Besluit van 12 mei 1995, houdende uitvoering van de artikelen 41, vijfde lid, 42, tweede lid, en 45, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 24 november 1994, PAO/BOG 9414146;

Gelet op de artikelen 41, vijfde lid, 42, tweede lid, en 45, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

De Raad van State gehoord (advies van 1 maart 1995, no. W13.94.0726);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 mei 1995, DGVgz/PAO/BOG-953685;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg;

b. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

c. commissie: de Commissie buitenslands gediplomeerden;

d. EER-overeenkomst: de overeenkomst van Oporto van 2 mei 1992 betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1992, 132);

e. EER-gebied: het grondgebied van de staten die partij zijn bij de EER-overeenkomst.

Artikel 2

  • 1. De Commissie buitenslands gediplomeerden bestaat uit een voorzitter, tevens lid, alsmede uit vier leden-deskundigen per in artikel 3 van de wet genoemd, onderscheidenlijk krachtens artikel 34 van de wet aangewezen, beroep. Van de vier leden per beroep zijn er twee deskundig ter zake van de opleiding tot het desbetreffende beroep en twee ter zake van de uitoefening van dat beroep.

  • 2. Onze Minister benoemt en ontslaat de voorzitter en de andere leden van de commissie.

  • 3. De leden worden voor vier jaar benoemd. Zij zijn herbenoembaar. De zittingsduur van een tussentijds benoemd lid eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduur van degene in wiens plaats hij is benoemd, eindigt.

  • 4. De leden, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, worden niet benoemd dan nadat Onze Minister de organisatie die naar zijn oordeel voldoende representatief is voor de instellingen die opleiden tot het desbetreffende beroep onderscheidenlijk voor de beoefenaren van dat beroep, heeft uitgenodigd binnen een door hem aan te geven termijn een voordracht tot benoeming te doen en deze termijn is verstreken.

  • 5. Onze Minister benoemt voor de voorzitter en voor elk van de andere leden een plaatsvervanger. Zij worden door Onze Minister ontslagen. Het derde en vierde lid zijn ten aanzien van de plaatsvervangende leden van overeenkomstige toepassing.

  • 6. Onze Minister kan een of meer ambtenaren aanwijzen als adviserend lid van de commissie.

  • 7. Onze Minister voorziet in het secretariaat van de commissie.

Artikel 3

De commissie heeft tot taak Onze Minister met betrekking tot een in het buitenland genoten opleiding tot een in artikel 3 van de wet genoemd beroep of een krachtens artikel 34 van de wet aangewezen beroep van advies te dienen over de vraag:

a. welke buiten het EER-gebied behaalde getuigschriften in aanmerking komen voor aanwijzing krachtens artikel 41, eerste lid, onder a, dan wel 45, eerste lid, onder a, van de wet;

b. of aan een buitenslands gediplomeerde op aanvraag een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet behoort te worden afgegeven;

c. of aan een buitenslands gediplomeerde op aanvraag een verklaring als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onder b, van de wet behoort te worden afgegeven;

d. of aan de onder b bedoelde verklaring beperkingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de wet moeten worden verbonden;

e. of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 41, vierde lid, van de wet.

Artikel 4

De commissie heeft voorts tot taak Onze Minister met betrekking tot de toepassing van artikel 41, eerste lid, onder c, dan wel artikel 45, eerste lid, onder c, van de wet van advies te dienen over de vraag of de aanvrager van een EG-verklaring als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's dan wel in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen:

a. beroepservaring in de zin van artikel 9 van eerstgenoemde wet onderscheidenlijk artikel 11 van laatstgenoemde wet moet aantonen en zo ja van welke duur, dan wel

b. een proeve van bekwaamheid behoort af te leggen of een aanpassingsstage behoort te volgen in de zin van artikel 10 van eerstgenoemde wet onderscheidenlijk artikel 12 van laatstgenoemde wet, met, voor zover het een proeve van bekwaamheid betreft, een aanduiding van de inhoud daarvan, en, voor zover het een aanpassingsstage betreft, een aanduiding van de duur daarvan.

Artikel 5

Een advies van de commissie bevat de gronden waarop het berust.

Artikel 6

  • 1. De commissie regelt haar werkwijze met inachtneming van dit besluit.

  • 2. De commissie kan externe deskundigen raadplegen.

  • 3. De commissie beraadslaagt en brengt advies uit in de overeenkomstig artikel 2, eerste lid, voor het desbetreffende beroep bedoelde samenstelling.

Artikel 7

  • 1. Bij een aanvrage om een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet, of een verklaring als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onder b, van de wet worden de volgende bescheiden overgelegd:

    a. het desbetreffende door Onze Minister beschikbaar te stellen aanvraagformulier, dat door de aanvrager is ingevuld;

    b. een fotokopie van het deel van het paspoort dat de persoonsgegevens bevat;

    c. het getuigschrift inzake het betreffende beroep dat door het in het land van herkomst daartoe bij of krachtens de wet bevoegd verklaarde gezag aan de aanvrager is afgegeven;

    d. het programma van de opleiding tot het betreffende beroep, onderverdeeld in theorie- en praktijkvakken, met opgave van de duur van het onderwijs in die vakken, afkomstig van de instelling waarbij de aanvrager het getuigschrift heeft behaald;

    e. cijferlijsten en beoordelingen van studieresultaten, praktijkperioden of -stages, en dergelijke, van de aanvrager;

    f. indien in het land van herkomst een door een overheidsorgaan of een organisatie van beoefenaren van het desbetreffende beroep ingesteld register in stand wordt gehouden: een bewijs van inschrijving van de aanvrager in dat register, niet ouder dan zes maanden;

    g. een document waaruit blijkt dat ten aanzien van de aanvrager geen beslissing als bedoeld in artikel 42, eerste lid, dan wel in artikel 45, tweede lid, van de wet van kracht is;

    h. bewijsstukken van eventuele beroepservaring.

  • 2. De bescheiden, bedoeld onder c tot en met g, zijn gesteld, dan wel door een beëdigd vertaler vertaald, in het Nederlands, Engels, Frans of Duits. De fotokopieën zijn gewaarmerkt.

Artikel 8

  • 1. Onverminderd artikel 2 van het Registratiebesluit BlG, verstrekt degene die in het bezit is van een door Onze Minister aangewezen getuigschrift als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder a, van de wet, bij zijn aanvrage om inschrijving in het desbetreffende register de bescheiden, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder b en g.

  • 2. Onverminderd artikel 2 van het Registratiebesluit BlG, verstrekt degene die in het bezit is van een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder c, van de wet, bij zijn aanvrage om inschrijving in het desbetreffende register het document, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder g.

Artikel 9

Het Besluit commissies buitenlandse apothekers en apothekers-assistenten en het Besluit buitenslands gediplomeerde verpleegkundigen worden ingetrokken.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit buitenslands gediplomeerden volksgezondheid.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 mei 1995

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de achtste februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel 41, vijfde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna te noemen: de wet) schrijft voor dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een commissie van deskundigen instelt die hem van advies dient over de toepassing van dat artikel en over het afgeven van EG-verklaringen als bedoeld in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's of in de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen.

Artikel 41, vijfde lid, schrijft tevens voor dat bij algemene maatregel van bestuur de samenstelling, taak en werkwijze van de commissie worden geregeld.

De wet gaat uit van advisering inzake buitenslands gediplomeerden op het gebied van alle beroepen die onder het regime van de wet vallen. Deze adviestaak kan worden vervuld door deskundigen van alle beroepen in één adviescommissie onder te brengen die, al naar gelang het beroep waar het om gaat, in wisselende samenstelling opereert, dan wel door voor elk beroep of cluster van beroepen een aparte adviescommissie in het leven te roepen. Uit overwegingen van doelmatigheid is ervoor gekozen deze adviestaak te doen vervullen door deskundigen van de in artikel 3 van de wet genoemde beroepen en de krachtens artikel 34 van de wet aangewezen beroepen in één adviescommissie onder te brengen die, al naar gelang het beroep waar het om gaat, in wisselende samenstelling opereert. De samenstelling, taak en werkwijze van deze commissie is in de onderhavige algemene maatregel van bestuur geregeld.

De samenstelling van de Commissie buitenslands gediplomeerden is ontleend aan die van de Commissie buitenslands gediplomeerde verpleegkundigen, met dien verstande dat het hier om een veelheid van beroepen gaat.

Het is niet nodig dat de leden-deskundigen voor de onderscheidene in artikel 3 van de wet genoemde beroepen ingeschreven staan in het desbetreffende op grond van dat artikel ingestelde register. Ook personen die niet in dat register ingeschreven staan, maar wel deskundig zijn hetzij op het gebied van de opleiding hetzij op het gebied van de beroepsuitoefening in het desbetreffende beroep, komen voor benoeming in aanmerking. Uitgangspunt bij de benoeming van de leden-deskundigen is dat op verzoek van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een voordracht wordt gedaan door de organisatie die representatief is voor de instellingen die opleiden tot het desbetreffende beroep onderscheidenlijk voor de beoefenaren van dat beroep. Voor het doen van een voordracht wordt door de minister wel een termijn gesteld. lndien na het verstrijken daarvan geen voordracht is gedaan, gaat de minister over tot de benoeming van een door hem geschikt geachte kandidaat.

De samenstelling van de Commissie buitenslands gediplomeerden is geregeld in artikel 2 van het onderhavige besluit.

Uit artikel 41, eerste lid, onder a, van de wet vloeit voort dat bij ministeriële regeling getuigschriften kunnen worden aangewezen die gelden als bewijs van een verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid die mag worden afgeleid uit het voldoen aan de bij of krachtens hoofdstuk III van de wet voor inschrijving in het desbetreffende register gestelde opleidingseisen. Van de getuigschriften die zijn genoemd in de desbetreffende richtlijnen van de Europese Gemeenschap en in bijlage VII, onderdeel C, onder de punten 4, 8, 10, 14 en 17 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst) staat vast dat zij gelden als bewijs van gelijkwaardige vakbekwaamheid. Deze zullen in elk geval worden aangewezen in de ministeriële regeling. Daarnaast kunnen niet-EER getuigschriften worden aangewezen. Het zal tot de taak van de commissie behoren te adviseren over de vraag of een niet-EER getuigschrift van de vereiste gelijkwaardigheid blijk geeft. Deze taak is vastgelegd in artikel 3, onder a, van het onderhavige besluit. Materieel behelst deze omschreven taak van de commissie niet meer dan, met het oog op toelating tot beroepsuitoefening, het bundelen van de resultaten van de onderzoeken van de commissie bedoeld in artikel 3, onder b.

Uit artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet vloeit voort dat de Minister van VWS op aanvraag aan een individuele buitenslands gediplomeerde een verklaring kan afgeven, inhoudende dat tegen zijn inschrijving in het desbetreffende register voor wat betreft zijn vakbekwaamheid geen bezwaar bestaat. Op zo'n verklaring kan de minister aangeven dat de inschrijving in het register, die op grond van de verklaring tot stand komt, na een bepaalde tijd weer wordt doorgehaald (artikel 41, derde lid, onder a, van de wet). Op grond van artikel 41, derde lid, onder b, van de wet kan de minister bij de afgifte van de verklaring bepalen dat als de betrokkene in het register ingeschreven staat, hij bij zijn beroepsuitoefening aan bepaalde beperkingen zal zijn gebonden. Het is de taak van de commissie de minister te adviseren over de vraag of de aanvrager voor een dergelijke individuele verklaring in aanmerking komt en of het nodig is dat er beperkingen naar tijd of inhoud aan de beroepsuitoefening worden verbonden. Deze taak is vastgelegd in artikel 3, onder b, d en e, van het onderhavige besluit.

Op buitenlandse getuigschriften die niet onder een specifieke richtlijn vallen maar wel zijn behaald in een lid-staat van de Europese Gemeenschap door onderdanen van een lid-staat, zijn de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's en de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen van toepassing. Op grond van artikel 8 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's onderscheidenlijk artikel 10 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen kan een onderdaan van een lid-staat die in een register wil worden ingeschreven een EG-verklaring aanvragen bij de Minister van WVS. Dat zal de betrokkene uiteraard alleen doen indien hij niet in het bezit is van het voor het desbetreffende beroep in hoofdstuk III van de wet bedoelde of een krachtens artikel 41, eerste lid, onder a, van de wet aangewezen getuigschrift. De EG-verklaring geldt als bewijs dat de betrokkene voldoet aan de in Nederland voor inschrijving in het register gestelde opleidingseisen. Op het punt van de opleiding zal zijn inschrijving in het register dan niet kunnen worden geweigerd (zie artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de wet). Om voor zo'n verklaring in aanmerking te komen moet de betrokkene aan de daarvoor in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's onderscheidenlijk de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen gestelde eisen met betrekking tot opleiding, diploma en/of beroepservaring voldoen.

Ingevolge artikel 10 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's onderscheidenlijk artikel 12 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen kan de Minister van VWS van de aanvrager van een EG-verklaring die een opleiding heeft gevolgd die betrekking heeft op vakgebieden die wezenlijk verschillen van die welke worden bestreken door de in Nederland voor inschrijving in het desbetreffende register vereiste opleiding, verlangen dat hij naar keuze een aanpassingsstage van ten hoogste drie jaren volgt dan wel een proeve van bekwaamheid aflegt. Of een aanpassingsstage of een proeve van bekwaamheid nodig is en hoe lang de aanpassingsstage moet duren dan wel hoe de proeve van bekwaamheid eruit moet zien, zijn bij uitstek vragen waarover de Minister van VWS advies van de Commissie buitenlands gediplomeerden zal behoeven. Artikel 4 van het onderhavige besluit bepaalt dat de commissie daarover adviseert.

Doordat in artikel 45, derde lid, van de wet artikel 41, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is verklaard, heeft de commissie ook een adviestaak met betrekking tot het aanwijzen van buitenlandse getuigschriften die kunnen gelden als bewijs van verworven vakbekwaamheid die geacht kan worden gelijkwaardig te zijn aan de vakbekwaamheid die mag worden afgeleid uit het voldoen aan de opleidingseisen die krachtens artikel 34, eerste lid, van de wet gelden. Over in de EER-overeenkomst bedoelde (buitenlandse) getuigschriften zal uiteraard geen advies worden gevraagd, aangezien de gelijkwaardigheid daarvan een juridisch gegeven is. De bedoelde adviestaak is nader aangeduid in artikel 3, onder a, van het onderhavige besluit.

De van-overeenkomstige-toepassing-verklaring van artikel 41, vijfde lid, van de wet in artikel 45, derde lid, betekent voorts dat de commissie adviseert over het (desgevraagd) afgeven van een verklaring aan een buitenlands gediplomeerde, inhoudend dat zijn vakbekwaamheid gelijkwaardig kan worden geacht aan de vakbekwaamheid die met artikel 34, eerste lid, van de wet wordt beoogd. Deze taak van de commissie is nader aangeduid in artikel 3, onder c, van het onderhavige besluit.

Op grond van artikel 8 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's onderscheidenlijk artikel 10 van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen kan een onderdaan van een lid-staat ook met betrekking tot een buitenlands diploma dat zijns inziens gelijkwaardig is aan een diploma dat recht geeft op een krachtens artikel 34, derde lid, van de wet aangegeven opleidingstitel een EG-verklaring aanvragen bij de Minister van VWS. Dat zal de betrokkene uiteraard alleen doen indien hij niet in het bezit is van het voor het desbetreffende beroep krachtens artikel 45, eerste lid, onder a, van de wet aangewezen getuigschrift. De EG-verklaring geldt als bewijs dat zijn vakbekwaamheid gelijkwaardig kan worden geacht aan de vakbekwaamheid welke uit het voldoen aan de desbetreffende krachtens artikel 34, eerste lid, van de wet gestelde eisen mag worden afgeleid en dat hij de desbetreffende opleidingstitel mag voeren. Om voor zo'n verklaring in aanmerking te komen moet de betrokkene voldoen aan de daarvoor in de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's onderscheidenlijk de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen gestelde eisen met betrekking tot opleiding, diploma en/of beroepservaring.

De onderdanen van de andere staten dan de lid-staten van de EG die zijn aangesloten bij de EER-overeenkomst, die in die staten een hoger-onderwijsopleiding dan wel een beroepsopleiding op het gebied van een in artikel 3 van de wet genoemd beroep hebben gevolgd, kunnen, gelet op bijlage VII, onderdeel A, van de EER-overeenkomst, een EG-verklaring aanvragen op grond van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen dan wel de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's. Dat zullen zij uiteraard alleen doen indien zij niet in het bezit zijn van het betrokken in bijlage VII, onderdeel C van de EER-overeenkomst bedoelde diploma, dan wel een krachtens artikel 41, eerste lid, onder a, of een krachtens artikel 45, eerste lid, onder a, aangewezen getuigschrift.

Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma's en artikel 11, eerste lid, van de Algemene wet erkenning EG-beroepsopleidingen kan de Minister van VWS van de aanvrager van een EG-verklaring die een te korte opleiding heeft genoten, eisen dat hij aantoont te beschikken over voldoende beroepservaring. Of er sprake is van voldoende beroepservaring is eveneens bij uitstek een vraag waarover de adviescommissie zich zal moeten buigen. Artikel 4, onder a, van het onderhavige besluit strekt daartoe.

Ingevolge artikel 42, tweede lid, onder a, onderscheidenlijk artikel 45, derde lid, van de wet moet bij algemene maatregel van bestuur onder meer worden geregeld welke gegevens of bescheiden moeten worden overgelegd bij een aanvrage om een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b onderscheidenlijk artikel 45, eerste lid, onder b van de wet. In artikel 7 van het onderhavige besluit is daaraan uitvoering gegeven. De inhoud van deze bepaling komt overeen met artikel 7 van het Besluit buitenslands gediplomeerde verpleegkundigen. Het overleggen van de betrokken documenten wordt verlangd opdat een zo goed mogelijk beeld kan ontstaan van de vakbekwaamheid van de aanvrager. Het overleggen van de documenten (f en g) wordt verlangd om de uitoefening van de bevoegdheid beschreven in artikel 42, eerste lid, van de wet mogelijk te maken.

Gelet op artikel 42, tweede lid, onder b, van de wet moet bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald welke bewijsstukken moeten worden overgelegd door buitenslands gediplomeerden die een aanvrage om inschrijving in een register indienen.

Voor zover het een aanvrage betreft van personen die een verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder b, van de wet hebben verkregen, zijn alle noodzakelijke bewijsstukken al aan de minister overgelegd bij de aanvrage om die verklaring (zie artikel 7 van het onderhavige besluit). Het is dan niet nodig deze bij de aanvrage om inschrijving in het register opnieuw over te leggen. In het Registratiebesluit BIG, waarin onder meer wordt geregeld welke bescheiden bij de aanvrage om inschrijving in het register moeten worden verstrekt, ontbreekt derhalve de verplichting om bewijsstukken als bedoeld in artikel 7 van het onderhavige besluit, bij het aanvraagformulier over te leggen.

Degenen die een overeenkomstig artikel 41, eerste lid, onder a, van de wet aangewezen diploma bezitten, dienen behalve het originele exemplaar van het diploma, een fotokopie van de persoonsgegevens die in het paspoort zijn opgenomen over te leggen, alsmede een verklaring dat de betrokkene niet ingevolge een in het buitenland gegeven strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend de bevoegdheid tot beroepsuitoefening heeft verloren. Een en ander is bepaald in artikel 8, eerste lid, van het onderhavige besluit.

Het ligt in de rede dat ook degene die een EG-verklaring als bedoeld in artikel 41, eerste lid, onder c, van de wet heeft verkregen, bij zijn aanvrage om inschrijving in het register een verklaring moet overleggen dat hij niet ingevolge een in het buitenland gegeven strafrechtelijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend de bevoegdheid tot de beroepsuitoefening heeft verloren. Dit wordt bepaald in artikel 8, tweede lid, van het onderhavige besluit. Het getuigschrift hoeft in de fase van de aanvrage om inschrijving in het register niet meer te worden overgelegd. Dat is geregeld in het Registratiebesluit BIG. In de Regeling aanvraag, stage en proeve EG-verklaringen volksgezondheid is bepaald dat de aanvrager van een EG-verklaring het getuigschrift moet overleggen aan de minister. De minister kent het getuigschrift dus al op het moment van de aanvrage om inschrijving in het register.

Vóór het in werking treden van het onderhavige besluit voor alle artikel-3- en artikel-34-beroepen gold de wet voor de betrokken materie al gedurende enige tijd voor het beroep verpleegkundige. In deze periode voorzag het Besluit buitenlands gediplomeerde verpleegkundigen voor dat beroep in de betrokken materie. Dit besluit wordt nu bij artikel 9 van het onderhavige besluit ingetrokken.

Het kan zich voordoen dat een buitenslands gediplomeerde bepaalde in het onderhavige besluit bedoelde bescheiden niet kan overleggen. Gedacht kan worden aan het geval dat de betrokkene zijn land hals over kop is ontvlucht zonder meeneming van documenten betreffende zijn opleiding of aan het geval dat het uitgesloten moet worden geacht dat het regime dat aan de macht is in het land van herkomst zal meewerken aan het afgeven van een document waaruit blijkt dat in dat land ter zake van de beroepsuitoefening door de betrokkene geen tuchtrechtelijke, strafrechtelijke of bestuursrechtelijke beperkingen gelden. In dat geval is, gelet op artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de minister toch bevoegd de aanvrage in behandeling te nemen.

Tot slot, de in dit besluit neergelegde procedures laten de reguliere toetsing op grond van de Wet tewerkstelling vreemdelingen onverlet.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 12 maart 1996, nr. 51.

Naar boven