de ambtenaar in dat jaar een WAO-conforme uitkering heeft genoten. Op de bezoldiging van de ambtenaar wordt in dat geval op grond van artikel 59a BARD de WAO-conforme uitkering in mindering gebracht. Dat leidt ertoe dat de genoten bezoldiging en dus ook het genoten salaris lager is dan het onverminderde salaris. Aangezien het niet de bedoeling is dat de ambtenaar als gevolg van de hem toegekende WAO-conforme uitkering een lagere eindejaarsuitkering wordt toegekend, is in het nieuwe derde lid een bepaling opgenomen die ertoe strekt dit te voorkomen.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat in artikel 22, betreffende de vakantieuitkering, geen reparatie plaatsvindt. Ook deze uitkering is lager indien een ambtenaar een WAO-conforme uitkering heeft genoten. Aangezien de ambtenaar die recht heeft op een WAO-conforme uitkering uit dien hoofde ook recht heeft op een vakantie-uitkering op grond van de WAO (art. 59a e.v. van de WAO) is in dat geval van een nadeel voor de ambtenaar geen sprake.

Artikel III

Ook het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie is aangepast aan de introductie van de WAO-conforme uitkering. Voorts betreffen de wijzigingen in dit besluit enerzijds aanpassingen van de terminologie die voortvloeien uit het vervallen van de Abp-wet, waarvoor op grond van de WPA het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP in de plaats komt, en anderzijds het gebruik van begrippen zoals die in de WAO voorkomen. Op laatstbedoelde wijzigingen wordt niet afzonderlijk ingegaan.

Onderdeel B

De wijziging van artikel 2, eerste lid, onderdeel i, vloeit voort uit de aanpassing van artikel 121, eerste lid, onderdeel f, van het BARD bij artikel I van dit besluit.

Onderdeel C

In verband met de totstandkoming van de WPA per 1 januari 1996 en het vervallen per die datum van de Abp-wet, kan bij de omschrijving van het begrip diensttijd niet meer worden aangesloten op de diensttijd in de zin van die pensioenwet. Bij de nieuwe omschrijving van dit begrip is onderscheid gemaakt tussen de voor betrokkene geldende diensttijd die is gelegen vóór 1 januari 1996 en de diensttijd die op of daarna aanvangt. Voor tijd gelegen vóór 1 januari 1996 is aangesloten bij diensttijd in de zin van de Abp-wet. Voor tijd ná 1 januari 1996 is aangesloten bij tijd gedurende welke betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de WPA. Ook het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP neemt deze tijd als basis. Voor tijd gelegen voor 1 januari 1996 is in het tweede lid nog een speciale voorziening getroffen. Bepaalde externe diensttijd kan daardoor worden meegeteld zonder dat daarvoor een verzoek aan het Abp-bestuur als bedoeld in artikel D 2 van de Abp-wet noodzakelijk is. De in artikel D 2 geformuleerde voorwaarden blijven wel van kracht.

Onderdeel D

Ter zake van de wijziging van artikel 7, derde lid, wordt het volgende opgemerkt. Per 1 januari 1996 zal het herplaatsingswachtgeld ingevolge hoofdstuk K van de Abp-wet komen te vervallen. Ter vervanging van dit herplaatsingswachtgeld is de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie tot stand gekomen. De bestaande systematiek blijft gehandhaafd, waarbij de suppletie in de plaats treedt van herplaatsingswachtgeld.

Die systematiek luidt als volgt. De doelgroep van de suppletieregeling wordt gevormd door de ambtenaren die zijn ontslagen uit een betrekking bij Defensie op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van hun arbeid wegens ziekte en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO.

Zolang de betrokkene aanspraak kan maken op een suppletie, ontstaat geen aanspraak op wachtgeld. Daartoe strekt de wijziging van artikel 7, eerste lid, onderdeel c. Na afloop van de suppletieregeling ontstaat wel aanspraak op wachtgeld voor zolang de duur van het wachtgeld, bepaald ingevolge artikel 9 van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, de periode van suppletie overtreft. Dit houdt in dat voor zover na ommekomst van de duur van de suppletie nog recht op wachtgeld bestaat, dat recht wordt toegekend. Ook voor wat de hoogte van het wachtgeld na afloop van de suppletie betreft geldt eenzelfde systematiek, wat bijvoorbeeld betekent dat indien de volledige suppletieperiode wordt benut, het aansluitende wachtgeld nimmer hoger kan zijn dan 70%.

Onderdeel E

De wijziging van artikel 8, negende lid, van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie die hierbij wordt meegenomen, houdt verband met de vernummering van artikel 42, negende lid, tot artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet.

Onderdeel H

Artikel 15a regelt de verplichte mededeling van herstel. Van een WAO-conforme uitkering kan sprake zijn na 52 weken ziekte. Dan zal namelijk door middel van een WAO-keuring worden vastgesteld of de betrokkene arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO. Om vast te kunnen stellen wanneer een betrokkene 52 weken ziek is dient een ziekteregistratie bijgehouden te worden. In dit verband is overigens nog van belang te vermelden dat met «terstond» wordt bedoeld dat een betrokkene onmiddellijk na het ontstaan van de ongeschiktheid, daarvan mededeling doet. Zijn er dringende persoonlijke omstandigheden die betrokkene verhinderen die mededeling te doen, dan zal de mededeling moeten worden gedaan onmiddellijk nadat de persoonlijke verhindering zich niet meer voordoet. In de regel moet een meldingstermijn van drie dagen wel als een uiterste termijn worden beschouwd.

In het tweede lid van artikel 15a is een sanctie opgenomen indien betrokkene niet aan zijn verplichtingen voldoet.

Onderdeel I

Voor het voeren van een juiste ziekteregistratie is het noodzakelijk dat er een ziektebegeleiding voor wachtgelders is. Dit artikel strekt hiertoe.

Onderdeel J

Volgens de systematiek van de Abp-wet ontstaat de aanspraak op invaliditeitspensioen op zijn vroegst met ingang van de tweede maand volgend op de beslissing inzake blijvende arbeidsongeschiktheid. Ingevolge het pensioenreglement zal de aanspraak op een WAO-conforme uitkering van 80% of meer ontstaan met ingang van de dag waarop betrokkene volledig arbeidsongeschikt wordt verklaard. In artikel 7, tweede lid, is bepaald dat het wachtgeld weer kan herleven indien sprake is van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%. De voorgestelde wijziging van artikel 17, tweede lid sluit hierop aan.

Onderdeel K

Het huidige artikel 18, tweede lid, onderdeel c, bevat een sanctiebepaling voor het geval door toedoen van de betrokkene geen invaliditeitspensioenkeuring kan plaatsvinden. Vanaf 1 januari 1996 zal geen sprake meer zijn van een invaliditeitspensioenkeuring, maar van een onderzoek ter bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een eventuele WAO-conforme uitkering. Als betrokkene weigert daaraan mee te werken, zal een sanctie worden toegepast. De sanctie is dezelfde als thans, namelijk zolang betrokkene weigert mee te werken aan een onderzoek ter bepaling van zijn arbeidsongeschiktheid, wordt het wachtgeld niet uitbetaald. Een zelfde sanctie zal gelden als betrokkene geen WAO-conforme uitkering aanvraagt.

Onderdeel L

Het vervallen van het bepaalde in het tweede lid, onderdeel a, van artikel 20 houdt verband met het feit dat door de wijziging van artikel 62, vierde lid, van het BARD (oud) de uitkering overeenkomstig de normen van de WAO niet meer voorkomt. Ter vervanging van laatstbedoelde uitkering is de WAO-conforme uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, in de plaats gekomen.

Onderdeel M

In artikel 21 was een vermindering van het wachtgeld geregeld bij samenloop van het wachtgeld en het daarin bedoelde invaliditeitspensioen, dan wel een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO. Laatstbedoelde uitkering is, zoals hiervoor bij de toelichting op onderdeel L is vermeld, geschrapt, terwijl de betrokkene die thans aanspraak kan maken op een invaliditeitspensioen als omschreven in artikel 21, eerste lid, in de nieuwe situatie aanspraak heeft op een suppletie.

Artikel 21 is dus alleen van toepassing na beëindiging van de suppletie krachtens de Suppletieregeling burgerlijke ambtenaren defensie. Immers, zolang er recht op suppletie is, bestaat er geen recht op invaliditeitspensioen bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%.

In dit verband kan nog worden opgemerkt dat aan een bepaling als opgenomen in artikel 59a van het BARD voor het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie geen behoefte is. In dit artikel 59a is in het eerste lid bepaald dat de WAO-conforme uitkering op de bezoldiging in mindering moet worden gebracht en in het vierde lid dat bij toepassing van een sanctie op de WAO-conforme uitkering deze wordt geacht onverminderd te zijn genoten. Artikel 21 van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie kent een andere systematiek. Het wachtgeld bij samenloop wordt bepaald op basis van het arbeidsongeschiktheidspercentage. De WAO-conforme uitkering hoeft derhalve niet meer in mindering te worden gebracht op het wachtgeld. Evenmin is het nodig om te regelen dat bij toepassing van een sanctie de uitkering geacht wordt onverminderd te zijn genoten. Toepassing van een sanctie op de WAO-conforme uitkering leidt namelijk niet tot een ander arbeidsongeschiktheidspercentage, zodat het wachtgeld ongewijzigd blijft.

Artikel IV

Ook voor het Uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie zij opgemerkt dat een aantal wijzigingen in beginsel van tekstuele aard is. Het betreft in die gevallen enerzijds aanpassingen van de terminologie die voortvloeien uit het vervallen van de Abp-wet, waarvoor op grond van de WPA het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP in de plaats komt, en anderzijds het gebruik van begrippen zoals die in de WAO voorkomen. Op deze wijzigingen wordt niet afzonderlijk ingegaan.

Voor de overige, op de WAO-conforme uitkering afgestemde, wijzigingen in het Uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, wordt verwezen naar de toelichting op de overeenkomstige wijzigingen van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. Enkele wijzigingen vereisen een zelfstandige toelichting.

Onderdeel D

De wijziging van artikel 8, vijfde lid, houdt verband met een vernummering in de Werkloosheidswet (Wet 22 december 1994, Stb. 955).

Onderdeel K

De tekst van artikel 23 komt overeen met die van het gewijzigde artikel 21 van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. Kortheidshalve wordt naar de toelichting op laatstgenoemd artikel verwezen. Hierbij wordt nog aangetekend, dat gelet op de in verhouding veelal kortere duur van een uitkering ten opzichte van een wachtgeld, de in artikel 23 bedoelde situatie in het algemeen niet zal voorkomen. Dit neemt niet weg dat in een uitzonderingsgeval, te weten indien het bevoegd gezag aanmerkelijk later dan na twee jaar arbeidsongeschiktheid tot ontslagverlening overgaat, zo'n situatie toch kan ontstaan. Daarvoor dient de voorziening van artikel 23 te worden getroffen.

Artikel V

De aanpassing van het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie is in overeenstemming met de aanpassing van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie. Kortheidshalve kan verwezen worden naar de overeenkomstige wijzigingen in Artikel III.

Artikel VI

Het betreft hier tekstuele wijzigingen (aanpassing terminologie) van het Wachtgeld- en uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie bij privatisering. Aangezien in het algemeen de bepalingen van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie onderscheidenlijk het Uitkeringsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie van toepassing zijn, betekent dit dat de bepalingen met betrekking tot de samenloop en sanctiebepalingen in het kader van de WAO-conforme uitkering eveneens van toepassing zijn.

Artikel VII

Onderdeel A

Voor personeel in tijdelijke dienst gold voorheen een termijn van 12 maanden voor de doorbetaling van de volledige bezoldiging bij ziekte, zulks in tegenstelling tot ambtenaren in vaste dienst, voor wie een termijn van 18 maanden van toepassing was. Thans wordt geen onderscheid meer gemaakt en is de termijn op 18 maanden gesteld voor alle ambtenaren. Onderdeel A strekt ertoe dat degenen voor wie de verlenging van de termijn tot 18 maanden voor de periode vanaf 1 januari 1996 nog betekenis zou kunnen hebben, dat voordeel daadwerkelijk krijgen.

Onderdeel B

Voorwaarde voor de wijziging van de in dit onderdeel genoemde regelingen is dat de aanspraken die op grond van de gewijzigde regelingen per 1 januari 1996 bestaan, in hoogte en duur niet verschillen van de aanspraken die de (gewezen) ambtenaar heeft op 31 december 1995. In het algemeen zal die voorwaarde zijn vervuld als op 31 december 1995 bestaande aanspraken formeel worden omgezet in aanspraken op grond van de gewijzigde regelingen. Ten aanzien van de WAO-conforme uitkering voorziet de Wet privatisering ABP daarin. Ten aanzien van de doorbetaling van bezoldiging is dat gebeurd in dit onderdeel B.

Onderdeel C

De genoemde regelingen kenden de mogelijkheid van een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO. In de praktijk kan dit betekenen dat enig verschil ontstaat met de hoogte van een WAO-conforme uitkering. Voor zover het verschil nadelig is voor degenen die op 31 december 1995 een uitkering overeenkomstig de normen van de WAO genoten die doorloopt tot na 1 januari 1996, wordt het nadeel gecompenseerd.

De Staatssecretaris van Defensie,

J. C. Gmelich Meijling


XNoot
1

Stb. 1993, 350, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XNoot
2

Stb. 1993, 345, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 november 1995, Stb. 587.

XNoot
3

Stb. 1993, 348, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XNoot
4

Stb. 1993, 355, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XNoot
5

Stb. 1993, 352, gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XNoot
6

Stb. 1993, 351, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 april 1995, Stb. 292.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 12 maart 1996, nr. 51.

Naar boven