Besluit van 14 december 1996, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs, van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel, van het Besluit van 24 februari 1996 en van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van 10 juli 1996, nr. 96015573, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit;

Gelet op de artikelen 20, tweede lid, en 32, eerste lid, van de Wet op het basisonderwijs; de artikelen 28, tweede lid, en 42, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs; de artikelen 38 en 39, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs; artikel 4 van de Experimentenwet onderwijs; artikel 58, tweede lid, van de Wet op de onderwijsverzorging; de artikelen 4.5, 9.74, tweede lid, 11.12, eerste lid, 13.3, vijfde lid van de Wet op het hoger onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek; de artikelen 14, eerste lid, en 35 van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek; artikel 125 van de Ambtenarenwet.

De Raad van State gehoord (advies van 22 oktober 1996, no. W05.96.0325);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 6 december 1996, nr. 96031432, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit; uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In het >Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In artikel I-A1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. de zinsnede «Minister van Onderwijs en Wetenschappen» wordt telkens vervangen door: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

2. in onderdeel d, onder 2 wordt vóór «een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school» de letter a. toegevoegd en wordt na «voortgezet speciaal onderwijs;» toegevoegd:

b. een openbare of uit de openbare kas bekostigde instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs in de zin van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.

B. In hoofdstuk I-B worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Artikel I-B1 wordt vervangen door:

Artikel I-B1 Geneeskundig onderzoek voor benoeming

1. Een geneeskundig onderzoek voor benoeming vindt slechts plaats, indien het bevoegd gezag in overleg met de bedrijfsgezondheidsdienst van oordeel is dat op grond van functie-eisen een onderzoek naar de medische geschiktheid noodzakelijk is.

2. De kosten van het geneeskundig onderzoek en het hernieuwd geneeskundig onderzoek komen voor rekening van het bevoegd gezag. De betrokkene ontvangt een vergoeding van reis- en verblijfskosten volgens de daartoe door het desbetreffende bevoegd gezag vastgestelde voorschriften.

3. De uitslag van het geneeskundig onderzoek wordt uiterlijk binnen twee weken na vaststelling aan de betrokkene medegedeeld.

3. De betrokkene kan binnen twee weken nadat hem de uitslag van het geneeskundig onderzoek is meegedeeld, een hernieuwd geneeskundig onderzoek aanvragen.

4. Het bevoegd gezag stelt met betrekking tot het hernieuwd geneeskundig onderzoek nadere regels vast. Dit hernieuwd onderzoek mag niet worden verricht door de geneeskundige die het geneeskundig onderzoek heeft verricht.

5. Bij wijziging van een privaatrechtelijk in een publiekrechtelijk of van een tijdelijk in een vast dienstverband vindt niet opnieuw een geneeskundig onderzoek plaats, tenzij ten aanzien van de geschiktheid van de betrokkene ernstige twijfel is gerezen.

6. De betrokkene die op grond van het eerste lid is onderworpen aan een geneeskundig onderzoek, wordt bij aanstelling in een andere functie opnieuw aan een onderzoek naar de medische geschiktheid onderworpen, indien betrokkene voor het vervullen van die functie aan andere medische eisen dient te voldoen dan voor de tot dusverre vervulde functie.

2. De artikelen I-B2 tot en met I-B6 vervallen en de artikelen I-B7, I-B8 en I-B9 worden vernummerd tot respectievelijk artikel I-B2, I-B3 en I-B4.

C. In hoofdstuk I-C worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de titelaanduiding van paragraaf 4 wordt «Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

2. In artikel I-C29 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. Aan het eerste lid, wordt een onderdeel v toegevoegd, luidend:

v. een calamiteit, waaronder wordt verstaan een plotseling optredende gebeurtenis, die uit zijn aard niet te voorzien is en waarvoor zonder uitstel maatregelen door betrokkene moeten worden genomen, voor ten hoogste een werkdag en maximaal 3 calamiteiten per jaar.

b. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, luidend:

  • 3. Indien de betrokkene er naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in slaagt achteraf aannemelijk te maken dat er daadwerkelijk sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder v, kan het op het verlof betrekking hebbende salaris in mindering worden gebracht op het salaris, dan wel kan het verlof bij een betrokkene in de zin van hoofdstuk I-S, in mindering worden gebracht op het vakantieverlof.

D. In hoofdstuk I-Q worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel I-Q210, eerste lid, wordt «school» telkens vervangen door: instelling;

2. In artikel I-Q301, onderdeel f, komt de punt te vervallen en wordt toegevoegd: ,dan wel, indien het een instelling voor onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen betreft, berekend volgens artikel 26a van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 vermeerderd met de formatie toegekend op grond van artikel 93a, vijfde lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs;

3. In artikel I-Q308, eerste lid, wordt «school» telkens vervangen door: instelling;

4. In de titelaanduiding van paragraaf 12 wordt «Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

E. In hoofdstuk I-R worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel I-R302 wordt «school» vervangen door: instelling;

2. In artikel I-R305 wordt «school» vervangen door: instelling;

3. In de titelaanduiding van paragraaf 12 wordt «Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

F. In hoofdstuk I-S worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Na artikel I-S201 worden ingevoegd de artikelen I-S202, I-S203 en I-S204 luidend als volgt:

Artikel I-S202 Normfunctie

Aan een instelling bedoeld in artikel I-A1, onder d1, kan de volgende normfunctie met de daarbij behorende maximumschaal voorkomen.

FunctieMaximumschaal
onderwijsassistent basisonderwijs4

In de bijlage S1 bij dit besluit is voor de normfunctie een functiebeschrijving gegeven.

Artikel I-S203 Lesgebonden taken

1. De onderwijsassistent basisonderwijs is voor ten hoogste 65% van zijn weektaakomvang belast met lesgebonden taken.

2. In afwijking van het eerste lid geldt voor de onderwijsassistent basisonderwijs die verlof als bedoeld in artikel I-V2 geniet, een maximum van gemiddeld 65% van de weektaak die resteert na aftrek van het deel van de betrekkingsomvang waaruit dat verlof is verleend. Het in de eerste volzin bedoelde maximum wordt berekend op basis van de periode waarin het verlof als bedoeld in artikel I-V2 wordt opgebouwd en genoten.

3. Van het eerste lid kan met het oog op de invulling van de algemene arbeidsduur per jaar bedoeld in artikel I-P3, tweede lid, in het bijzonder onderwijs worden afgeweken op grond van een overeenkomst bedoeld in de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst en in het openbaar onderwijs op grond van een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in genoemde wet.

Artikel I-S204 Tijdelijke uitbreiding betrekkingsomvang

1. De omvang van de betrekking van de onderwijsassistent basisonderwijs die aan de instelling is of wordt verbonden en die daarnaast vervangingswerkzaamheden verricht of gaat verrichten aan die instelling of aan een andere instelling waaraan hij uit hoofde van zijn benoeming verbonden kan worden, dan wel die daarnaast werkzaamheden verricht dan wel gaat verrichten waarvoor hem een gedeelte van de normbetrekking is of wordt toebedeeld die op grond van artikel I-P80 van rechtswege vervalt, wordt voor de duur en de omvang van die werkzaamheden tijdelijk uitgebreid met overeenkomstige toepassing van het bepaalde in artikel I-P22.

2. De omvang van de tijdelijke uitbreiding van de betrekking bedoeld in het eerste lid, wordt voor de duur waarvoor dit geschiedt afzonderlijk in de akte van benoeming vermeld.

3. Indien de betrekkingsomvang van een onderwijsassistent basisonderwijs die uitsluitend is benoemd voor het verrichten van vervangingswerkzaamheden, tijdelijk is uitgebreid op grond van het eerste lid, wordt die tijdelijke uitbreiding bij beëindiging van eerstbedoelde vervangingswerkzaamheden omgezet in een benoeming.

2. In artikel I-S302 wordt na onderdeel 14 ingevoegd:

a. 15. Technicus 4

b. «bijlage S1» wordt vervangen door: bijlage S1a.

3. In de titelaanduiding van paragraaf 12 wordt «Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

4. In artikel I-S303 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Van het eerste lid kan met het oog op de invulling van de algemene arbeidsduur per jaar bedoeld in artikel I-P3, tweede lid, in het bijzonder onderwijs worden afgeweken op grond van een overeenkomst bedoeld in de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst en in het openbaar onderwijs op grond van een overeenkomst die voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in genoemde wet.

G. In artikel I-Z1, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. in het derde lid, wordt «scholen» vervangen door: instellingen;

b. in het vierde, vijfde en zesde lid wordt « scholen» telkens vervangen door: instellingen.

H. In artikel II-D5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. het vierde, vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vijfde, zesde en zevende lid;

b. Een nieuw vierde lid wordt toegevoegd luidende als volgt:

  • 4. Opzegging als bedoeld in het eerste lid kan niet plaats vinden wegens het feit dat de betrokkene door een centrale als bedoeld in artikel 1, onder i, van het Overlegbesluit onderwijs- en onderzoekpersoneel of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.

I. In artikel IV-F4, derde lid, eerste volzin wordt «school» vervangen door «instelling» en wordt «school of scholen» vervangen door: instelling of instellingen.

J. In de titelaanduiding van artikel V-C1 wordt «Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

K. In Hoofdstuk V-Q worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel V-Q301, tweede en derde lid, wordt «of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» telkens vervangen door: of een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

2. In artikel V-Q302, tweede en derde lid, wordt «of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» telkens vervangen door: of een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

L. In artikel V-R301, tweede en derde lid, wordt «of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» telkens vervangen door: of een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

M. In hoofdstuk V-S worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. het opschrift van paragraaf 2 wordt vervangen door: Instellingen voor basisonderwijs.

2. het opschrift van paragraaf 3 wordt vervangen door: Instellingen voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs.

N. In de bijlagen worden de volgende wijzigingen aangebracht.

1. In bijlage Q2, onder b, wordt «school» vervangen door: instelling.

2. In bijlage S1a wordt na onderdeel 14 ingevoegd:

«15. Technicus: Verricht onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan apparatuur en hulpmiddelen 4»

en na «voortgezet speciaal onderwijs» wordt ingevoegd: en scholen of instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.

3. Bijlage S1 wordt vernummerd tot bijlage S1a en voor bijlage S1a wordt ingevoegd een nieuwe bijlage S1 luidend als volgt:

Bijlage S1 bij het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel Bevattende Functiebeschrijving onderwijsassistent basisonderwijs

Onderwijsassistent basisonderwijs

De onderwijsassistent basisonderwijs voert de taken uit onder de verantwoordelijkheid van de leraar.

De functie omvat:

1. Het ondersteunen van de leraar in de onderbouw op zijn aanwijzingen bij het verrichten van eenvoudige routinematige onderwijsinhoudelijke taken.

2. Het begeleiden van leerlingen bij de verwerving van vaardigheden.

3. Het leveren van een praktische/organisatorische bijdrage aan het klassemanagement.

4. Het verrichten van overige werkzaamheden die verband houden met de functie.

Ad 1.

– begeleidt individuele leerlingen of kleine groepen van leerlingen die van de leraar instructie hebben ontvangen;

– helpt leerlingen bij expressie-activiteiten;

– observeert leerlingen tijdens les, pauzes en spel, signaleert problemen en bespreekt deze met de leraar;

– assisteert bij het samenwerken van leerlingen, het groepswerk en het werken in hoeken;

– ziet toe op het zelfstandig werken van leerlingen;

– helpt leerlingen bij het uitdiepen van een onderwerp in het documentatiecentrum;

– begeleidt leerlingen met een aparte leertaak en registreert het ontwikkelings- en leerproces;

– begeleidt individuele leerlingen bij niveaulezen;

– helpt bij de uitvoering van handelingsplannen voor leerlingen.

Ad 2.

– ziet toe op handen wassen, tanden poetsen e.d.;

– helpt bij gymnastiek met aan- en uitkleden;

– houdt toezicht op en corrigeert gedrag tijdens pauzes, vervoer e.d.;

– inspireert leerlingen te luisteren, op te ruimen, zich te concentreren, vragen te stellen e.d.

Ad 3.

– richt het leslokaal in en ruimt op;

– vervaardigt illustraties e.d. t.b.v. projecten;

– maakt lesmateriaal gereed;

– zet materialen klaar;

– controleert de staat van les- en ontwikkelingsmateriaal en bespreekt deze met de leraar;

– vult voorraden aan.

Ad 4.

– woont besprekingen bij indien dit wenselijk wordt geacht;

– verzorgt mede de administratie van leerlingprestaties en andere leerlinggegevens die van belang zijn voor het leerproces;

– ondersteunt bij de organisatie van uitstapjes, vieringen, festiviteiten e.d.;

– helpt mee bij het ontvangen van ouders.

4. In bijlage S4, onder ad 4, wordt «Minister van Onderwijs en Wetenschappen» vervangen door: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

ARTIKEL II

In het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In artikel 4.19, vierde lid, wordt de zinsnede «of van artikel 5.1» geschrapt.

B. De artikelen 5.10 en 5.11 vervallen.

C. De artikelen 13.19 en 13.20 vervallen.

D. Na artikel 13.29 wordt ingevoegd artikel 13.30, luidend als volgt:

Artikel 13.30

In afwijking van artikel 6.1., tweede lid, eerste volzin, bedraagt voor de assistent-geneeskundige in opleiding, die wordt aangesteld in tijdelijke dienst voor de duur van zijn opleiding tot medisch specialist, de arbeidsduur ten hoogste gemiddeld 48 uur per week.

E. In Hoofdstuk 17 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In artikel 17.4 wordt «zoals deze golden op 31 december 1992» vervangen door: zoals laatstgenoemd besluit gold op 31 december 1992.

2. Artikel 17.10 wordt als volgt gewijzigd:

a. «7.9» wordt vervangen door: 7.10;

b. «9.13, derde lid» vervalt.

3. Artikel 17.11 wordt vervangen door:

Met uitzondering van de artikel 126 b, tweede, derde, vierde en vijfde lid, blijven de artikelen 124 tot en met 129b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van overeenkomstige toepassing op de dienstcommissies, bedoeld in artikel 9.58 en 13.7 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, artikel 14, tweede lid, van de Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek, alsmede artikel 98a, eerste lid, van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs.

4. Artikel 17.14, onder A, komt als volgt te luiden:

A. In artikel 5, eerste lid, onder 1, wordt «artikel 25, tweede lid, 70 of 101, tweede lid, van het Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs» vervangen door: artikel 12.13, tweede lid, van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek, artikel 70 van het Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs.

5. Artikel 17.15 wordt als volgt gewijzigd:

a. «17, eerste lid, sub d» wordt vervangen door: 17, eerste lid, met uitzondering van «dan wel e. is aangewezen als lid of plaatsvervangend lid van het C.O.P.W.O., van een werkgroep als bedoeld in artikel 10 van het Koninklijk besluit van 18 april 1974, Stb. 251, of van het plaatselijk overlegorgaan,»

b. «96, eerste lid, sub c» wordt vervangen door: 96, eerste lid, met uitzondering van «dan wel d. is aangewezen als lid of plaatsvervangend lid van het C.O.P.W.O., van een werkgroep als bedoeld in artikel 10 van het Koninklijk besluit van 18 april 1974, Stb. 251, of van het plaatselijk overlegorgaan,».

ARTIKEL III

In het Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

A. In artikel 17, eerste lid, onder c, wordt «Wet op het wetenschappelijk onderwijs» vervangen door: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

B. In artikel 48, zesde lid, wordt de zinsnede «op de voet van de bepalingen van het Reisbesluit 1971 (Stb. 1970, 602)» vervangen door: op de voet van het bepaalde in artikel 71.

C. In artikel 52 wordt de zinsnede «met inachtneming van het ter zake in het Algemeen Rijksambtenarenreglement bepaalde» vervangen door: met inachtneming van de krachtens artikel 7.3 van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek vastgestelde regels, voor zover Onze Minister niet anders heeft bepaald.

D. In artikel 53, eerste en tweede lid, wordt de zinsnede «als bedoeld in het Algemeen Rijksambtenarenreglement,» geschrapt.

E. De artikelen 55, 56, 57, 58 en 59 vervallen.

F. Artikel 60 komt als volgt te luiden:

Ter zake van de uitkering bij overlijden van de ambtenaar zijn de krachtens artikel 5.8 van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek vastgestelde regels van overeenkomstige toepassing, voor zover Onze Minister niet anders heeft bepaald.

G. In artikel 67, eerste lid, wordt de eerste volzin vervangen door:

Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering krachtens de Wet kaderregeling VUT overheidspersoneel, wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting VUT-fonds op een desbetreffende aanvraag heeft beslist dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering krachtens die Wet.

H. Artikel 71 komt als volgt te luiden:

De voor personeelsleden van de desbetreffende instelling krachtens artikel 9.3 van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek vastgestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing, voor zover Onze Minister niet anders heeft bepaald.

I. In artikel 96, eerste lid, onder b, wordt «Wet op de Open Universiteit» vervangen door: Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

ARTIKEL IV

Het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel4 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel b2, wordt «dan wel speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: dan wel een openbare of uit de openbare kas bekostigde bijzondere school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs;

2. de onderdelen b4 en b5 worden vervangen door:

4. Een personeelslid benoemd aan een openbare of uit openbare kas bekostigde instelling als bedoeld in de artikelen 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3, 1.3.4, 1.5.1, 12.3.8, 12.3.9, 12.3.12, 12.3.13 en 12.3.14 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

5. Een personeelslid benoemd bij een lichaam, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen f en g, dan wel derde lid, onderdeel b, van de Wet privatisering ABP, indien dat lichaam geheel of gedeeltelijk wordt gesubsidieerd ten laste van hoofdstuk VIII van de Rijksbegroting en waarop dit besluit door Onze minister van toepassing is verklaard.

3. De onderdelen b6 tot en met b9 vervallen en onderdeel b10 wordt vernummerd tot b6;

4. Onderdeel b11 vervalt en de onderdelen b12 tot en met b18 worden vernummerd tot b7 tot en met b13;

5. In onderdeel f, wordt artikel I-E3, eerste lid, vervangen door: artikel 4, eerste lid, tijdelijk Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.

B. In artikel 3, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. In het eerste lid, onderdeel b, wordt vóór «medebetrokkenen» geschrapt «een»;

b. Het tweede lid wordt vervangen door:

  • 2. De betrokkene ontvangt geen tegemoetkoming voor een medebetrokkene die:

    a. tot een van de in het eerste lid genoemde categorieën behoort, dan wel uit andere hoofde aanspraak heeft op gehele of gedeeltelijke verzorging, of van geheel of gedeeltelijke vergoeding van de kosten daarvan, of

    b. zelf betrokkene is in de zin van dit besluit, dan wel in de zin van een publiekrechtelijke ziektekostenverzekering of een naar aard en strekking met dit besluit overeenkomende regeling, of

    c. medebetrokkene als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c2 tot en met c5 is bij de echtgenoot van betrokkene en voor wie deze echtgenoot een tegemoetkoming ontvangt in de kosten van een ziektekostenverzekering voor deze medebetrokkene op grond van dit besluit, of een naar aard en strekking met dit besluit overeenkomende regeling.

C. In artikel 6 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt na de zinsnede «de betrokkene die» ingevoegd: voor zich zelf;

2. In het tweede lid worden de volgende wijzigingen aangebracht:

a. de zinsnede «maar niet» wordt vervangen door: en

b. «Bezoldigingsbesluit Wetenschappelijk Onderwijs» wordt vervangen door: Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek.

ARTIKEL V

Artikel VII van het Besluit van 24 februari 1996 (Stb. 1996,162) wordt vervangen door:

Artikel VII Inwerkingtreding

1. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst behoudens de volgende leden.

2. Artikel I, onder B, werkt terug tot en met 1 januari 1995.

3. Artikel I, onder C, werkt terug tot en met 1 augustus 1995.

4. Artikel I, onder D, werkt terug tot en met 1 januari 1995.

5. Artikel I, onder E1, werkt terug tot en met 1 augustus 1993.

6. Artikel I, onder E2, werkt terug tot en met 1 maart 1994.

7. Artikel I, onder F1b, F2, F4, F5 en F7, werken terug tot en met 1 januari 1994.

8. Artikel I, onder H1, H3, H4, H8, H9, en H13, werken terug tot en met 1 januari 1995.

9. Artikel I, onder H2, werkt terug tot en met 1 augustus 1995.

10. Artikel I, onder I1, I2 en I4, werken terug tot en met 1 augustus 1995.

11. Artikel I, onder J1, J3 en J4, werken terug tot en met 1 januari 1995.

12. Artikel I, onder K1, werkt terug tot en met 1 augustus 1994.

13. Artikel I, onder O, werkt terug tot en met 1 maart 1994.

14. Artikel I, onder P, werkt terug tot en met 1 maart 1994.

15. Artikel I, onder R, werkt terug tot en met 1 januari 1995.

16. Artikel II treedt in werking met ingang van 1 augustus 1996.

17. Artikel III werkt terug tot en met 1 januari 1995.

18. Artikel IV werkt terug tot en met 1 januari 1995.

19. Artikel V, onder B, werkt terug tot en met 1 maart 1994.

20. Artikel VI werkt terug tot en met 1 april 1995.

ARTIKEL VI

Het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel5 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel IId wordt een nieuw artikel IIe ingevoegd:

Artikel IIe Overgangsbepaling verlenging vervolguitkering

1. De betrokkene die recht heeft op een uitkering op grond van het besluit zoals dat luidde op 31 juli 1996 en voldoet aan de voorwaarden van de vervolguitkering als bedoeld in artikel 30, heeft in afwijking van artikel 31, eerste lid recht op een uitkeringsduur van één jaar, tenzij het recht op het tweede jaar van de vervolguitkering is ingegaan voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

2. In afwijking van het eerste lid onderscheidenlijk artikel 31, eerste lid, heeft de betrokkene van wie op of na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, doch voor 1 januari 1997 het recht is ingegaan op het tweede jaar van zijn vervolguitkering als bedoeld in artikel 31, recht op een uitkeringsduur tot 1 januari 1997.

ARTIKEL VII

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, behoudens het bepaalde in de volgende leden.

  • 2. Artikel I, de onderdelen A2, D1, 2 en 3, E1 en 2, G, I, K, L, M, N1 en de artikelen IV en V, onderdelen A en B werken terug tot en met 1 augustus 1995.

  • 3. Artikel II, onderdeel E, en artikel III, onderdelen B, C, D, F en H, en artikel V, onderdeel C2, werken terug tot en met 1 november 1995.

  • 4. Artikel III, onder G werkt terug tot en met 28 december 1995.

  • 5. Artikel II, onderdelen A, B en C, en artikel III, onderdeel E, werken terug tot en met 1 januari 1996.

  • 6. Artikel I, onder F4, werkt terug tot en met 20 maart 1996.

  • 7. Artikel I, onder C2, F1, 2b, N3, werken terug tot en met 1 augustus 1996.

  • 8. Artikel IV, onder C1, treedt in werking met ingang van 1 oktober 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Het Oude Loo, 14 december 1996

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de dertigste december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

In het onderhavige besluit zijn – afgezien van enkele kleinere technische wijzigingen – de volgende maatregelen opgenomen:

– wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (RPBO) i.v.m.:

de ontslagbescherming voor vakbondsleden;

onderwijs aan visueel gehandicapten;

introductie van de onderwijs assistent basisonderwijs

beperking van de keuring voor benoeming

– wijziging van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (RWOO) en van het Rechtspositiereglement Wetenschappelijk Onderwijs (RRWO) i.v.m.:

– de invoering van het tijdelijk Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BZA);

– (RRWO) de invoering van het RWOO;

– technische aanpassingen.

– wijziging van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel.

– wijziging van het Besluit van 24 februari 1996 (Stb. 1996, 162).

– wijziging van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel i.v.m

– de vervolguitkering.

ARTIKEL I (WIJZIGING RPBO)

Hoofdstuk I-B

In augustus 1993 is bij de Tweede Kamer een voorstel van wet houdende regels tot versterking van de rechtspositie van hen die een medische keuring ondergaan (Wet op de medische keuringen), Tweede Kamer 1992–1993, nr, 23 259, ingediend.

Het kabinet heeft dienaangaand het standpunt ingenomen dat het gebruik van voorspellend medisch onderzoek alleen onder strikte voorwaarden is toegestaan en dat werkgevers terughoudend gebruik dienen te maken van dergelijke aanstellingskeuringen, bijvoorbeeld alleen in die gevallen waarin de specifieke functie-eisen het gebruik van een aanstellingskeuring rechtvaardigen. Dit laatste omdat het voorspellend karakter van een dergelijke keuring kan worden betwijfeld.

In de gevallen dat door werkgevers gebruik wordt gemaakt van de aanstellingskeuring dient de rechtspositie van de betrokkene te zijn gewaarborgd. Deze rechtspositie zou bij wet kunnen worden geregeld. Alvorens echter een wettelijke regeling te overwegen heeft het kabinet de voorkeur gegeven aan zelfregulering door middel van een protocol. Na twee of drie jaar kan dan worden geëvalueerd hoe er met de aanstellingskeuring wordt omgegaan. Dan kan worden bezien of het noodzakelijk is om alsnog een wettelijke regeling te treffen.

Op 1 januari 1996 is het protocol aanstellingskeuringen in werking getreden. Het regelt de rechten en plichten van het bevoegd gezag en degeen die aan een aanstellingskeuring wordt onderworpen. Het ligt in de bedoeling om daarnaast een klachtenprocedure in het leven te roepen waarvan door de keurling gebruik kan worden gemaakt. Het protocol en de daarmee verbonden klachtenregeling is uitsluitend van toepassing indien het door de betrokken organisatie wordt onderschreven. Het verbond sectorwerkgevers overheid heeft inmiddels ingestemd met het protocol. Daartoe dient hoofdstuk I-B van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel te worden aangepast.

Het protocol aanstellingskeuringen heeft als uitgangspunt dat er geen aanstellingskeuring zal plaatsvinden als daar geen specifieke aan de functie ontleende reden voor is. Uitsluitend indien specifieke functie-eisen voor de vervulling van de functie zijn geformuleerd die in medische termen kunnen worden vertaald, is het immers mogelijk om door middel van de aanstellingskeuring een inzicht te krijgen in de medische geschiktheid/of bekwaamheid van de betrokkene voor die specifieke functie.

In een dergelijk geval richt de medische keuring zich alleen op die aspecten die voortvloeien uit de specifieke functie-eisen die aanleiding geven tot bedoelde keuring. Het bevoegd gezag bepaalt in overleg met de bedrijfsgezondheidsdienst voor welke functies het een aanstellingskeuring noodzakelijk acht gelet op de specifieke functie-eisen die in medische termen kunnen worden omgezet.

Voor geschillen omtrent de medische keuring wordt in het protocol voorzien in een klachtprocedure.

In het eerste lid van artikel I-B1 is neergelegd dat het bevoegd gezag verplicht is om vast te leggen voor welke functies een aanstellingskeuring geldt. Het betreft functies waarvoor het bevoegd gezag een aanstellingskeuring noodzakelijk acht gelet op de specifieke functie-eisen die in medische termen kunnen worden omgezet. Uitsluitend bij een aanstelling of benoeming in een functie die is opgenomen op de «functie-lijst», zal er sprake kunnen zijn van een aanstellingskeuring.

Het spreekt voor zich dat het bevoegd gezag over de samenstelling van de «functie-lijst» overleg voert met de bedrijfsgeneeskundige dienst en dat uitsluitend die functies op een dergelijke lijst worden opgenomen waarvan de functie-eisen in medische termen kunnen worden vertaald.

De «functie-lijst» zal overigens regelmatig moeten worden geactualiseerd.

In het zesde lid lid is de bevoegdheid geregeld om de ambtenaar opnieuw te onderwerpen aan een aanstellingskeuring bij zijn benoeming in een andere functie. Dit kan overigens alleen indien de andere functie andere medische eisen stelt aan de betrokken ambtenaar. Uiteraard dient het te gaan om een functie waarvoor met toepassing van het eerste lid is vastgesteld dat een aanstellingskeuring noodzakelijk is.

Ten overvloede wordt vermeld dat de ambtenaar die een functie vervulde waarvoor geen medische keuring noodzakelijk is en waarvoor het voornemen bestaat om hem te verplaatsen naar een functie waarvoor wel een medische keuring noodzakelijk is, op basis van het eerste lid medisch wordt gekeurd.

ARTIKEL I-C29

In het kader van de CAO sector onderwijs en wetenschappen 1995–1996 is overeengekomen om een regeling calamiteitenverlof in te voeren.

Hiervoor is een imperatief verlof met behoud van bezoldiging opgenomen. Het bevoegd gezag heeft dus niet de bevoegdheid om een dergelijk verzoek te weigeren, wat bij kort facultatief verlof wel mogelijk is. Uiteraard dient het mogelijk te zijn om het calamiteitenverlof eventueel achteraf te toetsen en indien lichtvaardig gebruik gemaakt is van deze mogelijkheid om een sanctie te treffen.

ARTIKELEN I-S202 EN DE BIJLAGE S1

Bij de Algemene Beschouwingen over de Begroting 1996 heeft de Tweede Kamer geld beschikbaar gesteld (in totaal 100 miljoen) ten behoeve van onderwijsassistenten in de onderbouwgroepen van het basisonderwijs. Vanaf 1 augustus 1996 hebben scholen de beschikking over de formatie voor onderwijsassistenten. De functie-inhoud en functiewaardering voor de normfunctie onderwijsassistent basisonderwijs is geregeld in artikel I-S202 en de bijlage S1.

ARTIKEL I-S303

Met deze toevoeging wordt erin voorzien dat bij collectieve overeenkomst tussen werkgevers en werknemers kan worden afgesproken dat op schoolniveau van de centrale regeling met betrekking tot het maximum aan lesgebonden taken (naar boven) kan worden afgeweken. Het aanleggen van eventuele normeringen voor de lesgebonden taken die mogen worden gegeven wordt in dat geval een zaak voor de instellingen zelf.

Het bevoegd gezag krijgt daarmee de mogelijkheid bij het opdragen van de hoeveelheid lesgebonden taken rekening te houden met specifieke omstandigheden die de taakbelasting beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld de groepsgrootte. Ook hierdoor worden de mogelijkheden voor het bevoegd gezag verruimd om bij de invulling van de normjaartaak een taakbelastingsbeleid te voeren. Deze wijziging was ten onrechte niet meegenomen in Stb. 1996, 162.

ARTIKEL I-S203, DERDE LID, EN I-S303, VIJFDE LID

In beide leden wordt bepaald dat van het samenstel van regelingen over de invulling van de algemene arbeidsduur kan worden afgeweken, indien dit bij collectieve arbeidsovereenkomst wordt overeengekomen. In het RPBO is de basisregeling neergelegd en is uitdrukkelijk aan de bevoegde gezagsorganen en vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel de bevoegdheid gegeven om daarvan af te wijken. Een dergelijke afwijking dient neergelegd te zijn in een overeenkomst tussen één of meer bevoegde gezagsorganen al dan niet verenigd in een of meer verenigingen van bevoegde gezagsorganen met volledige rechtsbevoegdheid en één of meer verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid van overheids- en onderwijspersoneel.

Voor het openbaar onderwijs waarop de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst niet van toepassing is, geldt dat een overeenkomst moet zijn gesloten die voldoet aan de voorwaarden zoals die zijn gesteld in genoemde wet. De wijze waarop bedoelde overeenkomsten tot stand dienen te komen wordt door partijen vastgelegd in een zogenaamd overlegprotocol. Bedoeld protocol is voorwaarde om op decentraal niveau te kunnen onderhandelen. In het protocol wordt nader invulling gegeven aan de eis dat het te voeren overleg aan de materiële eisen van de Wet CAO dient te voldoen. Het sluiten van een overeenkomst met betrekking tot de arbeidsduur, bedoeld in deze artikelleden behoort in dit laatste geval tot de bevoegdheid van de gemeenten, dan wel publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden en de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties voor overheids- en onderwijspersoneel. Hiermee wordt de systematiek gevolgd van de Arbeidstijdenwet en het Arbeidstijdenbesluit. In deze wet en dat besluit wordt ook de basisregeling vastgesteld en kunnen contractspartijen binnen zekere marges afwijken om recht te doen aan de specifieke belangen van de organisatie.

ARTIKEL II-D5

Met de wijziging van artikel II-D5 wordt een regeling gegeven voor de rechtsbescherming van vakbondskaderleden. Artikel II-D5 bepaalt dat personeelsleden in tijdelijke dienst niet kunnen worden ontslagen op grond van het feit dat zij activiteiten als vakbondskaderlid ontplooien.

Het artikel ziet niet op personeelsleden in vaste dienst, omdat voor deze immers een gesloten stelsel van ontslaggronden geldt, zodat zij ook nu reeds niet ontslagen kunnen worden vanwege het feit dat zij vakbondskaderlid zijn.

ARTIKEL II (wijziging RWOO)

De wijzigingen onder A, B en C houden verband met de inwerkingtreding van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BZA).

De wijziging onder D is technisch van aard. Bij enkele universiteiten blijken agio's te zijn aangesteld. Hiermee was in artikel 4.3, eerste lid, rekening gehouden door de regeling van de voor de agio's geldende salarisschaal. Verzuimd was een bepaling op te nemen met betrekking tot de tijdelijkheid van de aanstelling van de agio en de voor de agio geldende gemiddelde arbeidsduur. Met dit artikel, dat is ontleend aan artikel 115 RRAZ, wordt dit verzuim hersteld.

De wijziging onder E is van technische aard en heeft betrekking op de inwerkingtreding van het Rechtspositiereglement wetenschappelijk onderwijs en onderzoek.

ARTIKEL III (WIJZIGING RRWO)

Deze wijzigingen in de rechtspositieregeling van de benoemde leden van de colleges van bestuur zijn van technische aard.

De wijziging onder B (artikel 48) houdt verband met het vervallen van het Reisbesluit 1971. Wat betreft de aanspraken op vakantie en verlof en bij overlijden van de ambtenaar wordt aangesloten bij de regels die het instellingsbestuur ter zake voor het personeel heeft vastgesteld krachtens het RWOO.

De artikelen 55 t/m 59 vervallen in verband met de inwerkingtreding van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BZA).

De rechtspositieregeling van de benoemde leden van de colleges van bestuur is een bodemregeling die de mogelijkheid openlaat dat op een aantal punten individuele afspraken worden gemaakt.

ARTIKEL IV (WIJZIGING VAN HET BESLUIT TEGEMOETKOMING ZIEKTEKOSTEN EN INKOMENSTOESLAG ONDERWIJS- EN ONDERZOEKPERSONEEL )

Artikel 3

De wijziging van artikel 3, tweede lid, is bedoeld om duidelijker aan te geven dat een medebetrokkene in een aantal gevallen niet leidt tot een tegemoetkoming voor de betrokkene. Daarbij gaat het om situaties waarin sprake zou zijn van «dubbele» aanspraken. Een voorbeeld: een betrokkene heeft geen aanspraak op een tegemoetkoming voor een medebetrokken kind indien dat kind zelfstandig (als student-assistent) een aanspraak als betrokkene heeft of medebetrokkene is bij de partner op grond van deze dan wel een naar aard en strekking met dit besluit overeenkomende regeling.

Artikel 6

Bij de invoering van de eerste fase «Dekker» (stelselherziening gezondheidszorg) per 1 januari 1989 is bezien in hoeverre deze maatregel in vergelijking met de marktsector inkomenseffecten met zich mee bracht voor het overheidspersoneel en het personeel in de sector onderwijs en wetenschappen. Toen is vastgesteld dat alleenstaanden met een inkomen dat lager dan wel gelijk was aan het maximum van salarisschaal 7 ten opzichte van het overige overheidspersoneel en het personeel in de sector onderwijs en wetenschappen een groter nadeel ondervonden. Dit nadeel is voor deze categorie gecompenseerd door de zgn aanvullende toeslag. Bij de AWBZ-overheveling per 1 januari 1996 ontstonden voor het onderwijs- en onderzoekpersoneel relatief positieve inkomenseffecten in vergelijking met de marktsector voor degenen die tot nu toe een aanvullende toeslag ontvangen, terwijl er relatief negatieve effecten in vergelijking met de marktsector optreden in de categorie alleen verdieners met 2 kinderen en een inkomen beneden de loongrens van de Ziekenfondswet. Om de inkomenseffecten zoveel mogelijk af te vlakken zal vanaf 1 oktober 1996 de aanvullende toeslag worden weggehaald bij degenen die deze tot nu toe ontvangen en zal vanaf genoemde datum een nieuwe aanvullende toeslag van fl 12,00 per maand worden verstrekt aan degenen die een ZKOO-tegemoetkoming ontvangen voor zichzelf en voor één of meer medebetrokkenen (partner en/of kind) en die bij een volledige werktijd een salaris hebben dat gelijk aan dan wel lager is dan het maximum van schaal 7. Hiertoe is artikel 6 aangepast.

Artikel VI (Wijziging van het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel)

Dit artikel beoogt de omissie in Stb. 1996, 338 inzake de verlenging van de vervolguitkering te herstellen. In Stb. 1996, 338 is in artikel 31 de verlenging van de vervolguitkering van één naar twee jaar gerealiseerd. Het gaat hier om een vertaling van de Werkloosheidswet. Bij die vertaling is echter verzuimd om de uitkeringsgerechtigden die op 31 juli 1996 al recht hadden op een uitkering, uit te sluiten van deze verlenging. Met dit artikel wordt deze fout alsnog hersteld. In deze bepaling is, mede gelet op gewekte verwachtingen, voor de volgende overgangsregeling gekozen:

a. voor degene die op 31 juli 1996 recht op een BWOO-uitkering (inclusief recht op vervolguitkering) heeft en waarvan het tweede jaar van de vervolguitkering zou ingaan op of na 1 januari 1997, geldt de verlenging van de vervolguitkering niet;

b. voor degene waarvan het recht op verlenging (d.i. het tweede jaar) van de vervolguitkering ingaat op of na de inwerkingtreding van dit besluit, geldt dat de uitkering wordt verleend tot uiterlijk 1 januari 1997;

c. voor degene waarvan het recht op de verlenging van de vervolguitkering voor de inwerkingtreding van het besluit is ingegaan, blijft de verlenging bestaan.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1985, 110, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 juli 1996, Stb. 407.

XNoot
2

Stb. 1995, 394, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 februari 1996, Stb. 162.

XNoot
3

Stb. 1987, 393, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 3 augustus 1995, Stb. 394.

XNoot
4

Stb. 1995, 251, gewijzigd bij besluit van 25 september 1996, Stb. 455.

XNoot
5

Stb. 1994, 100, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 juni 1996, Stb. 338.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 januari 1997, nr. 9.

Naar boven