Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 1996, 652 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 1996, 652 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het regime voor de inkomstenbelasting ter zake van winst uit aanmerkelijk belang te herzien ten einde te komen tot een evenwichtiger behandeling van voordelen uit aandelen en vervreemdingswinst op aandelen die tot een aanmerkelijk belang behoren en voorts dat het wenselijk is te komen tot een beperking van de aftrekbaarheid van rente op consumptieve leningen voor die belasting alsmede tot een wijziging van de vermogensbelasting en enige andere wijzigingen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In de >Wet op de inkomstenbelasting 19641 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
A. In artikel 4, eerste lid, worden de onderdelen b en c vervangen door:
b. winst uit aanmerkelijk belang;
c. zuivere inkomsten uit arbeid, uit vermogen of in de vorm van bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen.
B. In artikel 9a, vierde lid, wordt «artikel 45, vijfde lid» vervangen door: artikel 45, zevende lid.
C. Na artikel 20 wordt ingevoegd:
1. Winst uit aanmerkelijk belang is het gezamenlijke bedrag van de niet als winst uit onderneming aan te merken:
a. voordelen welke worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen (reguliere voordelen), verminderd met de aftrekbare kosten opgevat overeenkomstig artikel 35 en artikel 36;
b. voordelen welke worden behaald bij de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen, alsmede bij de vervreemding van een gedeelte van de daarin besloten liggende rechten (vervreemdingsvoordelen).
2. Indien de berekening van winst uit aanmerkelijk belang leidt tot een negatief bedrag, wordt dit aangemerkt als een verlies uit aanmerkelijk belang. Met dat verlies wordt rekening gehouden op de voet van artikel 60.
3. Een aanmerkelijk belang wordt aanwezig geacht indien de belastingplichtige, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot, voor ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is in een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Ingeval een vennootschap verschillende soorten aandelen heeft, wordt ook een aanmerkelijk belang aanwezig geacht indien de belastingplichtige, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot, voor ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van een soort aandelen onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is. Voor de toepassing van dit lid worden aandelen in een vennootschap en de aandelen in die vennootschap die zich daarvan onderscheiden uitsluitend doordat aan die aandelen een benoemingsrecht, het recht de naam van de vennootschap te mogen bepalen of een met die rechten vergelijkbaar recht is verbonden, dan wel doordat ter zake van die aandelen een bijzondere aanbiedingsregeling of een daarmee vergelijkbare regeling geldt, beschouwd als behorende tot een soort. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld op grond waarvan aandelen niet worden aangemerkt als aandelen van een soort. Een aanmerkelijk belang wordt tevens aanwezig geacht indien de belastingplichtige, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot, rechten heeft om tot een omvang van ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van een vennootschap aandelen daarin te verwerven (koopoptie); de tweede, derde en vierde volzin zijn van overeenkomstige toepassing. Voor de toepassing van dit lid blijft buiten aanmerking het ingekochte, nog in te trekken kapitaal.
4. In geval van een aanmerkelijk belang worden mede tot dat belang gerekend de tot het vermogen van de belastingplichtige behorende andere aandelen in de vennootschap, winstbewijzen van de vennootschap en schuldvorderingen op de vennootschap. Voorts worden tot dat belang mede gerekend de tot het vermogen van de belastingplichtige behorende rechten om aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op de vennootschap te verwerven (koopoptie).
5. De tot het vermogen van een belastingplichtige behorende aandelen in, winstbewijzen van en schuldvorderingen op een vennootschap waarin hij geen, doch zijn echtgenoot of een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn wel een aanmerkelijk belang heeft, worden ten aanzien van de belastingplichtige geacht tot een aanmerkelijk belang te behoren. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tot het vermogen van een belastingplichtige behorende koopopties met betrekking tot aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een zodanige vennootschap.
6. Onder de vervreemding van aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen wordt begrepen:
a. het inkopen van aandelen;
b. het afkopen en inkopen van winstbewijzen;
c. het betaalbaar stellen van liquidatie-uitkeringen;
d. het van rechtswege worden van aandeelhouder of houder van winstbewijzen in of schuldeiser van een andere vennootschap, ingeval de vennootschap waarin de belastingplichtige aandeelhouder is of waarvan hij houder van winstbewijzen is, ophoudt te bestaan en het vermogen van die vennootschap onder algemene titel overgaat op de andere vennootschap;
e. het aflossen van schuldvorderingen;
f. de overgang onder algemene titel;
g. het brengen in het vermogen van een onderneming;
h. het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang;
i. het anders dan door overlijden ophouden binnenlands belastingplichtige te zijn, hieronder begrepen de situatie waarin de belastingplichtige ingevolge het bepaalde in de Belastingregeling voor het Koninkrijk dan wel een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting voor de toepassing van die regeling, onderscheidenlijk dat verdrag geacht wordt geen inwoner van Nederland meer te zijn.
7. De overgang krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht alsmede de verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap wordt niet als een vervreemding aangemerkt, mits de verkrijger binnenlands belastingplichtige is en de verkregen aandelen, winstbewijzen en schuldvorderingen geen deel uitmaken van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming.
8. Het zesde lid, onderdeel i, vindt met betrekking tot een aanmerkelijk belang in een niet in Nederland gevestigde vennootschap geen toepassing indien het anders dan door overlijden ophouden binnenlands belastingplichtige te zijn, hieronder begrepen de situatie waarin de belastingplichtige ingevolge het bepaalde in de Belastingregeling voor het Koninkrijk dan wel een verdrag ter voorkoming van dubbele belasting voor de toepassing van die regeling, onderscheidenlijk dat verdrag geacht wordt geen inwoner van Nederland meer te zijn, plaatsvindt binnen acht jaren nadat de belastingplichtige zich metterwoon in Nederland heeft gevestigd en de belastingplichtige sedert de laatste vijfentwintig jaar in totaal niet langer dan tien jaren in Nederland heeft gewoond.
9. Voor de toepassing van deze afdeling wordt:
a. met echtgenoot gelijkgesteld degene die in het kalenderjaar voldoet aan de in artikel 56 gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor overdracht van de basisaftrek aan de belastingplichtige;
b. een pleegkind gelijkgesteld met een wettig kind voor wat betreft bloed- en aanverwantschap;
c. een persoon beschouwd geen aanverwant meer te zijn ingeval het huwelijk, op grond waarvan de aanverwantschap is ontstaan, door echtscheiding is ontbonden;
d. met een aandeelhouder gelijkgesteld degene die slechts gerechtigd is tot voordelen uit aandelen en diens gerechtigdheid aangemerkt als aandeel, tenzij er sprake is van een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid;
e. – behoudens voor de toepassing van het derde lid van dit artikel – een recht om aandelen in, winstbewijzen van onderscheidenlijk schuldvorderingen op een vennootschap te verwerven aangemerkt als aandeel, winstbewijs onderscheidenlijk schuldvordering waarop het recht betrekking heeft.
1. Tot de reguliere voordelen behoren:
a. de nominale waarde van aan aandeelhouders uitgereikte aandelen voor zover niet blijkt dat storting heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden. Bijschrijving op aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld;
b. het voordeel bedoeld in artikel 29a;
c. de teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort. Een teruggaaf vormt geen regulier voordeel voor zover deze niet meer bedraagt dan de verkrijgingsprijs van de desbetreffende aandelen en tevoren de algemene vergadering van aandeelhouders tot deze teruggaaf heeft besloten en de nominale waarde van de desbetreffende aandelen bij statutenwijziging met een gelijk bedrag is verminderd;
d. de vergoeding voor het aangaan van borgtocht voor schulden van de vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft;
e. hetgeen wordt genoten ter vervanging van gederfde of te derven reguliere voordelen alsmede hetgeen als zodanig wordt genoten ter zake van de vestiging van een tijdelijke gerechtigdheid als bedoeld in artikel 25, vijftiende lid, van een ander tot voordelen uit tot het vermogen van de belastingplichtige behorende aandelen of winstbewijzen. Artikel 25, zeventiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
2. Tot de op de reguliere voordelen drukkende aftrekbare kosten behoren niet renten van schulden welke zijn aangegaan in verband met de verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap, voor zover betrekking hebbend op een overbedeling en voor zover deze renten pas na het overlijden van de schuldenaar door verrekening met de inkomsten uit de desbetreffende schuldvordering in aanmerking worden genomen.
3. Bij ministeriële regeling kunnen voor situaties van bedrijfsovernemingen regels worden gesteld ingevolge welke op reguliere voordelen drukkende aftrekbare kosten bestaande uit renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, geheel of gedeeltelijk niet in aanmerking worden genomen als op reguliere voordelen drukkende aftrekbare kosten, doch als een aftrekpost begrepen onder de persoonlijke verplichtingen.
1. De vervreemdingsvoordelen worden gesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs. In geval van vervreemding van een gedeelte van de in aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen besloten rechten wordt een evenredig gedeelte van de verkrijgingsprijs in aanmerking genomen.
2. Onder overdrachtsprijs wordt verstaan de tegenprestatie bij de vervreemding, verminderd met de ten laste van de vervreemder komende kosten.
3. Onder verkrijgingsprijs wordt verstaan de tegenprestatie bij de verkrijging vermeerderd met de ten laste van de verkrijger gekomen kosten. In geval van aandelen of winstbewijzen van een zelfde soort met een verschillende verkrijgingsprijs wordt uitgegaan van een gemiddelde verkrijgingsprijs. Ingeval bij een vervreemding is uitgegaan van een gemiddelde verkrijgingsprijs en bij die vervreemding niet alle aandelen of winstbewijzen van de zelfde soort zijn vervreemd, wordt met betrekking tot de niet vervreemde aandelen of winstbewijzen uitgegaan van een gemiddelde verkrijgingsprijs.
4. Ingeval bij een vervreemding of verkrijging een tegenprestatie ontbreekt of is bedongen bij een niet onder normale omstandigheden gesloten overeenkomst, wordt als tegenprestatie aangemerkt de waarde welke ten tijde van de vervreemding, onderscheidenlijk de verkrijging, in het economische verkeer aan de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen kan worden toegekend. De vorige volzin is ook van toepassing indien bij een vervreemding het belang in de vennootschap wordt behouden, behoudens in geval van uitgifte van aandelen.
5. Ingeval een aandeel, winstbewijs of schuldvordering eerst op enig tijdstip na de verkrijging daarvan tot een aanmerkelijk belang gaat behoren, wordt de verkrijgingsprijs van dat aandeel, winstbewijs of schuldvordering ten hoogste gesteld op de waarde welke op dat tijdstip in het economische verkeer daaraan kan worden toegekend, met dien verstande dat geen winst uit aanmerkelijk belang in aanmerking wordt genomen voor zover bij de vervreemding de overdrachtsprijs niet hoger is dan de overeenkomstig de overige leden van dit artikel vastgestelde verkrijgingsprijs. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een aandeel, winstbewijs of schuldvordering ingevolge artikel 20d, 20e, 20f of krachtens een ingevolge artikel 20g gestelde voorwaarde voor zover betreft vervreemdingsvoordelen geacht wordt tot een aanmerkelijk belang te behoren en daarna op enig tijdstip tot een aanmerkelijk belang in de zin van artikel 20a gaat behoren. Dit lid blijft buiten toepassing indien bij de vervreemding de overdrachtsprijs ten minste gelijk is aan de overeenkomstig de overige leden van dit artikel vastgestelde verkrijgingsprijs.
6. Ingeval de belastingplichtige aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen vervreemdt, anders dan bedoeld in artikel 20a, zesde lid, onderdeel i, doch zijn belang bij de activiteiten van de vennootschap onmiddellijk of middellijk geheel of nagenoeg geheel behoudt, wordt een negatief vervreemdingsvoordeel niet in aanmerking genomen; alsdan wordt het niet in aanmerking genomen negatieve vervreemdingsvoordeel gevoegd bij de verkrijgingsprijs van de overige aandelen in de vennootschap dan wel ingeval de belastingplichtige geen aandelen in de vennootschap behoudt van de aandelen in de vennootschap door middel waarvan de belastingplichtige het belang middellijk heeft behouden. De vorige volzin blijft buiten toepassing ingeval het niet in aanmerking genomen negatieve vervreemdingsvoordeel niet gevoegd kan worden bij de verkrijgingsprijs van een aandeel. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval de belastingplichtige aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen vervreemdt aan zijn echtgenoot, een van hun bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of een vennootschap waarin een van deze personen een aanmerkelijk belang heeft, en hij een aanmerkelijk belang behoudt in de vennootschap waarop de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen betrekking hebben.
7. Ingeval de belastingplichtige zich metterwoon in Nederland vestigt en op dat tijdstip aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een vennootschap heeft, wordt de verkrijgingsprijs van die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen gesteld op de waarde welke op dat tijdstip in het economische verkeer aan die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen kan worden toegekend. De vorige volzin vindt geen toepassing ingeval de belastingplichtige zich metterwoon in Nederland vestigt binnen tien jaar na het metterwoon hebben verlaten van Nederland. De eerste volzin vindt voorts geen toepassing ingeval het aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een in Nederland gevestigde vennootschap betreft behoudens voor zover blijkt dat de belastingplichtige in verband met het metterwoon verlaten van een ander land belasting heeft betaald over de waarde-aangroei van die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen.
8. In geval van uitreiking van aandelen of winstbewijzen aan aandeelhouders wordt als tegenprestatie aangemerkt het bedrag dat ter zake van die uitreiking als dividend of regulier voordeel wordt aangemerkt, verhoogd met een toebetaling door de belastingplichtige. Bijschrijving op aandelen wordt met uitreiking van aandelen gelijkgesteld.
9. In geval van een voordeel als bedoeld in artikel 29a wordt de verkrijgingsprijs van het desbetreffende aandeel, winstbewijs of schuldvordering daarmee verhoogd. In geval van inkomsten als bedoeld in artikel 25a wordt de verkrijgingsprijs van de desbetreffende schuldvordering daarmee verhoogd.
10. In geval van uitoefening van een koopoptie wordt de verkrijgingsprijs van de koopoptie gerekend tot de verkrijgingsprijs van de verworven aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen. Ingeval een koopoptie op aandelen of winstbewijzen niet wordt uitgeoefend, wordt de verkrijgingsprijs van het optierecht gevoegd bij de verkrijgingsprijs van de soort aandelen of winstbewijzen waarop het betrekking had, dan wel bij afwezigheid van die soort, bij de verkrijgingsprijs van de aandelen, onderscheidenlijk winstbewijzen welke tot het aanmerkelijk belang behoren. Ingeval een koopoptie op een schuldvordering niet wordt uitgeoefend, wordt de verkrijgingsprijs van het optierecht gevoegd bij de verkrijgingsprijs van de aandelen welke tot het aanmerkelijk belang behoren.
11. Ingeval de belastingplichtige aan een ander een koopoptie verleent, wordt de vergoeding daarvoor voor haar volle bedrag aangemerkt als een vervreemdingsvoordeel, waarbij als tijdstip van vervreemding geldt het tijdstip waarop de koopoptie is verleend.
12. Ingeval de belastingplichtige van een ander tegen een vergoeding een recht verwerft om aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen te vervreemden, wordt deze vergoeding aangemerkt als kosten ter zake van vervreemding welke, zo de belastingplichtige het recht uitoefent, in mindering komt op de overdrachtsprijs. Bij degene aan wie wordt vervreemd, komt de vergoeding in mindering op de verkrijgingsprijs van de verworven aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen.
13. In geval van teruggaaf van hetgeen op aandelen is gestort, wordt de verkrijgingsprijs verminderd voor zover de teruggaaf niet als regulier voordeel in aanmerking is genomen.
14. Voor zover een schuldvordering is ontstaan door een betaling welke als aftrekbare kosten dan wel als persoonlijke verplichtingen in aanmerking is genomen, wordt de verkrijgingsprijs van de schuldvordering met die betaling verminderd.
15. In geval van een liquidatie-uitkering wordt als vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen hetgeen wordt uitgekeerd boven de verkrijgingsprijs van de desbetreffende aandelen of winstbewijzen. Voor zover de uitkering niet als vervreemdingsvoordeel in aanmerking is genomen, wordt de verkrijgingsprijs verminderd. Ingeval bij ontbinding van de vennootschap nadat de vereffening van het vermogen is voltooid, met toepassing van de tweede volzin, een bedrag aan verkrijgingsprijs resteert, wordt het restant aan verkrijgingsprijs aangemerkt als een negatief vervreemdingsvoordeel.
16. Ingeval bij de ontbinding van de vennootschap nadat de vereffening van het vermogen is voltooid een schuldvordering op de vennootschap niet geheel is afgelost, wordt het gedeelte van de verkrijgingsprijs van de vordering dat aan het niet afgeloste deel kan worden toegerekend aangemerkt als een negatief vervreemdingsvoordeel.
17. Bij overlijden van degene die ingevolge artikel 20a, negende lid, onderdeel d, met een aandeelhouder is gelijkgesteld, wordt het restant aan verkrijgingsprijs van zijn aandeel in aanmerking genomen als een negatief vervreemdingsvoordeel.
18. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld inzake de verkrijgingsprijs voor de gevallen waarin tot het vermogen van de belastingplichtige aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een vennootschap behoren met betrekking tot welke in een voorafgaand jaar ten aanzien van de belastingplichtige artikel 20a, zesde lid, onderdeel i, toepassing heeft gevonden. Bij ministeriële regeling kunnen tevens regels worden gesteld met betrekking tot het verminderen van de aanslag bij de vaststelling waarvan artikel 20a, zesde lid, onderdeel i, dan wel artikel 49, vierde lid, tweede volzin, toepassing heeft gevonden, in geval van terugkeer van de belastingplichtige naar Nederland binnen tien jaren na het metterwoon verlaten hebben van Nederland.
19. Voor de toepassing van dit artikel wordt een lichaam waarvan de oprichting heeft plaatsgevonden naar Nederlands recht steeds geacht in Nederland te zijn gevestigd.
1. Op verzoek van de gezamenlijke belanghebbenden vindt artikel 20a, zevende lid, geen toepassing. Het verzoek wordt gedaan bij de aangifte waarin alsdan het vervreemdingsvoordeel is begrepen.
2. Ingeval artikel 20a, zevende lid, toepassing vindt, geldt als verkrijgingsprijs die welke geldt voor de erflater, onderscheidenlijk degene van wiens zijde de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen in de huwelijksgemeenschap zijn gevallen, met dien verstande dat deze verkrijgingsprijs evenredig wordt verdeeld voor zover krachtens erfrecht of in het kader van de verdeling van de nalatenschap of de huwelijksgemeenschap een gerechtigdheid als bedoeld in artikel 20a, negende lid, onderdeel d, wordt gevestigd.
3. In geval van doorschuiving als bedoeld in het tweede lid worden de verkregen aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen ten aanzien van de verkrijger voor zover betreft vervreemdingsvoordelen geacht tot een aanmerkelijk belang te behoren, zo zij daartoe niet reeds behoren ingevolge artikel 20a. Bij latere vervreemding – niet-zijnde een vervreemding als bedoeld in artikel 20a, zesde lid, onderdeel h – van de verkregen aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen wordt, indien zij uitsluitend ingevolge de eerste volzin tot een aanmerkelijk belang behoren, geen hoger bedrag als vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen dan het bedrag dat zonder toepassing van artikel 20a, zevende lid, bij de erflater onderscheidenlijk degene van wiens zijde de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen in de huwelijksgemeenschap zijn gevallen, als vervreemdingsvoordeel in aanmerking zou zijn genomen.
4. Ingeval de verkregen aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen uitsluitend ingevolge de eerste volzin van het derde lid tot een aanmerkelijk belang behoren, kan de inspecteur, al dan niet op verzoek, het bedrag dat ingevolge dat lid ten hoogste als vervreemdingsvoordeel in aanmerking wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking vaststellen.
5. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat het in het vierde lid bedoeld bedrag te laag is vastgesteld, kan de inspecteur de in dat lid bedoelde beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de datum van vaststelling van de beschikking, behoudens voor zover de beschikking betrekking heeft op aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een vennootschap die niet in Nederland is gevestigd, in welk geval de bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van twaalf jaren na de datum van vaststelling van de beschikking.
1. Op verzoek van de belastingplichtige wordt het voordeel bij de vervreemding vanwege het niet langer aanwezig zijn van een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 20a, zesde lid, onderdeel h, niet in aanmerking genomen.
2. Ingeval ingevolge het eerste lid het voordeel buiten aanmerking blijft, worden de nog tot het vermogen van de belastingplichtige behorende aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen voor zover betreft vervreemdingsvoordelen geacht tot een aanmerkelijk belang te behoren. Bij latere vervreemding van die aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen wordt, indien zij uitsluitend ingevolge de eerste volzin tot een aanmerkelijk belang behoren, geen hoger bedrag als vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen dan het bedrag dat zonder toepassing van het eerste lid als vervreemdingsvoordeel in aanmerking zou zijn genomen.
3. Ingeval de nog tot het vermogen van de belastingplichtige behorende aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen uitsluitend ingevolge de eerste volzin van het tweede lid tot een aanmerkelijk belang behoren, stelt de inspecteur het bedrag dat ingevolge dat lid ten hoogste als vervreemdingsvoordeel in aanmerking wordt genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking vast.
4. Artikel 20d, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. De belastingplichtige behoeft het voordeel uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 14b niet in aanmerking te nemen. De vorige volzin is niet van toepassing op een in het kader van de aandelenfusie genoten bijbetaling.
2. Ingeval ingevolge het eerste lid het voordeel uit de vervreemding buiten aanmerking blijft, worden de in het kader van de aandelenfusie door de belastingplichtige verworven aandelen of winstbewijzen voor zover betreft vervreemdingsvoordelen geacht tot een aanmerkelijk belang te behoren, zo zij daartoe niet reeds behoren ingevolge artikel 20a. Als verkrijgingsprijs van de verworven aandelen of winstbewijzen wordt aangemerkt de verkrijgingsprijs van de in het kader van de aandelenfusie vervreemde aandelen of winstbewijzen. Bij latere vervreemding – niet-zijnde een vervreemding als bedoeld in artikel 20a, zesde lid, onderdeel h – van de verworven aandelen of winstbewijzen wordt, indien zij uitsluitend ingevolge de eerste volzin tot een aanmerkelijk belang behoren, geen hoger bedrag als vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen dan het bedrag dat ingevolge het eerste lid buiten aanmerking is gebleven.
3. Ingeval de verworven aandelen uitsluitend ingevolge de eerste volzin van het tweede lid tot een aanmerkelijk belang behoren, stelt de inspecteur het bedrag dat ingevolge het eerste lid buiten aanmerking is gebleven, bij voor bezwaar vatbare beschikking vast.
4. Artikel 14b, zesde en zevende lid, en artikel 20d, vijfde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld volgens welke onder daarbij te stellen voorwaarden op verzoek van de belastingplichtige het voordeel uit de vervreemding van aandelen of winstbewijzen buiten aanmerking blijft, mits:
a. de vervreemde aandelen of winstbewijzen betreffen aandelen of winstbewijzen in een in Nederland gevestigde naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die onmiddellijk of middellijk een onderneming drijft;
b. de aandelen of winstbewijzen worden tegen uitreiking van soortgelijke eigen aandelen of winstbewijzen vervreemd aan een in Nederland gevestigde en naar Nederlands recht opgerichte naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen of winstbewijzen worden gehouden door een of meer natuurlijke personen, en welke is opgericht ten einde met de in onderdeel a bedoelde vennootschap een fiscale eenheid als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 aan te gaan;
c. tegelijkertijd ook de overige aandeelhouders, hieronder niet begrepen de in onderdeel d bedoelde anderen, in de in onderdeel a bedoelde vennootschap op overeenkomstige wijze hun aandelen of winstbewijzen vervreemden;
d. in directe samenhang met de in de onderdelen b en c bedoelde vervreemding de in onderdeel b bedoelde vennootschap van anderen dan de in die onderdelen bedoelde belastingplichtigen de aandelen en winstbewijzen, welke een substantieel belang in de in onderdeel a bedoelde vennootschap vormen, heeft verworven.
2. Indien het eerste lid toepassing vindt, wordt als verkrijgingsprijs van de door de aandeelhouders op de voet van de onderdelen b en c van dat lid verworven aandelen of winstbewijzen aangemerkt de verkrijgingsprijs van de vervreemde aandelen of winstbewijzen.
1. Reguliere voordelen worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip bepaald overeenkomstig artikel 33.
2. De op reguliere voordelen in mindering te brengen aftrekbare kosten worden in aanmerking genomen op het tijdstip bepaald overeenkomstig artikel 38.
3. Vervreemdingsvoordelen worden beschouwd te zijn genoten op het tijdstip van de vervreemding, met dien verstande dat in geval van het ophouden van de binnenlandse belastingplicht als tijdstip van genieten wordt aangemerkt het tijdstip dat onmiddellijk voorafgaat aan het ophouden van de binnenlandse belastingplicht.
4. Ingeval een overdrachtsprijs uit een of meer termijnen bestaat waarvan het aantal of de omvang ten tijde van de vervreemding nog niet vaststaat, wordt ten tijde van de vervreemding uitgegaan van een geschatte overdrachtsprijs. Het verschil tussen deze prijs en hetgeen daadwerkelijk wordt genoten – opgevat overeenkomstig artikel 33 – wordt eerst in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de daadwerkelijk genoten termijnen de geschatte overdrachtsprijs te boven gaan. Ingeval het totaal van de daadwerkelijk genoten termijnen lager is dan de geschatte overdrachtsprijs, wordt het verschil op het tijdstip waarop de laatste termijn is genoten in aanmerking genomen als een negatief vervreemdingsvoordeel.
5. Ingeval na het tijdstip van de vervreemding de overdrachtsprijs wordt verhoogd, wordt het verschil met de oorspronkelijke overdrachtsprijs geacht te zijn genoten op het tijdstip van de verhoging van de overdrachtsprijs. Ingeval na het tijdstip van de vervreemding de overdrachtsprijs wordt verlaagd, wordt het verschil met de oorspronkelijke overdrachtsprijs als een negatief vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen op het tijdstip van de verlaging van de overdrachtsprijs.
6. Het in artikel 20c, vijftiende en zestiende lid, bedoelde negatieve vervreemdingsvoordeel in geval van ontbinding van de vennootschap wordt in aanmerking genomen op het tijdstip waarop de vereffening is voltooid.
1. De verkrijgingsprijs op enig moment van aandelen, winstbewijzen en schuldvorderingen welke tot een aanmerkelijk belang behoren kan, al dan niet op verzoek, door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking worden vastgesteld.
2. Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de verkrijgingsprijs te hoog is vastgesteld, kan de inspecteur de beschikking herzien bij voor bezwaar vatbare beschikking. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor herziening opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van vijf jaren na de datum van vaststelling van de beschikking, behoudens voor zover de verkrijgingsprijs was verschuldigd aan een natuurlijke persoon die niet in Nederland woont of een rechtspersoon die niet in Nederland is gevestigd, in welk geval de bevoegdheid tot herziening vervalt door verloop van twaalf jaren na de datum van vaststelling van de beschikking.
D. Aan artikel 22 wordt toegevoegd:
5. Voor zover voordelen kunnen worden aangemerkt als winst uit aanmerkelijk belang en als inkomsten uit arbeid, vindt met betrekking tot die voordelen de regeling ter zake van inkomsten uit arbeid toepassing.
E.1. In artikel 24 wordt «winst uit onderneming of als inkomsten uit arbeid» vervangen door: winst uit onderneming, als winst uit aanmerkelijk belang of als inkomsten uit arbeid.
E.2. Aan het artikel wordt, onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid, toegevoegd:
2. Indien ingevolge artikel 20d, artikel 20e, artikel 20f of krachtens een ingevolge artikel 20g gestelde voorwaarde aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen alleen voor zover betreft vervreemdingsvoordelen geacht worden tot een aanmerkelijk belang te behoren, vindt – in afwijking van het eerste lid – met betrekking tot die aandelen, winstbewijzen en schuldvorderingen de regeling ter zake van inkomsten uit vermogen toepassing voor zover die inkomsten uitgaan boven hetgeen aan vervreemdingsvoordelen wordt genoten.
3. Indien voordelen getrokken uit schuldvorderingen kunnen worden aangemerkt als winst uit aanmerkelijk belang en – in afwijking van het eerste lid – als inkomsten uit vermogen, vindt met betrekking tot die voordelen de regeling ter zake van inkomsten uit vermogen toepassing.
4. Ingeval een belastingplichtige een schuldvordering heeft op een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft dan wel onroerende of roerende zaken ter beschikking stelt aan een zodanige vennootschap, worden als inkomsten uit vermogen in aanmerking genomen de bedragen die in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zouden zijn overeengekomen, voor zover deze inkomsten niet reeds op de voet van artikel 25, eerste lid, onderdeel i, in aanmerking zijn genomen.
F. In artikel 25, dertiende lid, wordt «artikel 45, vijfde lid» vervangen door: artikel 45, zevende lid.
G. Artikel 27, tweede lid, wordt vervangen door:
2. In geval van schenking door een binnenlands belastingplichtige van dividendbewijzen betrekking hebbende op nog niet opeisbare dividenden ter zake van aandelen die noch tot het vermogen van een onderneming noch tot een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 20a behoren, wordt de schenker, ingeval hij alsdan nog binnenlands belastingplichtige is, geacht het dividend te genieten dat nadien op die bewijzen betaalbaar wordt gesteld.
H. In artikel 30, eerste lid, wordt «winst uit onderneming of als inkomsten uit arbeid» vervangen door: winst uit onderneming, als winst uit aanmerkelijk belang of als inkomsten uit arbeid.
I. In artikel 31, derde lid, wordt aan de tweede volzin voor de punt aan het slot toegevoegd: en niet behoren tot een aanmerkelijk belang.
J.1. In artikel 33, derde lid, wordt «als bedoeld in artikel 25a of 25d» vervangen door: als bedoeld in artikel 24, vierde lid, artikel 25a of artikel 25d.
J.2. In het vijfde lid wordt «artikel 27, tiende lid» vervangen door: artikel 13a, tweede en derde lid.
J.3. Aan het artikel wordt toegevoegd:
6. Ingeval een belastingplichtige en een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft zijn overeengekomen dat de opbrengst getrokken uit een door de belastingplichtige aan die vennootschap ter beschikking gestelde onroerende of roerende zaak op een ongebruikelijk tijdstip zal worden genoten, wordt daarmee voor de toepassing van het eerste lid geen rekening gehouden.
K. In artikel 38, zesde lid, wordt na de eerste volzin ingevoegd: Het in de eerste volzin genoemde bedrag van f 4000 wordt verminderd met het bedrag dat met overeenkomstige toepassing van die volzin bij winst uit aanmerkelijk belang ter zake van vooruitbetaalde renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, reeds in aanmerking wordt genomen.
Voorts wordt in de derde volzin – voorheen tweede volzin – «Voor de toepassing van de vorige volzin» vervangen door: Voor de toepassing van de eerste volzin.
Tenslotte wordt aan de laatste volzin, vóór de punt aan het slot, toegevoegd: ; het bedrag van f 4000 wordt verminderd met het bedrag dat met overeenkomstige toepassing van deze volzin bij winst uit aanmerkelijk belang ter zake van afsluitprovisies reeds in aanmerking wordt genomen.
L. In Hoofdstuk II vervalt Afdeling 4.
M. Artikel 44c vervalt.
N. In artikel 44n, derde lid, wordt «artikel 57a» gewijzigd in: artikel 57b.
O.1. Artikel 45, derde lid, wordt vervangen door:
3. Tot de persoonlijke verplichtingen behoren niet renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, voor zover:
a. in verband met de voldoening daarvan schulden ontstaan waarvan de verplichting tot betaling – anders dan voor het geval van overlijden of arbeidsongeschiktheid van de belastingplichtige – rechtens, al dan niet voorwaardelijk, of in feite, direct of indirect, is beperkt;
b. deze betrekking hebben op voordelen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel c.
O.2. Onder vernummering van het vierde, vijfde, zesde, zevende, achtste, negende en tiende lid in onderscheidenlijk zesde, zevende, achtste, negende, tiende, elfde en twaalfde lid, wordt na het derde lid ingevoegd:
4. Renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, komen in aanmerking tot een gezamenlijk bedrag van ten hoogste f 5000. Voor zover het gezamenlijke bedrag van de in het vijfde lid genoemde renten van schulden meer bedraagt dan f 1000, wordt het in de eerste volzin genoemde bedrag daarmee verhoogd. Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie de in artikel 5, eerste lid, bedoelde bestanddelen van het inkomen van zijn echtgenoot worden toegerekend, worden de hiervoor genoemde bedragen van f 5000 en f 1000 verhoogd tot onderscheidenlijk f 10 000 en f 2000.
5. De in het vierde lid, tweede volzin, bedoelde renten van schulden zijn:
1°. renten van schulden als bedoeld in de Wet op de Studiefinanciering;
2°. renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, in verband met uitgaven ter zake van een in artikel 46 bedoelde opleiding of studie voor een beroep;
3°. renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, in verband met uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit als bedoeld in artikel 46;
4°. renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, in verband met de verdeling van een nalatenschap of van een huwelijksgemeenschap, voor zover betrekking hebbend op schulden wegens overbedeling;
5°. invorderingsrente als bedoeld in Hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990, voor zover deze betrekking heeft op uitstel van betaling krachtens artikel 25, zevende lid, van die wet;
6°. renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, welke zijn aangegaan voor de verwerving, de verbetering of het onderhoud van een schip dat duurzaam aan een plaats is gebonden en de belastingplichtige of de personen die behoren tot zijn huishouden anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat.
P.1. Artikel 45b, eerste lid, onderdeel a, wordt vervangen door:
a. het in de eerste volzin van dat zesde lid ter zake van bij wijze van vooruitbetaling voldane renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, vermelde bedrag van f 4000 wordt verminderd met de bedragen welke met toepassing van die eerste volzin als aftrekbare kosten in aanmerking komen, en dat het in de laatste volzin van dat zesde lid ter zake van afsluitprovisies vermelde bedrag van f 4000 wordt verminderd met de bedragen welke met toepassing van die laatste volzin als aftrekbare kosten in aanmerking komen;.
P.2. In het derde lid wordt «artikel 45, vijfde lid» vervangen door: artikel 45, zevende lid.
Q.1. In artikel 45c, tweede lid, onderdeel a, wordt «en vierde lid» vervangen door: en zesde lid. Voorts wordt in het tweede lid, onderdeel d, «artikel 45, vijfde lid» vervangen door: artikel 45, zevende lid. Tenslotte wordt in het tweede lid, onderdeel e, «artikel 45, vijfde lid» telkens vervangen door: artikel 45, zevende lid.
Q.2. In het vijfde lid wordt «artikel 45, vijfde lid» vervangen door: artikel 45, zevende lid.
R. Aan artikel 46 wordt toegevoegd:
15. Ingeval in een kalenderjaar een verlies uit aanmerkelijk belang is geleden, wordt voor de toepassing van dit artikel daar waar de hoogte van het onzuivere inkomen van belang is, dat inkomen verminderd met het bedrag aan verlies uit aanmerkelijk belang.
S. Aan artikel 47, derde lid, wordt toegevoegd: Artikel 46, vijftiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
T.1. In artikel 47a, tweede lid, onderdeel c, onder 1°, wordt «in samenhang met het zevende, achtste en tiende lid» vervangen door: in samenhang met het negende, tiende en twaalfde lid.
T.2. Het vierde lid wordt vervangen door:
4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel d, blijven buiten beschouwing de renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen, welke zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning en zijn verzekerd door hypotheek op die woning, mits de inkomsten van de belastingplichtige met betrekking tot die woning in het kalenderjaar of een of meer van de voorafgaande twee of volgende twee kalenderjaren geheel of ten dele worden bepaald op de voet van artikel 42a. Tot de in de eerste volzin bedoelde schulden welke zijn aangegaan ter verwerving van een eigen woning worden mede gerekend schulden welke zijn aangegaan voor verbetering of onderhoud van die woning voor zover de verbetering of het onderhoud met schriftelijke bescheiden zijn te staven.
U.1. In artikel 47b, eerste lid, tweede lid, derde lid en vierde lid, wordt «verminderd met de daarop drukkende kosten, andere dan rente van schulden en kosten van geldleningen» vervangen door: verminderd met de daarop drukkende kosten.
U.2. In het eerste lid wordt «artikel 4, eerste lid of derde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965 (Stb. 621)» vervangen door: artikel 4, tweede lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965.
V.1. In artikel 48, wordt in het derde lid, onderdeel c, «verminderd met de daarop drukkende kosten, andere dan rente van schulden en kosten van geldleningen» vervangen door: verminderd met de daarop drukkende kosten.
V.2. In het vierde lid wordt «onderdeel b, onder 5°» vervangen door: onderdeel c, onder 5°.
V.3. In het vierde lid, laatste volzin, wordt «Artikel 40» vervangen door: Artikel 20f.
W.1. In artikel 49, eerste lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen b en c in c en d, na onderdeel a ingevoegd:
b. winst uit aanmerkelijk belang indien de vennootschap in Nederland is gevestigd en de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen niet tot het vermogen van een onderneming behoren;.
W.2. In het eerste lid wordt in het tot onderdeel c verletterde onderdeel b, onder 4° vervangen door:
4°. obligaties of schuldvorderingen ten laste van een in Nederland gevestigde vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld, indien de genieter in de vennootschap een niet tot het vermogen van een onderneming behorend aanmerkelijk belang heeft in de zin van artikel 20a;.
W.3. In het eerste lid vervalt het tot onderdeel d verletterde onderdeel c; de puntkomma aan het slot van het in onderdeel c verletterde onderdeel b wordt vervangen door een punt.
W.4. Na het derde lid wordt, onder vernummering van het vierde, vijfde, zesde en zevende lid in onderscheidenlijk zesde, zevende, achtste en negende lid, ingevoegd:
4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, en onderdeel c, onder 4°, wordt een lichaam dat ten minste vijf jaren in Nederland is gevestigd geweest, gedurende de periode van tien jaren na verplaatsing van de werkelijke leiding van het lichaam uit Nederland nog geacht in Nederland te zijn gevestigd. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt onder de vervreemding van aandelen in, winstbewijzen van of schuldvorderingen op een vennootschap mede begrepen de verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap uit Nederland.
5. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, wordt de verkrijgingsprijs van aandelen, winstbewijzen en schuldvorderingen welke tot een aanmerkelijk belang behoren en ter zake waarvan bij het einde van de binnenlandse belastingplicht van de belastingplichtige vervreemdingsvoordelen in aanmerking zijn genomen, gesteld op de waarde in het economische verkeer waarvan is uitgegaan voor de berekening van die voordelen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing na een vervreemding als bedoeld in het vierde lid, tweede volzin.
W.5. In het tot zevende lid vernummerde vijfde lid wordt «onderdeel b, onder 1°» vervangen door: onderdeel c, onder 1°.
W.6. Het tot achtste lid vernummerde zesde lid vervalt. Het tot negende lid vernummerde zevende lid, wordt vervolgens vernummerd tot achtste lid.
W.7. In het uiteindelijk tot achtste lid vernummerde zevende lid wordt «onderdeel b, onder 5°» telkens vervangen door: onderdeel c, onder 5°.
X. In artikel 50, tweede lid, wordt «artikel 49, vijfde lid» vervangen door: artikel 49, zevende lid.
Y.1. In artikel 57, eerste lid, wordt in de aanhef «artikel 57a en artikel 58» vervangen door: artikel 57a, artikel 57b en artikel 58. Voorts vervalt onderdeel e. De onderdeelaanduidingen f, g, h, i, j, en k worden gewijzigd in onderscheidenlijk e, f, g, h, i en j.
Y.2. In het eerste lid wordt in het in onderdeel h gewijzigde onderdeel i «artikel 57a» vervangen door: artikel 57b.
Z. Artikel 57a wordt vervangen door:
1. Winst uit aanmerkelijk belang, doch ten hoogste het bedrag dat de belastbare som verminderd met de bestanddelen daarvan die zijn genoemd in artikel 57b en artikel 58 meer bedraagt dan f 45 325, wordt niet belast op de voet van de tarieftabel.
2. De belasting over het gedeelte van de belastbare som dat krachtens het eerste lid niet op de voet van de tarieftabel wordt belast bedraagt 25 percent.
3. In afwijking van het eerste lid wordt op de voet van de tarieftabel belast:
a. de reguliere voordelen uit en de vervreemdingsvoordelen ter zake van aandelen in en winstbewijzen van een vennootschap als bedoeld in artikel 29a, na vermindering met de daarop drukkende aftrekbare kosten;
b. de reguliere voordelen uit en de vervreemdingsvoordelen ter zake van aandelen in en winstbewijzen van een lichaam dat als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 is aangemerkt, daaronder begrepen de reguliere voordelen en de vervreemdingsvoordelen genoten binnen acht maanden na het einde van het tijdvak waarover dat lichaam als beleggingsinstelling is aangemerkt, na vermindering met de daarop drukkende aftrekbare kosten;
c. de reguliere voordelen als bedoeld in artikel 20b, eerste lid, onderdeel d, na vermindering met de daarop drukkende aftrekbare kosten.
AA. Na artikel 57a wordt ingevoegd.
1. Het totaal van de volgende bestanddelen van de belastbare som, doch ten hoogste het bedrag dat de belastbare som verminderd met de bestanddelen daarvan die zijn genoemd in artikel 58 meer bedraagt dan f 45 325, wordt niet belast op de voet van de tarieftabel:
a. winst behaald krachtens de werking van artikel 15 in geval van overlijden;
b. inkomsten als bedoeld in artikel 22, eerste lid, onderdeel a, voor zover deze worden genoten in de vorm van uitkeringen en verstrekkingen ineens wegens overlijden of invaliditeit van de werknemer ten gevolge van ongeval, naar hun zuivere bedrag;
c. inkomsten uit in het kalenderjaar zelf of in de daaraan voorafgaande twee kalenderjaren aan de belastingplichtige krachtens erfrecht opgekomen niet ter beurze genoteerde aandelen, zulks naar het zuivere bedrag van die inkomsten, voor zover dat bedrag, te zamen met de reeds op de voet van deze bepaling in aanmerking genomen inkomsten uit die aandelen, niet meer bedraagt dan een derde gedeelte van de waarde in het economische verkeer van die aandelen ten tijde van de verkrijging. Ingeval de belastingplichtige inkomsten geniet zowel uit aandelen als bedoeld in de vorige volzin als uit andere aandelen in dezelfde vennootschap, worden inkomsten genoten uit die andere aandelen voor de toepassing van de vorige volzin geacht te zijn genoten uit de krachtens erfrecht opgekomen aandelen. Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot reguliere voordelen en vervreemdingsvoordelen ter zake van die aandelen alsmede vruchtgebruik van niet ter beurze genoteerde aandelen;
d. inkomsten als bedoeld in artikel 31, voor zover bestaande uit afkoopsommen ingevolge artikel 5, eerste lid, artikel 10, eerste lid, of artikel 17b, eerste lid, van de Liquidatiewet Ouderdomswet 1919, dan wel toeslagen ingevolge artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wet ambtelijke grondslagen Wuv en Wubo, naar hun zuivere bedrag.
2. De belasting over het gedeelte van de belastbare som dat krachtens het eerste lid niet op de voet van de tarieftabel wordt belast bedraagt 20 percent.
BB.1. In artikel 58, vierde lid, onderdeel b en onderdeel c, wordt «artikel 57a» telkens vervangen door: artikel 57b.
BB.2. In het vierde lid vervalt aan het slot van onderdeel b: en.
Aan het vierde lid wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma, toegevoegd: en
d. aandelen heeft uitgegeven welke zijn opgenomen in de prijscourant van een Nederlandse effectenbeurs dan wel daarin zullen worden opgenomen vóór 1 april van het jaar volgende op dat waarin de kapitaalsvergroting heeft plaatsgevonden.
CC. In artikel 58a wordt onder verlettering van onderdeel d in e na onderdeel c ingevoegd:
d. artikel 57b;.
DD. Artikel 59 vervalt.
EE. Artikel 60 wordt vervangen door:
1. Ter zake van verlies uit aanmerkelijk belang wordt een bedrag van 25 percent daarvan verrekend met en ten hoogste tot het bedrag van de belasting over achtereenvolgens het kalenderjaar waarin het verlies is geleden, de drie voorafgaande en de acht volgende kalenderjaren. Het te verrekenen bedrag wordt in geval van gehuwde, niet duurzaam gescheiden levende belastingplichtigen in aanmerking genomen bij de echtgenoot bij wie in het jaar waarin het verlies is geleden overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 winst uit aanmerkelijk belang in aanmerking zou zijn genomen.
2. Met betrekking tot een verlies uit aanmerkelijk belang is artikel 51, vijfde, zesde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
3. Ingeval het ter zake van een verlies uit aanmerkelijk belang te verrekenen bedrag niet volledig is verrekend met de belasting over het kalenderjaar waarin het verlies is ontstaan, wordt het nog niet verrekende bedrag vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar. Artikel 51a, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
4. De verrekening met de belasting over een voorafgaand kalenderjaar geschiedt door vermindering van de aanslag bij voor bezwaar vatbare beschikking van de inspecteur. Artikel 52, eerste lid, tweede en derde volzin, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Het bedrag dat met de belasting over een volgend kalenderjaar wordt verrekend wordt door de inspecteur gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over dat jaar, vastgesteld bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het verrekende bedrag wordt op het aanslagbiljet afzonderlijk vermeld. Rechtsmiddelen tegen de beschikking kunnen uitsluitend betrekking hebben op de toepassing van dit artikel.
6. Indien ingevolge artikel 62, tweede lid, de heffing van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen geschiedt bij wege van één aanslag, wordt voor de toepassing van dit artikel onder belasting mede verstaan de in die aanslag te begrijpen premie voor de volksverzekeringen.
FF. In artikel 66b, eerste lid, wordt «artikel 45, eerste lid» vervangen door: artikel 45, eerste en vierde lid.
GG. Na artikel 70b wordt ingevoegd:
1. Voor de berekening van winst uit aanmerkelijk belang wordt de verkrijgingsprijs van aandelen en winstbewijzen welke reeds tot het vermogen van de belastingplichtige behoorden op 1 januari 1997, per die datum gesteld op:
a. indien deze aandelen en winstbewijzen naar de regeling zoals die gold op 31 december 1996 behoorden tot een aanmerkelijk belang: de verkrijgingsprijs zoals die gold voor de toepassing van die regeling, met dien verstande dat de regel dat de verkrijgingsprijs ten minste wordt gesteld op het gemiddelde op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal daarbij geen toepassing vindt;
b. indien deze aandelen en winstbewijzen naar de regeling zoals die gold op 31 december 1996 behoorden tot een aanmerkelijk belang doch de belastingplichtige ten minste vanaf 4 juni 1996 tot 1 januari 1997 te zamen met zijn echtgenoot en zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn, voor minder dan een derde gedeelte, of, te zamen met zijn echtgenoot, voor zeven honderdsten of minder van het nominaal gestorte kapitaal onmiddellijk of middellijk aandeelhouder was: de waarde in het economische verkeer van de aandelen en winstbewijzen per 1 januari 1997, tenzij de aandelen of winstbewijzen worden vervreemd voor het tijdstip waarop volgens de regeling zoals die gold op 31 december 1996 geen aanmerkelijk belang meer aanwezig zou zijn geweest ingeval die regeling na 31 december 1996 nog van toepassing zou zijn geweest, in welk geval de verkrijgingsprijs wordt bepaald op de voet van onderdeel a;
c. indien deze aandelen en winstbewijzen naar de regeling zoals die gold op 31 december 1996 niet tot een zodanig belang behoorden: de waarde in het economische verkeer van de aandelen en winstbewijzen per 1 januari 1997.
2. Ingeval de in het eerste lid bedoelde aandelen zijn verkregen in het kader van de omzetting van een schuldvordering in aandelenkapitaal, geldt als verkrijgingsprijs van die aandelen per 1 januari 1997 de verkrijgingsprijs van die schuldvordering.
3. Ingeval in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde aandelen zijn verkregen in het kader van een herkapitalisatie waarop het tarief is toegepast als bedoeld in artikel 58 en de belastingplichtige daarvoor doch na 1 januari 1994 andere aandelen in die vennootschap heeft verworven, wordt de verkrijgingsprijs van de in het kader van de herkapitalisatie verkregen aandelen gesteld op een negende deel van de nominale waarde van die aandelen.
4. Ingeval voor 1 januari 1997 een schuldvordering is verkregen in het kader van de omzetting van een schuldvordering, geldt voor de berekening van winst uit aanmerkelijk belang als verkrijgingsprijs van die schuldvordering per 1 januari 1997 de verkrijgingsprijs van de omgezette schuldvordering.
5. Ingeval voor 1 januari 1997 een schuldvordering is ontstaan in het kader van een schuldigerkenning ter zake van een teruggaaf van aandelenkapitaal, geldt voor de berekening van winst uit aanmerkelijk belang als verkrijgingsprijs van de schuldvordering per 1 januari 1997 de verkrijgingsprijs van de desbetreffende aandelen of het desbetreffende gedeelte van de aandelen.
6. Ingeval in het eerste lid bedoelde aandelen na 3 juni 1996 zijn verkregen tegen inbreng van aandelen in een andere vennootschap, wordt de verkrijgingsprijs van die aandelen verminderd met 20 percent van de in het kader van de inbreng in aanmerking genomen winst uit aanmerkelijk belang. De vorige volzin is slechts van toepassing ingeval, indien de ingebrachte aandelen voor 1 januari 1997 zouden zijn vervreemd anders dan tegen uitreiking van aandelen of aan de vennootschap zelf, er sprake zou zijn van inkomsten uit vermogen als bedoeld in artikel 24.
Aandelen of winstbewijzen welke op 31 december 1996 krachtens artikel 40, tweede lid, of krachtens een voorwaarde gesteld ingevolge artikel 40a, zoals deze artikelen op die datum luidden, uitsluitend ten aanzien van de belastingplichtige werden geacht tot een aanmerkelijk belang te behoren, worden daarna ten aanzien van de belastingplichtige voor zover betreft vervreemdingsvoordelen geacht tot een aanmerkelijk belang te behoren, zo zij daartoe niet reeds behoren ingevolge artikel 20a. Bij vervreemding van deze aandelen of winstbewijzen wordt, indien zij uitsluitend ingevolge de eerste volzin tot een aanmerkelijk belang behoren, geen hoger bedrag als vervreemdingsvoordeel in aanmerking genomen dan het bedrag dat op grond van de in de eerste volzin genoemde artikelen buiten aanmerking is gebleven, met dien verstande dat artikel 20a, zesde lid, onderdeel f, bij overlijden van de belastingplichtige geen toepassing vindt.
HH.1. In artikel 75, tweede lid, wordt «de artikelen 57a en 58» vervangen door: de artikelen 57a, 57b en 58. Voorts wordt «artikel 57a, eerste lid» gewijzigd in: artikel 57b, eerste lid.
HH.2. In het vijfde lid wordt «vierde en vijfde lid» vervangen door: zesde en zevende lid. In het zevende lid wordt «artikel 45, vijfde lid» vervangen door: artikel 45, zevende lid.
II. Artikel 79 vervalt.
JJ. In artikel 81 wordt, onder aanduiding van de bestaande tekst als tweede lid, voor die tekst ingevoegd:
1. In afwijking van de in artikel 25a, eerste lid, opgenomen uitzondering voor de situatie dat de aldaar bedoelde gerechtigdheid is ontstaan na verkrijging van de rechten door de belastingplichtige of zijn rechtsvoorganger krachtens erfrecht, is dat lid van toepassing ingeval die gerechtigdheid vóór 1 januari 1996 tegen een prestatie is gevestigd ten behoeve van een rechtspersoon, behoudens voor zover ter zake van die vestiging inkomsten uit vermogen in aanmerking zijn genomen.
KK. Artikel 84 vervalt.
In de Wet op de vermogensbelasting 19642 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
A.1. In artikel 4, vierde lid, onderdeel c, wordt «winstbewijzen» vervangen door: winstbewijzen, schuldvorderingen.
A.2. In het vijfde lid, onderdeel c, wordt «vijf percent» vervangen door: 6,25 percent. Voorts wordt «winstbewijzen vervangen door: winstbewijzen, schuldvorderingen.
A.3. Na het zesde lid wordt toegevoegd:
7. Voor de toepassing van het vierde en het vijfde lid en artikel 7, derde lid, wordt degene die slechts gerechtigd is tot voordelen uit aandelen aangemerkt als aandeelhouder en zijn gerechtigdheid als aandeel, tenzij er sprake is van een tijdelijke gerechtigdheid. Onder een tijdelijke gerechtigdheid wordt verstaan een gerechtigdheid die niet uitsluitend eindigt bij overlijden of waarbij de persoon van wiens leven de gerechtigdheid afhankelijk is ten tijde van het ontstaan ervan reeds de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt.
B.1. In artikel 7, derde lid, onderdeel c, wordt «aandelen» vervangen door: aandelen en winstbewijzen. Voorts wordt «Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Stb. 469)» vervangen door: Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
B.2. In het derde lid, onderdeel d, wordt «zevende, achtste en tiende lid» vernummerd in: negende, tiende en twaalfde lid.
C. In artikel 8, eerste lid, onderdeel b, wordt «vijfde lid» vervangen door: zevende lid.
D.1. Artikel 14, derde lid, wordt vervangen door:
3. De belastingvrije som bedraagt voor de binnenlandse belastingplichtige die wordt ingedeeld in:
a. tariefgroep I : f 172 000;
b. tariefgroep II: f 215 000.
D.2. Het vierde lid wordt vervangen door:
4. Ingeval de belastingplichtige in aanmerking komt voor de oudedagsvrijstelling worden de in het derde lid vermelde bedragen verhoogd met het op de voet van artikel 16b bepaalde bedrag van de oudedagsvrijstelling.
D.3. In het vijfde lid wordt na de eerste volzin ingevoegd:
Voor de toepassing van de eerste volzin blijven buiten aanmerking de bestanddelen van het belastbare inkomen die zijn belast op de voet van artikel 57, artikel 57a, artikel 57b of artikel 58 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 alsmede de over die bestanddelen geheven inkomstenbelasting; eveneens blijft buiten aanmerking de verrekening ter zake van een verlies uit aanmerkelijk belang op de voet van artikel 60 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
D.4. In het vijfde lid wordt «Voor de toepassing van de eerste volzin worden» vervangen door: Voor de toepassing van de eerste volzin worden voorts.
E. Artikel 15, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Ingedeeld wordt:
a. in tariefgroep I : de ongehuwde belastingplichtige;
b. in tariefgroep II: de gehuwde belastingplichtige.
F. Artikel 16 vervalt.
G. Artikel 16a vervalt.
H. In artikel 16b, eerste lid, wordt «tariefgroep II» vervangen door: tariefgroep I. Voorts wordt «tariefgroep III» vervangen door: tariefgroep II.
I. In artikel 22a wordt «in de artikelen 7, 8, 14, derde en vierde lid, 16a en 16b» vervangen door: in de artikelen 7, 8, 14, derde lid, en 16b.
In de Wet op de vennootschapsbelasting 19693 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
A.1. Aan artikel 10 wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, toegevoegd:
f. de bedragen aan meer in aanmerking te nemen loon als omschreven in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964, alsmede de meer in aanmerking te nemen bedragen aan rente en huur als omschreven in artikel 24, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, in situaties van een aanmerkelijk belang in de belastingplichtige, behoudens indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat over die bedragen bij degene die deze bedragen volgens genoemde artikelen geniet loonbelasting of inkomstenbelasting wordt geheven, dan wel een belasting naar het inkomen welke naar Nederlandse maatstaven redelijk is.
A.2. In artikel 11, eerste lid, wordt «in de zin van artikel 39» vervangen door: in de zin van artikel 20a.
B.1. In artikel 13b, tweede lid, onderdeel b, wordt «verbonden lichaam» vervangen door: verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon.
B.2. In het vierde lid wordt «verbonden lichaam» vervangen door: verbonden lichaam of verbonden natuurlijk persoon.
B.3. Het vijfde lid wordt vervangen door:
5. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, en het vierde lid, tweede volzin, wordt, bij vervreemding aan een niet in Nederland gevestigd lichaam of een niet in Nederland wonend natuurlijk persoon, dat lichaam onderscheidenlijk die natuurlijke persoon geacht een met de belastingplichtige en het lichaam waarin wordt deelgenomen verbonden lichaam, onderscheidenlijk verbonden natuurlijk persoon te zijn, tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt.
B.4. Aan het artikel wordt toegevoegd:
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt als een met de belastingplichtige verbonden natuurlijk persoon aangemerkt een natuurlijk persoon die, al dan niet te zamen met zijn echtgenoot, voor ten minste een derde gedeelte een belang heeft in de belastingplichtige of in een met hem verbonden lichaam, alsmede de echtgenoot van deze persoon en een bloedof aanverwant in de rechte lijn van deze persoon. Een pleegkind, een echtgenoot van een pleegkind en een pleegouder worden voor de toepassing van de vorige volzin gelijkgesteld met bloed- of aanverwanten. Met een echtgenoot van een natuurlijk persoon wordt gelijkgesteld degene die in het kalenderjaar voldoet aan de in artikel 56 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gestelde voorwaarden om in aanmerking te komen voor overdracht van de basisaftrek aan de natuurlijk persoon.
C. In artikel 23, tweede lid, wordt «artikel 57a» telkens vervangen door: artikel 57b.
D. Artikel 31, derde lid, vervalt.
E. Artikel 34 vervalt.
F. Artikel 35 vervalt.
G. Artikel 36 vervalt.
H. Artikel 38 vervalt.
I. Artikel 39, tweede lid, vervalt.
In de Invorderingswet 19904 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
A.1. In artikel 25, vierde lid, eerste volzin, wordt «artikel 40b, artikel 45c, derde lid, of artikel 48, vierde lid, laatste volzin» vervangen door: artikel 45c, derde lid.
A.2. Het vierde lid, tweede volzin, wordt vervangen door: Het uitstel wordt beëindigd indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 45c, tweede lid, van die wet.
A.3. Na het vijfde lid wordt ingevoegd:
6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van tien jaren, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen waarbij artikel 20a, zesde lid, onderdeel i, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, artikel 48, vierde lid, laatste volzin, of artikel 49, vierde lid, tweede volzin, van die wet toepassing heeft gevonden, dan wel geen beroep kon worden gedaan op de uitzondering van artikel 20a, zevende lid, van die wet in een situatie van overgang krachtens erfrecht of huwelijksvermogensrecht en de verkrijger een natuurlijk persoon is die niet in Nederland woonachtig is. Het uitstel wordt beëindigd:
a. ingeval aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen welke aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd in de zin van artikel 20a, eerste lid of zesde lid, onderdelen a tot en met h, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;
b. ingeval de vennootschap waarin de aandelen of winstbewijzen worden gehouden onderscheidenlijk waarop de schuldvorderingen betrekking hebben, haar onderneming geheel of nagenoeg geheel heeft gestaakt en haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd, dan wel ingeval geen onderneming is gedreven haar reserves geheel of nagenoeg geheel heeft uitgekeerd. In geval van een vervreemding in de zin van artikel 20a, zesde lid, onderdelen d, f, g en h van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 kan het uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet.
7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaren, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voor zover daarin is begrepen inkomstenbelasting ter zake van de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon als bedoeld in de tweede volzin, indien die persoon de overdrachtsprijs is schuldig gebleven of de aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen geschonken heeft gekregen, de bezittingen van de vennootschap waarop het aanmerkelijk belang betrekking heeft niet in belangrijke mate onmiddellijk of middellijk bestaan uit beleggingen en aandelen zijn vervreemd die ten minste vijf percent van het geplaatste kapitaal van de vennootschap uitmaken. Een vervreemding als bedoeld in de eerste volzin, is een vervreemding aan:
a. een eigen kind, stiefkind, pleegkind of kleinkind, of hun echtgenoot;
b. de echtgenoot;
c. een in Nederland gevestigde en naar Nederlands recht opgerichte naamloze of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan alle aandelen worden gehouden door een persoon als bedoeld in onderdeel a of b.
Het uitstel wordt beëindigd indien aflossingen plaatsvinden dan wel aandelen, winstbewijzen of schuldvorderingen welke aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd of wanneer daaruit reguliere voordelen van substantiële omvang worden genoten.
8. Voor de toepassing van het zevende lid wordt het begrip vervreemding opgevat overeenkomstig artikel 20a, eerste lid, en zesde lid, onderdelen a, b, c en e van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Voorts is het negende lid, onderdeel a, van artikel 20a van genoemde wet van overeenkomstige toepassing.
A.4. Aan artikel 26 wordt, onder aanduiding van de bestaande tekst als eerste lid, toegevoegd:
2. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld krachtens welke aan de belastingschuldige ter zake van belasting waarvoor op de voet van artikel 25, zesde lid, uitstel van betaling is verleend, kwijtschelding van belasting kan worden verleend:
a. tot een bedrag gelijk aan de in Nederland verschuldigde dividendbelasting wegens reguliere voordelen in de zin van artikel 20b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 met betrekking tot de aandelen en winstbewijzen waarop het uitstel van betaling betrekking heeft;
b. tot een bedrag gelijk aan de in het buitenland feitelijk geheven belasting over voordelen uit vervreemding als bedoeld in artikel 25, achtste lid, van aandelen waarop het uitstel van betaling betrekking heeft, met dien verstande dat het bedrag aan kwijtschelding niet meer bedraagt dan het bedrag van de belasting waarvoor ter zake van de aandelen nog uitstel van betaling is verleend;
c. tot een bedrag gelijk aan het nog openstaande bedrag na tien jaren.
B. Artikel 27, derde lid, wordt vervangen door:
3. In afwijking van het eerste en het tweede lid verjaren het recht tot dwanginvordering en het recht tot verrekening met betrekking tot het in een belastingaanslag begrepen bedrag waarvoor krachtens artikel 25, vierde lid, uitstel van betaling is verleend op het moment dat het uitstel vijf jaren heeft belopen.
C. In artikel 28, tweede lid, wordt «artikel 25, derde lid» vervangen door: artikel 25, derde of zesde lid.
In de Successiewet 19565 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
A. In artikel 2, eerste lid, eerste volzin, wordt «de kinderen voor wie hij kinderaftrek geniet in de zin van de Wet op de vermogensbelasting 1964» vervangen door: de eigen kinderen en stiefkinderen die jonger dan 27 jaar zijn en in belangrijke mate door hem worden onderhouden in de zin van artikel 2 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
B.1. In artikel 20, vijfde lid, onderdeel c, wordt «winstbewijzen» vervangen door: winstbewijzen, schuldvorderingen.
B.2. In het zesde lid wordt «vijf percent» vervangen door: 6,25 percent. Voorts wordt «winstbewijzen» vervangen door: winstbewijzen, schuldvorderingen.
B.3. Na het zesde lid wordt toegevoegd:
7. Voor de toepassing van dit artikel wordt degene die slechts gerechtigd is tot voordelen uit aandelen aangemerkt als aandeelhouder en zijn gerechtigdheid als aandeel, tenzij er sprake is van een tijdelijke gerechtigdheid. Onder een tijdelijke gerechtigdheid wordt verstaan een gerechtigdheid die niet uitsluitend eindigt bij overlijden of waarbij de persoon van wiens leven de gerechtigdheid afhankelijk is ten tijde van het ontstaan ervan reeds de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt.
In de Wet op de dividendbelasting 19656 worden de volgende wijzigingen aangebracht.
A. Artikel 4, eerste lid, vervalt. Voorts worden het tweede en derde lid vernummerd tot eerste en tweede lid.
B. In artikel 5, onderdeel a, wordt «artikel 57a» vervangen door: artikel 57b.
C. In artikel 12, eerste lid, wordt «artikel 4, tweede lid» vervangen door: artikel 4, eerste lid.
In de Wet op belastingen van rechtsverkeer7 wordt de volgende wijziging aangebracht.
In artikel 37, eerste lid, vervalt onderdeel c. De onderdeelaanduiding d wordt gewijzigd in onderdeel c.
In de Wet op de loonbelasting 19648 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
A. In artikel 4 wordt, onder verlettering van onderdeel d in onderdeel e, na onderdeel c ingevoegd:
d. degene, die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964;.
B. In artikel 7 wordt onderdeel 2° vervangen door:
2°. in de gevallen, bedoeld in artikel 4, onder:
a. de opdrachtgever;
b. de thuiswerker;
c. degene, met wie het optreden of de sportbeoefening is overeengekomen;
d. de vennootschap;
e. degene, die bij de in artikel 4 bedoelde algemene maatregel van bestuur als inhoudingsplichtige is aangewezen.
C. Na artikel 12 wordt ingevoegd:
Ten aanzien van de werknemer die arbeid verricht ten behoeve van een vennootschap waarin hij een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, wordt het in een kalenderjaar genoten loon ten minste gesteld op het in artikel 71, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen bedoelde bedrag aan premie-inkomen dat ten hoogste in aanmerking wordt genomen dan wel, indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een lager loon gebruikelijk is, gesteld op dat lagere loon. Indien aannemelijk is dat ter zake van soortgelijke dienstbetrekkingen waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, in het economische verkeer een hoger loon gebruikelijk is, wordt het loon gesteld op een zodanig bedrag dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is, met dien verstande dat – indien bij de vennootschap of daarmee verbonden vennootschappen ook andere werknemers in dienst zijn – het niet lager wordt gesteld dan het hoogste loon van de overige werknemers. Ingeval aannemelijk is dat het loon, gelet op wat gebruikelijk is in het economische verkeer waarbij een aanmerkelijk belang geen rol speelt, op een lager bedrag behoort te worden gesteld dan het hoogste loon van de overige werknemers wordt het, in afwijking in zoverre van de vorige volzin, op een zodanig bedrag gesteld dat het niet meer in belangrijke mate afwijkt van hetgeen gebruikelijk is. Het loon wordt nimmer op een lager bedrag gesteld dan het bedrag ingevolge de eerste volzin.
D. Na artikel 13 wordt ingevoegd:
1. Loon wordt beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het:
a. betaald of verrekend wordt, ter beschikking van de werknemer wordt gesteld of rentedragend wordt, dan wel
b. vorderbaar en tevens inbaar wordt.
2. Indien is overeengekomen dat het loon geheel of voor een meer dan bijkomstig gedeelte op een ongebruikelijk tijdstip zal worden genoten, wordt daarmee voor de toepassing van het eerste lid geen rekening gehouden.
3. Voor zover ingevolge artikel 12a het loon hoger is dan het werkelijk genoten loon, wordt het meerdere geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar of het einde van de dienstbetrekking zo deze in de loop van het kalenderjaar eindigt.
E.1. In artikel 27 worden het derde, vierde en vijfde lid vernummerd tot onderscheidenlijk vierde, vijfde en derde lid.
E.2. Het tot derde lid vernummerde vijfde lid wordt vervangen door:
3. De inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop het loon wordt genoten.
E.3. Het tiende lid vervalt.
F. In artikel 39 wordt «Artikel 27, tiende lid» vervangen door: Artikel 12b, tweede lid.
In artikel I van de Wet van 24 december 1993, houdende wijziging van de Wet op de vermogensbelasting 1964, de Wet op de loonbelasting 1964 en de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (verhoging van de ondernemingsvrijstelling, wijziging van de teruggaafregeling inzake beperking van de gezamenlijke druk van inkomstenbelasting en vermogensbelasting, verhoging van de belastingvrije sommen en vrijstelling van natuurschoonwetlandgoederen in de vermogensbelasting, wijziging van de loon- en inkomstenbelasting in verband met uitstel van loon, alsmede wijziging van de fictief-rendementsregeling in de inkomstenbelasting), Stb. 733, vervallen de onderdelen G.1. en G.2.
Voor de kalenderjaren 1997 en 1998 worden de in artikel 45, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 genoemde bedragen van f 5 000 en f 10 000, onderscheidenlijk de bedragen die per 1 januari 1998 daarvoor in de plaats komen na de bijstelling op de voet van artikel 66b van die wet, verhoogd tot onderscheidenlijk:
f 10 000 en f 20 000 voor het kalenderjaar 1997;
f 7500 en f 15 000 voor het kalenderjaar 1998.
Voor het kalenderjaar 1997 wordt in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 «het in artikel 71, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen bedoelde bedrag aan premie-inkomen dat ten hoogste in aanmerking wordt genomen» vervangen door: f 78 000.
1. Ten aanzien van een lichaam dat met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wet niet langer als een beleggingsinstelling wenst te worden aangemerkt, blijft artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op verzoek van het lichaam buiten toepassing en bedraagt de belasting, voor zover in het belastbare bedrag van het jaar is begrepen de herbeleggingsreserve en de afrondingsreserve welke ingevolge artikel 10, derde lid, tweede volzin, van het Besluit beleggingsinstellingen in de winst van dat jaar zijn opgenomen, in afwijking in zoverre van artikel 22 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, 15 percent.
2. Ten aanzien van een lichaam dat op de voet van het eerste lid niet langer als een beleggingsinstelling in de zin van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt aangemerkt en bij het einde van de statusperiode nog verliezen heeft die niet zijn verrekend, blijft met betrekking tot die verliezen voor wat betreft de voorwaartse verrekening buiten toepassing het in artikel 20, derde lid, van die wet opgenomen voorschrift dat verliezen geleden in de statusperiode niet verrekenbaar zijn met belastbare winsten genoten buiten die periode.
1. De bepalingen welke ingevolge artikel I, onderdeel L vervallen, blijven van toepassing ten aanzien van de belastingplichtige met betrekking tot de door hem op 31 december 1996 bezeten aandelen welke een aanmerkelijk belang vormen in de zin van artikel 39 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zoals dat luidde op die datum en welke aandelen na de inwerkingtreding van deze wet op grond van het bepaalde in artikel 20a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geen aanmerkelijk belang meer vormen. De desbetreffende winst uit aanmerkelijk belang wordt belast op de voet van artikel 57b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
2. Het ingevolge artikel I, onderdeel M vervallen artikel 44c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 blijft van toepassing met betrekking tot aandelen die na 31 december 1996 worden ingekocht en op die datum voldeden aan de in dat artikel gestelde criteria, mits die aandelen niet behoren tot een aanmerkelijk belang als bedoeld in artikel 20a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
3. In afwijking in zoverre van artikel 60, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 wordt ter zake van een verlies uit aanmerkelijk belang niet meer verrekend dan een bedrag van 20 percent daarvan indien en voor zover dat verlies het gevolg is van ontbinding van een overeenkomst ter zake waarvan de belastingplichtige voor de inwerkingtreding van deze wet winst uit aanmerkelijk belang heeft behaald.
4. De bepalingen welke ingevolge artikel IV, onderdelen A en B, worden gewijzigd, blijven van toepassing met betrekking tot belastingaanslagen bij de vaststelling waarvan artikel 40b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 of artikel 48, vierde lid, laatste volzin, van die wet, zoals die luidden op 31 december 1996, toepassing heeft gevonden.
Onze Minister van Financiën zal de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval vóór 1 juli 1997 en vervolgens vóór 1 juli 1998, alsmede vóór 1 juli 1999, op de hoogte brengen van meeropbrengsten van structurele aard indien deze zich bij de dividendbelasting of de inkomstenbelasting voordoen als gevolg van de invoering van het gewijzigde regime voor winst uit aanmerkelijk belang.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.
2. Met betrekking tot aandelen en schuldvorderingen waarvan de tegenprestatie ten tijde van de verkrijging minder dan zeventig percent bedraagt van het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal respectievelijk het nominale bedrag van die schuldvorderingen werken de wijzigingen ingevolge artikel I, onderdelen A, C, D, E – met uitzondering van artikel 24, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 -, G, H, I, K, L, M, P.1, R, S, V.2, V.3, W, X, Y, Z, AA, BB, CC, DD, EE, GG, HH, II en KK, artikel III, onderdelen A.2, C, artikel IV, artikel VI, onderdeel B, en artikel XIII, eerste lid en vierde lid, van deze wet terug tot en met 4 juni 1996; alsdan worden de in artikel 70c en artikel 70d van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 alsmede de in artikel XIII, eerste lid en vierde lid, van deze wet genoemde data van 31 december 1996 en 1 januari 1997 met betrekking tot deze aandelen en schuldvorderingen vervangen door onderscheidenlijk 3 juni 1996 en 4 juni 1996.
Voor de toepassing van de eerste volzin geldt als tegenprestatie bij de verkrijging van aandelen in het kader van de omzetting van een schuldvordering in aandelenkapitaal, de tegenprestatie bij de verkrijging van die schuldvordering; voorts is voor de toepassing van die volzin het bepaalde in artikel 70c, vierde en vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing. De eerste volzin is niet van toepassing voor zover de aandelen aan de belastingplichtige zijn uitgereikt ten laste van een in de vennootschap aanwezige reserve of gestort kapitaal, mits met betrekking tot de op dat tijdstip reeds in bezit zijnde aandelen van de vennootschap de tegenprestatie ten tijde van de verkrijging van die aandelen zeventig percent of meer bedraagt van het gemiddeld op de desbetreffende aandelen gestorte kapitaal.
3. Artikel I, onderdeel FF, en artikel II, uitgezonderd onderdeel B.2. en onderdeel C, vinden voor het eerst toepassing met ingang van 1 januari 1998.
4. Artikel V vindt voor het eerst toepassing indien het overlijden of de in artikel 45, derde lid, tweede volzin, of in artikel 53, eerste lid, van de Successiewet 1956 bedoelde gebeurtenis plaatsvindt op of na 1 januari 1997. Ten aanzien van aandelen en schuldvorderingen als bedoeld in het tweede lid van dit artikel vindt artikel V voor het eerst toepassing indien het overlijden of de in artikel 45, derde lid, tweede volzin, of in artikel 53, eerste lid, van de Successiewet 1956 bedoelde gebeurtenis plaatsvindt op of na 4 juni 1996.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Financiën,
W. A. F. G. Vermeend
Uitgegeven de drieëntwintigste december 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 1995/96 1996/97, 24 761.
Handelingen II 1996/97, blz. 1186–1205, 1270–1272.
Kamerstukken I 1996/97, 24 761 (62, 62a, 62b, 62c)
Handelingen I 1996/97, zie de vergadering van 11 december 1996.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-652.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.