Besluit van 23 december 1996 tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 21 november 1996, nr. WV96/802 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 20 december 1996, nr. W06.96.0553);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 20 december 1996, nr. WV 96/872M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De >Wet belastingen op milieugrondslag 11 wordt gewijzigd als volgt:

A. In artikel 36a worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid vervalt onderdeel g.

2. In het eerste lid worden de onderdelen h tot en met j geletterd g tot en met i.

3. In onderdeel h wordt «onderdeel h» vervangen door: onderdeel g.

B. In artikel 36c worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het derde lid, wordt «aan een kleinverbruiker» vervangen door: aan de verbruiker.

2. Aan het zevende lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

d. elektriciteit heeft opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling.

C. In artikel 36n, eerste lid, vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt, onderdeel c.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 23 december 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de dertigste december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Artikel 36p van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna Wbm), dat bij amendement Giskes/Crone (kamerstukken II 1995/96, 24 250, nr. 24) in de Wbm is opgenomen, geeft de bevoegdheid bij algemene maatregel van bestuur enkele artikelen van de wet te wijzigen, teneinde de bij de heffing van de regulerende energiebelasting op elektriciteit van toepassing zijnde beperking tot de levering aan kleinverbruikers te doen vervallen.

Op grond van de motie Giskes/Jorritsma-Van Oosten (kamerstukken II 1995/96, 24 250, nr. 31) wordt de effectuering van het vervallen van de beperking van de heffing tot kleinverbruikers gekoppeld aan de invoering van de teruggaafregeling, bedoeld in artikel 36q van de Wbm. In dat artikel, dat bij amendement Remkes/De Vries (kamerstukken II 1995/96, 24 250, nr. 13) in de Wbm is opgenomen, wordt de mogelijkheid geopend om bij algemene maatregel van bestuur te voorzien in een teruggaafregeling op grond waarvan op verzoek geheel of gedeeltelijk teruggaaf van energiebelasting wordt verleend aan verbruikers die in het kader van met Onze Ministers gemaakte afspraken verplichtingen op zich hebben genomen ter verbetering van de energie-efficiency.

Bij brief van 17 september 1996 (kamerstukken II 1996/97, 24 250, nr. 34) hebben de Ministers van Economische Zaken en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en ik de Tweede Kamer geïnformeerd over het feit dat wij geen voorstellen voor een dergelijke teruggaafregeling zullen doen. In die brief hebben wij voorgesteld om de beoogde tegemoetkoming met ingang van 1997 te laten opgaan in de in de Derde Energienota (kamerstukken II 1995/96, 24 525, nrs. 1–2) aangekondigde energie-investeringsaftrek en derhalve de opbrengst van het afschaffen van de vrijstelling van elektriciteitsheffing voor grootverbruikers in dat kader aan te wenden. De concrete regeling van de energie-investeringsaftrek is opgenomen in het belastingplan 1997 (kamerstukken II 1996/97, 25 052, nr. 2). Dit wetsvoorstel is inmiddels aanvaard en treedt met ingang van 1 januari 1997 in werking.

Het onderhavige besluit strekt ertoe in relatie daarmee het onderscheid tussen klein- en grootverbruikers te doen vervallen en daarmee ook de grootverbruikers in de heffing te betrekken. De als gevolg hiervan beschikbaar komende middelen (80 miljoen) zullen worden toegevoegd aan het budget van de energie-investeringsaftrek.

Voor de goede orde merk ik nog op dat de wetswijziging die door middel van de onderhavige algemene maatregel van bestuur wordt bewerkstelligd, te zijner tijd zal worden gevolgd door een wijziging bij formele wet, waarbij de artikelen 36p en 36q van de Wet belastingen op milieugrondslag kunnen vervallen. Hierdoor zal de regelgeving aan overzichtelijkheid winnen. Deze wijziging bij formele wet zal echter niet eerder kunnen plaatsvinden dan nadat duidelijkheid bestaat over de mogelijkheid om alsnog een teruggaafregeling als bedoeld in artikel 36q van genoemde wet in het leven te roepen. Daarnaar wordt thans, ter uitvoering van de motie Crone c.s. (Kamerstukken II 1996/97, 24 250, nr. 36) onderzoek verricht. De Kamer zal over de uitkomsten daarvan voor juni 1997 worden geïnformeerd.

In het besluit is tevens voorzien in een vrijstelling voor het eigen verbruik van elektriciteit opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling. Een vrijstelling voor dit verbruik was in de oorspronkelijke opzet van de regelgeving niet nodig omdat er bij dit soort installaties geen sprake is van kleinverbruik in de zin van artikel 36a, eerste lid, onderdeel g. Bij het vervallen van het onderscheid tussen klein- en grootverbruik zou dit eigen verbruik in de belasting worden betrokken. Dit zou echter betekenen dat het aantal belastingplichtigen – voor de energiebelasting van aardgas en elektriciteit zijn dit er nu een kleine 40 – wordt uitgebreid met circa 2500. De daarmee gepaard gaande extra uitvoeringskosten wegen, zoals de indieners van het hiervoor genoemde amendement op stuk 24 in de toelichting daarop al opmerkten, niet op tegen de extra opbrengst.

Toelichting op de artikelen

Artikel 1, onderdeel A

In artikel 36a, eerste lid, onderdeel g, van de Wbm is een definitie van kleinverbruiker opgenomen. Deze definitie kan vervallen nu er geen onderscheid meer wordt gemaakt tussen klein- en grootverbruikers.

Artikel 1, onderdeel B

De wijziging van artikel 36c betreft in de eerste plaats het vervangen in het derde lid van het woord «kleinverbruiker» door «verbruiker».

In de tweede plaats is voorzien in een vrijstelling voor het eigen verbruik van elektriciteit die is opgewekt door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling.

Artikel 1, onderdeel C

In artikel 36n, eerste lid, is een aantal administratieve verplichtingen opgenomen voor de leveranciers van aardgas en elektriciteit. Onderdeel c ziet op gegevens betreffende het onderscheid tussen kleinverbruikers en andere verbruikers. Nu dit onderscheid is opgeheven, kan dit onderdeel vervallen.

ARTIKEL II

Aangezien de gelden die beschikbaar komen als gevolg van de bij dit besluit geregelde opheffing van de vrijstelling voor grootverbruikers van elektriciteit in de regulerende energiebelasting bestemd zijn voor de financiering van de invoering van de energie-investeringsaftrek met ingang van 1 januari 1997, treedt dit besluit eveneens in werking met ingang van 1 januari 1997.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. A. F. G. Vermeend


XNoot
1

Stb. 1994, 923, laatstelijk gewijzigd bij wet van 19 december 1996, Stb. 647.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 januari 1997, nr. 9.

Naar boven