Besluit van 31 januari 1996, houdende wijziging van het Schattingsbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Defensie van 1 december 1995, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/WV/95/5011b;

Gelet op artikel 18, achtste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, en artikel 5 negende lid, van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, gelet op voornoemde artikelleden zoals deze luidden vóór 1 augustus 1993, alsmede gelet op artikel 18, derde lid van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en artikel 5, negende lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet zoals deze artikelleden luidden vóór 1 januari 1987, gelet op artikel F 8e van de Algemene burgerlijke pensioenwet, alsmede gelet op artikel F 9, tiende lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals dit artikellid luidde vóór 1 augustus 1993 onderscheidenlijk vóór 1 mei 1994, gelet op artikel E 6, elfde lid, van de Algemene militaire pensioenwet en gelet op voornoemd artikellid zoals dat luidde vóór 1 augustus 1993;

De Raad van State gehoord (advies van 22 december 1995, No. W12.95.0666);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 januari 1996, Directie Sociale Verzekeringen, nr. SV/WV/95/0265, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Defensie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 4 van het >Schattingsbesluit1 wordt vervangen door:

Artikel 4

  • 1. Indien het inkomen dat betrokkene na toepassing van de artikelen 2 en 3 met arbeid kan verdienen, meer bedraagt dan een evenredig deel van zijn maatmaninkomen, wordt hetgeen hij met arbeid kan verdienen, niet hoger gesteld dan dat deel.

  • 2. Dit artikel vindt geen toepassing:

    a. indien bij de schatting wordt uitgegaan van feitelijke inkomsten uit arbeid, of

    b. indien de betrokkene nog tot arbeid in dezelfde omvang in staat is als voordat hij arbeidsongeschikt werd.

ARTIKEL II

De artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit werken terug tot en met 1 augustus 1993.

ARTIKEL III

  • 1. Voor een besluit omtrent de schatting, waarbij de in artikel 2, onderdeel a, van het Schattingsbesluit bedoelde arbeid is omschreven in de vorm van minder dan drie in Nederland uitgeoefende functies, wordt met toepassing van artikel 3 een besluit in de plaats gesteld, dat terugwerkt tot en met de datum met ingang waarvan in eerstgenoemd besluit de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld.

  • 2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing op besluiten omtrent de schatting ingevolge de artikelen 5 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, 18 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, E6 van de Algemene militaire pensioenwet en F9 van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze artikelen luiden na de inwerkingtreding van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst met dien verstande dat artikel I terugwerkt tot en met 1 augustus 1993.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 januari 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten

Uitgegeven de achtste februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Bij brief van 2 juni 1995 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1994/1995, 22 187 nr. 32) is een tweetal wijzigingen in het Schattingsbesluit (Stb. 1994, 596) aangekondigd. Deze wijzigingen zijn het gevolg van discussies die bij verschillende gelegenheden met de Tweede Kamer zijn gevoerd over de gevolgen van de toepassing van het per 1 augustus 1993 gewijzigde arbeidsongeschiktheidscriterium. Op 29 juni 1995 heeft de Tweede Kamer met de aangekondigde wijzigingen ingestemd. Deze wijzigingen strekken ertoe enkele als ongewenst ervaren effecten van onverkorte toepassing van het Schattingsbesluit te corrigeren. Het gaat hierbij om de schatting op minder dan drie functies en om de schatting van de verdiencapaciteit van personen, die vanwege hun medische beperkingen minder kunnen werken dan voorheen.

Schatting op basis van drie functies

In artikel 3 van het Schattingsbesluit is bepaald dat de arbeid die de betrokkene nog kan verrichten nader omschreven moet worden in de vorm van drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Op basis van artikel 4 van het Schattingsbesluit is het echter ook mogelijk om, als dat noodzakelijk is om tot schatting te kunnen komen, naar beneden toe van het aantal van drie af te wijken. Voorwaarde hierbij is dat de geduide functie(s) tenminste 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen.

De in artikel I voorgestelde wijziging van het Schattingsbesluit strekt er in de eerste plaats toe om het huidige artikel 4 van het Schattingsbesluit met terugwerkende kracht te laten vervallen. Dit heeft tot gevolg dat het met terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993 niet meer mogelijk zal zijn om tot schatting over te gaan in die gevallen waarin het niet mogelijk is om tenminste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies te duiden.

In de periode gelegen tussen 1 augustus 1993 en 10 augustus 1994 is door de bedrijfsverenigingen gewerkt op basis van het concept Schattingsbesluit. In dit concept Schattingsbesluit was ook de mogelijkheid opgenomen om op minder dan drie functies tot schatting over te gaan. Ook de schattingen die in deze periode hebben plaatsgevonden zullen met terugwerkende kracht gebaseerd moeten worden op tenminste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Voor een aantal betrokkenen zal dit tot gevolg hebben dat alsnog recht ontstaat op een gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het is waarschijnlijk dat deze wijziging met name van belang zal zijn voor diegenen die maar in zeer beperkte mate belastbaar zijn.

Het besparingsverlies van het schatten op minimaal drie functies is gering in relatie tot de totale besparingen ten gevolge van de herkeuringsoperatie. Het overwegende effect is dat belanghebbenden die op basis van minder dan drie geduide functies volledig dan wel gedeeltelijk arbeidsgeschikt zijn verklaard, alsnog in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse worden ingedeeld. Een peiling van het GAK over de periode april 1994–januari 1995 wees uit dat een zodanige aanpassing betekenis heeft voor ca. 5% van de populatie waarvoor het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium effect heeft. Uitgaande van deze 5% en van de reeks besparingen als gevolg van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium wordt een netto-besparingsverlies verwacht van structureel 142 mln. gulden.

Maximering van het inkomen na toepassing van de artikelen 2 en 3 op het maatmaninkomen

De tweede aanpassing van het Schattingsbesluit betreft het volgende. In de nu bestaande schattingspraktijk kan het voorkomen dat het inkomen dat een betrokkene na toepassing van de artikelen 2 en 3 kan verdienen (theoretische verdiencapaciteit) hoger is dan het inkomen dat betrokkene ooit heeft verdiend toen er nog geen sprake was van enigerlei vorm van arbeidsongeschiktheid.

Dit kan tot gevolg hebben dat een werknemer die zijn oorspronkelijke functie nog voor bijvoorbeeld de helft kan uitoefenen toch minder dan 50% arbeidsongeschikt wordt geacht. Dit omdat het mogelijk blijkt een functie te duiden die berekend is voor de krachten en bekwaamheden met een loonwaarde die hoger is dan het loon dat betrokkene voor hij arbeidsongeschikt werd feitelijk verdiende.

Het voorgaande is niet als een redelijke uitkomst van de schatting te beschouwen. Door het maximeren van het inkomen dat een betrokkene na toepassing van de artikelen 2 en 3 kan verdienen op het maatmaninkomen wordt dit voorkomen. De maximering van het te verdienen inkomen op het maatmaninkomen heeft uitsluitend gevolgen voor de uitkomst van de schatting van een betrokkene die niet meer het oorspronkelijke aantal uren inzetbaar is voor arbeid die is berekend voor zijn of haar krachten en bekwaamheden. Immers voor een betrokkene die nog wel het oorspronkelijke aantal uren inzetbaar is maakt het geen verschil of het te verdienen inkomen maximaal gelijk, dan wel hoger is dan het maatmaninkomen. Het resultaat van de schatting is in beide gevallen immers een arbeidsongeschiktheid die minder is dan 15 respectievelijk 25 procent.

De maximering van het te verdienen inkomen heeft uitsluitend betrekking op de theoretische verdiencapaciteit van de betrokken arbeidsongeschikte. Indien betrokkene feitelijk inkomsten heeft die hoger zijn dan het maatmaninkomen, dan gelden de gebruikelijke regels voor anticumulatie en schatting.

Ook voor deze wijziging geldt dat deze terugwerkende kracht heeft tot en met 1 augustus 1993.

Het financiëIe effect van deze wijziging is te verwaarlozen.

Terugwerkende kracht

Het schattingsbesluit trad per 10 augustus 1994 in werking. Aan het besluit is destijds geen terugwerkende kracht tot 1 augustus 1993 gegeven, aangezien niet werd beoogd de uitvoeringspraktijk sinds de inwerkingtreding van TBA te wijzigen, doch juist deze te formaliseren.

Het concept-besluit tot wijziging van het Schattingsbesluit is op 21 augustus 1995 in de Staatscourant gepubliceerd. In dit concept werd het Schattingsbesluit per 10 augustus 1994 gewijzigd, doch werd niet voorzien in een verdergaande terugwerkende kracht. De Raad van State heeft er in zijn advies over het concept-besluit op gewezen dat daarmee geen verplichting voor de bedrijfsverenigingen in het leven is geroepen om ook beslissingen die betrekking hebben op de periode tussen 1 augustus 1993 en 10 augustus 1994 te herzien.

Naar aanleiding van het advies van de Raad is in het besluit alsnog voorzien in een regeling waarbij de artikelen 2 tot en met 4 van het Schattingsbesluit terugwerkende kracht krijgen tot en met 1 augustus 1993.

Hiermee wordt bereikt, dat ook voor schattingsbeslissingen die betrekking hebben op de periode van 1-8-1993 tot 10-8-1994 wettelijk is vastgelegd dat deze gebaseerd dienen te zijn op minimaal 3 functies, en dat de resterende verdiencapaciteit gemaximeerd is op het maatmaninkomen. Het thans alsnog terugwerkende kracht geven aan deze artikelen van het Schattingsbesluit stuit niet op uitvoeringstechnische bezwaren. In de uitvoeringspraktijk werden deze artikelen – op basis van het concept-Schattingsbesluit – al vanaf 1 augustus 1993 toegepast. Het Tica heeft aangegeven dat de wijzigingen in deze artikelen ook tot een herziening van de vóór 10 augustus 1994 genomen beslissingen dienen te leiden. Dat de herziening van deze beslissingen thans een wettelijke basis krijgt heeft derhalve voor de uitvoeringspraktijk geen nadelige gevolgen.

De Raad van State wijst er in zijn advies voorts op, dat aangezien het concept-Schattingsbesluit geen getalscriterium kende, de mogelijkheid bestaat dat in de periode tot 10 augustus 1994 schattingsbeslissingen zijn genomen die weliswaar gebaseerd zijn op 3 functies, maar op minder dan 30 arbeidsplaatsen. De Raad gaat ervan uit dat in de te regelen terugwerkende kracht voor de periode van 1 augustus 1993 tot 10 augustus 1994 ook dergelijke schattingsbeslissingen zijn begrepen. De Raad adviseert dit nadrukkelijk in de toelichting tot uitdrukking te brengen.

In dit besluit is geregeld, dat de artikelen 2, 3 en 4 van het Schattingsbesluit terugwerkende kracht krijgen tot en met 1 augustus 1993. Hiermee wordt wettelijk vastgelegd dat schattingsbeslissingen in het kader van het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium niet alleen gebaseerd moeten zijn op tenminste 3 functies, doch ook op tenminste 30 arbeidsplaatsen. Dit geldt derhalve tevens voor de beslissingen waar de Raad op doelt. In het op het concept-Schattingsbesluit gebaseerde beleid gingen de bedrijfsverenigingen ook al uit van een minimum aantal van 30 arbeidsplaatsen. Het gevoerde beleid is dan ook in overeenstemming met de desbetreffende artikelen in het Schattingsbesluit.

Uiteraard impliceert de terugwerkende kracht die aan deze wijzigingen is gegeven, dat een extra inspanning van de uitvoeringsorganen wordt gevraagd. Van alle schattingsbeslissingen die op het nieuwe arbeidsongeschiktheidscriterium zijn gebaseerd dient te worden nagegaan of de wijzigingen in het Schattingsbesluit tot een herziening van de beslissing moeten leiden. Beslissingen waarin reeds tot volledige arbeidsongeschiktheid was geconcludeerd kunnen daarbij buiten beschouwing blijven. Ik realiseer mij dat de werkdruk voor de uitvoeringsorganen hierdoor wordt verhoogd, doch ben van mening dat deze verhoging binnen de perken blijft, en geen vertragend effect hoeft te hebben op de lopende herbeoordelingsoperatie. In de eerste plaats wijs ik er in dit verband op dat naar verwachting in slechts 5% van de te herbeoordelen gevallen sprake is van een situatie die mogelijkerwijs tot een herziene uitkering zal leiden. Voor de overige gevallen geldt dat op betrekkelijk eenvoudige wijze te constateren zal zijn dat de nu doorgevoerde wijzigingen voor deze gevallen geen effect zullen hebben. In de tweede plaats zal de werklast voor wat betreft de gevallen waarin wel een herziening aan de orde is beperkt zijn, aangezien de herziening slechts betrekking heeft op een gedeelte van de arbeidskundige kant van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling. De herzieningsoperatie kan volgens informatie van het Tica binnen een half jaar worden afgerond.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I

Vervallen artikel 4 (oud)

Doordat het nieuwe artikel 4 van het Schattingsbesluit met terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993 in de plaats treedt van het oude artikel 4, zoals dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit luidde, komt het oude artikel 4 van het Schattingsbesluit met terugwerkende kracht te vervallen. Dit heeft tot gevolg dat het met terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993 niet meer mogelijk zal zijn om tot schatting over te gaan in die gevallen waarin het niet mogelijk is om tenminste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies te duiden.

Artikel 4 (nieuw)

Eerste lid

Op de bedoeling van het nieuwe artikel 4 is in het algemeen deel van de toelichting reeds ingegaan bij de maximering van het inkomen na toepassing van de artikelen 2 en 3 van het Schattingsbesluit. Opgemerkt wordt nog, dat voor de bepaling van het inkomen dat betrokkene heeft verdiend toen er nog geen sprake was van arbeidsongeschiktheid aangesloten is bij het begrip maatmaninkomen, neergelegd in artikel 1 van het Schattingsbesluit. In de praktijk komt dit maatmaninkomen namelijk in het algemeen overeen met het door de betrokkene vóór zijn arbeidsongeschiktheid gewoonlijk verdiende inkomen.

Tweede lid

In onderdeel a van dit lid is geregeld dat indien bij de schatting wordt uitgegaan van feitelijke inkomsten uit arbeid, het eerste lid geen toepassing vindt. Het is niet redelijk met de in het eerste lid neergelegde maximering rekening te houden in gevaIlen waarin iemand die theoretisch is geschat, tegen een hoger uurloon aan de slag gaat dan zijn maatmanuurloon.

Het eerste lid is uitsluitend bedoeld voor situaties waarin de betrokkene minder uren kan werken dan voorheen. Zonder nadere voorziening zou het eerste lid ook toepassing kunnen vinden bij schattingsbeslissingen waarbij de resterende verdiencapaciteit hoger is gesteld dan het maatmaninkomen. Daarom is in onderdeel b met zoveel woorden neergelegd dat de maximering niet geldt indien de betrokkene nog tot arbeid in dezelfde omvang in staat is als voordat hij arbeidsongeschikt werd.

ARTIKEL II

In dit artikel is de terugwerkende kracht tot en met 1 augustus 1993 geregeld van de bepalingen in het Schattingsbesluit die betrekking hebben op de vaststelling van de resterende verdiencapaciteit.

Voor de overige bepalingen in het Schattingsbesluit blijft de oorspronkelijke datum van inwerkingtreding, 10 augustus 1994, gehandhaafd. Met name gaat het daarbij om de bepalingen die zien op de vaststelling van het maatmaninkomen bij herziening van de uitkering. De wijzigingen in het besluit hebben geen betrekking op laatstgenoemde bepalingen, zodat terugwerkende kracht van deze bepalingen niet aan de orde is. Bovendien zijn deze bepalingen door de bedrijfsverenigingen eerst per datum inwerkingtreding van het Schattingsbesluit toegepast, zodat terugwerkende kracht op uitvoeringstechnische bezwaren zou stuiten.

ARTIKEL III

ARTIKEL III, EERSTE LID

Met artikel III, eerste lid, wordt bereikt dat alle schattingsbeslissingen waarbij de theoretische schatting is gebaseerd op minder dan 3 functies worden herzien door de bedrijfsvereniging. Dit betreft ook de beslissingen genomen voor inwerkingtreding van het Schattingsbesluit (10 augustus 1994). Voor al deze beslissingen geldt dat daarvoor, met toepassing van artikel 3 van het Schattingsbesluit, een nieuw besluit in de plaats wordt gesteld. Dit nieuwe besluit houdt ofwel in dat aan de oorspronkelijke schattingsbeslissing alsnog tenminste 3 functies ten grondslag worden gelegd, ofwel dat geen 3 functies kunnen worden geduid en betrokkene derhalve volledig arbeidsongeschikt is. Indien deze herziening tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse leidt, gaat de herziening van de uitkering in met ingang van de datum waarop de oorspronkelijke schattingsbeslissing betrekking had.

ARTIKEL III, TWEEDE LID

Artikel III, eerste lid, is alleen van toepassing op schattingsbeslissingen die zijn gebaseerd op het sinds 1 augustus 1993 geldende arbeidsongeschiktheidscriterium.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

R. L. O. Linschoten


XNoot
1

Stb. 1994, 596.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 12 maart 1996, nr. 51.

Naar boven