Besluit van 6 december 1996, houdende wijziging van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen in verband met de invoering van een geharmoniseerd systeem van onderzoek en certificering, alsmede enkele technische aanpassingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 17 juli 1996, nr. DGSM/J-96005603, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, Stafafdeling Wetgeving en juridische zaken;

Gelet op de Resolutie van de Mariene Milieu Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie 39(29) (Trb. 1995, 158) en op de artikelen 7, 8 en 39 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

De Raad van State gehoord (advies van 30 oktober 1996, nr. W09.96.0316);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 november 1996, nr. DGSM/J-96008685, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, Stafafdeling Wetgeving en juridische zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. Onderdeel dd komt te luiden:

dd. tonnage: bruto-tonnage als bedoeld in de Meetbrievenwet 1981; .

2. Onder vervanging aan het eind van onderdeel ee van de punt door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

ff. verjaardatum: de datum van afgifte van het eerste certificaat, bedoeld in artikel 5, in elk kalenderjaar, volgend op het jaar waarin dit certificaat is afgegeven.

B

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift en het eerste lid komen te luiden:

Onderzoeken

1. Elk olietankschip met een tonnage van 150 of meer, alsmede elk schip geen olietankschip zijnde, met een tonnage van 400 of meer is onderworpen aan:

a. een eerste onderzoek dat wordt verricht voordat het schip in dienst wordt gesteld of voordat het certificaat, bedoeld in artikel 5, voor de eerste maal wordt afgegeven, en dat een volledig onderzoek van de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip omvat teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld;

b. een hernieuwd onderzoek dat wordt verricht met door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie vast te stellen tussenpozen die, behoudens indien artikel 8, tweede, vijfde, zesde of zevende lid, van toepassing is, niet langer dan vijf jaar zijn, en dat de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip omvat teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld;

c. een tussentijds onderzoek dat wordt verricht binnen drie maanden voor of na de tweede of de derde verjaardatum en dat in de plaats komt van een van de jaarlijkse onderzoeken als bedoeld onder d, en dat de uitrusting en de daarbij behorende pompen en pijpleidingen, de systemen voor het bewaken en regelen van het lozen van olie en voor het schoonmaken van tanks met ruwe olie, de olie-water afscheider en de oliefiltersystemen van het schip omvat teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld. Van dit tussentijds onderzoek wordt een aantekening geplaatst op het certificaat;

d. een jaarlijks onderzoek dat wordt verricht binnen drie maanden voor of na elke verjaardatum en dat de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip omvat teneinde na te gaan of zij zijn onderhouden overeenkomstig het derde lid, onder a, en zich in goede staat bevinden. Van dit jaarlijks onderzoek wordt een aantekening geplaatst op het certificaat;

e. een aanvullend onderzoek dat afhankelijk van de omstandigheden hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk wordt verricht, indien herstellingen of vernieuwingen zijn uitgevoerd, of indien zich een ongeval heeft voorgedaan, waarbij wordt nagegaan of de noodzakelijke reparaties of vernieuwingen deugdelijk zijn doorgevoerd en of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld.

2. In het tweede lid komt de eerste volzin te luiden:

Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ten aanzien van onderzoeken van schepen die niet vallen onder het eerste lid, teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld.

3. In het tweede lid, tweede volzin, vervalt de zinsnede «en inspecties».

4. Het derde lid vervalt.

5. Onder vernummering van het vierde lid tot derde lid, vervalt in het derde lid, onder b, de zinsnede «of een inspectie».

C

Artikel 5 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift en het eerste lid komen te luiden:

Afgifte van of aantekening op het certificaat

1. Het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie wordt door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven na de voltooiing van een eerste of een hernieuwd onderzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a en b, ten behoeve van elk olietankschip met een tonnage van 150 of meer, alsmede ten behoeve van elk schip geen olietankschip zijnde, met een tonnage van 400 of meer.

2. In het tweede lid vervalt de zinsnede «, berekend volgens een door Onze Minister vast te stellen tarief».

3. Aan het tweede lid wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:

Onze Minister stelt de tarieven vast voor de vergoeding van de kosten, verbonden aan een onderzoek als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a tot en met d, voorzover dit door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is verricht, en voor de vergoeding van de kosten, verbonden aan de afgifte van het certificaat.

4. In het derde lid vervalt de zinsnede «dan het in het eerste lid vastgestelde aantal».

D

Artikel 6 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift komt te luiden:

Afgifte van of aantekening op een certificaat door of op verzoek van een regering van een staat die partij is bij het Verdrag

2. In het eerste lid wordt aan het eind van onderdeel a onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd: of, voorzover van toepassing, een aantekening te plaatsen.

3. In het eerste lid wordt aan het eind van onderdeel b onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd: of, voorzover van toepassing, een aantekening worden geplaatst.

E

Artikel 7 en zijn opschrift komen te luiden:

Artikel 7

Aanvraag tot afgifte van een certificaat

Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de aanvraag tot het afgeven van een certificaat en de daarbij te overleggen bescheiden.

F

Artikel 8 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift en het eerste tot en met het derde lid komen te luiden:

Geldigheidsduur en geldigheid van het certificaat

1. Het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie wordt door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven voor een periode van ten hoogste vijf jaar.

2. In afwijking van het eerste lid is, indien het hernieuwde onderzoek binnen drie maanden voor de vervaldatum van het bestaande certificaat wordt voltooid, het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van dit onderzoek tot een datum niet later dan vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat.

3. Onverminderd het eerste lid is, indien het hernieuwde onderzoek binnen drie maanden na de vervaldatum van het bestaande certificaat wordt voltooid, het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van dit onderzoek tot een datum niet later dan vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat.

2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot tiende en elfde lid, worden zes nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien een certificaat wordt afgegeven voor een periode korter dan vijf jaar, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie na de voltooiing van een tussentijds of jaarlijks onderzoek de geldigheidsduur van het certificaat verlengen tot een periode van vijf jaar.

  • 5. Indien een hernieuwd onderzoek wordt voltooid en indien geen nieuw certificaat ten behoeve van het schip kan worden afgegeven voor de vervaldatum van het bestaande certificaat, kan daarvan een aantekening op het bestaande certificaat worden geplaatst. In afwijking van het eerste lid wordt in dat geval de geldigheidsduur van het certificaat verlengd voor een periode van niet langer dan vijf maanden na de vervaldatum.

  • 6. In afwijking van het eerste lid kan, indien een schip zich op het tijdstip waarop het certificaat zijn geldigheid verliest niet in een haven bevindt waar het hernieuwde onderzoek kan plaatsvinden, het Hoofd van de Scheepvaartinspectie de geldigheidsduur van het certificaat verlengen voor een periode van ten hoogste drie maanden na de vervaldatum, uitsluitend om het schip in staat te stellen de reis naar de haven waar het moet worden onderzocht te voltooien. Na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek in die haven is het nieuwe certificaat geldig tot een datum niet later dan vijf jaar na de oorspronkelijke vervaldatum van het bestaande certificaat.

  • 7. In afwijking van het eerste lid kan, indien een certificaat is afgegeven ten behoeve van een schip dat korte reizen maakt en de geldigheidsduur van het certificaat niet is verlengd ingevolge een van de andere leden, het Hoofd van de Scheepvaartinspectie de geldigheidsduur van het certificaat verlengen voor een periode van ten hoogste een maand na de vervaldatum. Na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek is het nieuwe certificaat geldig tot een datum niet later dan vijf jaar na de oorspronkelijke vervaldatum van het bestaande certificaat.

  • 8. In bijzondere omstandigheden behoeft een nieuw certificaat niet te worden gedateerd vanaf de vervaldatum van het bestaande certificaat. Na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek in deze bijzondere omstandigheden is het nieuwe certificaat geldig tot een datum niet later dan vijf jaar na de datum van voltooiing van het hernieuwde onderzoek.

  • 9. Indien een tussentijds of jaarlijks onderzoek wordt voltooid voor de aanvang van de periode waarin het dient plaats te vinden, worden er, voorzover van toepassing, een of meer aanvullende tussentijdse of jaarlijkse onderzoeken verricht, zodat de maximale tussenpozen tussen de onderzoeken, bedoeld in artikel 4, niet worden overschreden.

3. In het tiende lid, onder b, wordt de zinsnede «het tussentijds onderzoek of de jaarlijkse inspectie» vervangen door: het tussentijdse of jaarlijkse onderzoek.

4. In het elfde lid, onder b, wordt de zinsnede «De beide exemplaren van vervallen of ingetrokken certificaten moeten» vervangen door: Een vervallen of ingetrokken certificaat moet.

5. Na het elfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 12. In afwijking van het tiende lid, onder b, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, indien het certificaat zijn geldigheid heeft verloren omdat een tussentijds of jaarlijks onderzoek niet binnen de gestelde periode is verricht, in bijzondere omstandigheden de geldigheid van het certificaat herstellen, nadat door middel van een inspectie is vastgesteld dat het schip voldoet aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld. De omvang van deze inspectie is ter beoordeling van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

G

Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onder b, wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 400 ton» vervangen door: met een tonnage van 400.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van minder dan 400 ton» vervangen door: met een tonnage van minder dan 400.

H

Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, onder a, wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 400 ton» vervangen door: met een tonnage van 400.

2. In het tweede lid, onder b, wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van minder dan 400 ton» vervangen door: met een tonnage van minder dan 400.

I

Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 4000 ton of meer alsmede aan boord van nieuwe olietankschepen met een bruto-inhoud van 150 ton» vervangen door: met een tonnage van 4000 of meer alsmede aan boord van nieuwe olietankschepen met een tonnage van 150.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «van 400 ton» vervangen door: met een tonnage van 400.

J

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, aanhef, wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 150 ton» vervangen door: met een tonnage van 150.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 150 ton» vervangen door: met een tonnage van 150.

3. In het zesde lid wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van minder dan 150 ton» vervangen door: met een tonnage van minder dan 150.

K

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 400 ton of meer maar minder dan 10 000 ton» vervangen door: met een tonnage van 400 of meer en minder dan 10 000.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 10 000 ton» vervangen door: met een tonnage van 10 000.

3. In het derde lid, onder b, wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van minder dan 400 ton» vervangen door: met een tonnage van minder dan 400.

L

In artikel 17, eerste lid, wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 400 ton» vervangen door: met een tonnage van 400.

M

Artikel 20, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De zinsnede «met een bruto-inhoud van 150 ton» wordt telkens vervangen door: met een tonnage van 150.

2. De zinsnede «met een bruto-inhoud van 400 ton» wordt vervangen door: met een tonnage van 400.

N

In artikel 21, aanhef, wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 400 ton» vervangen door: met een tonnage van 400.

O

In artikel 26, eerste lid, wordt de zinsnede «met een bruto-inhoud van 150 ton of meer en elk schip, dat geen olietankschip is, met een bruto-inhoud van 400 ton» vervangen door: met een tonnage van 150 of meer en elk schip dat geen olietankschip is, met een tonnage van 400.

ARTIKEL II

Het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen2 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het eind van onderdeel m een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

n. verjaardatum: de datum van afgifte van het eerste certificaat, bedoeld in artikel 11, in elk kalenderjaar, volgend op het jaar waarin dit certificaat is afgegeven.

B

Artikel 10 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift en het eerste lid komen te luiden:

Onderzoeken

1. Elk schip dat schadelijke vloeistoffen in bulk vervoert is onderworpen aan:

a. een eerste onderzoek dat wordt verricht voordat het schip in dienst wordt gesteld of voordat het certificaat, bedoeld in artikel 11, voor de eerste maal wordt afgegeven, en dat een volledig onderzoek van de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip omvat teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld;

b. een hernieuwd onderzoek dat wordt verricht met door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie vast te stellen tussenpozen die, behoudens indien artikel 12, tweede, vijfde, zesde of zevende lid, van toepassing is, niet langer dan vijf jaar zijn, en dat de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip omvat teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld;

c. een tussentijds onderzoek dat wordt verricht binnen drie maanden voor of na de tweede of de derde verjaardatum en dat in de plaats komt van een van de jaarlijkse onderzoeken als bedoeld onder d, en dat de uitrusting en de daarbij behorende pompen en pijpleidingen van het schip omvat teneinde na te gaan of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld. Van dit tussentijds onderzoek wordt een aantekening geplaatst op het certificaat;

d. een jaarlijks onderzoek dat wordt verricht binnen drie maanden voor of na elke verjaardatum en dat de bouw, uitrusting, systemen, onderdelen, voorzieningen en materialen van het schip omvat teneinde na te gaan of zij zijn onderhouden overeenkomstig het tweede lid, onder a, en zich in goede staat bevinden. Van dit jaarlijks onderzoek wordt een aantekening geplaatst op het certificaat;

e. een aanvullend onderzoek dat afhankelijk van de omstandigheden hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk wordt verricht, indien herstellingen of vernieuwingen zijn uitgevoerd, of indien zich een ongeval heeft voorgedaan, waarbij wordt nagegaan of de noodzakelijke reparaties of vernieuwingen deugdelijk zijn doorgevoerd en of wordt voldaan aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld.

2. Het tweede lid vervalt.

3. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

C

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift en het eerste lid komen te luiden:

Afgifte van of aantekening op het certificaat

1. Het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk wordt door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven na de voltooiing van een eerste of een hernieuwd onderzoek als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a en b, ten behoeve van elk schip dat schadelijke vloeistoffen in bulk vervoert.

2. In het tweede lid wordt aan het eind van onderdeel a onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd: of, voorzover van toepassing, een aantekening te plaatsen.

3. In het tweede lid wordt aan het eind van onderdeel b, onder 1°, onder vervanging van de punt door een komma toegevoegd: of, voorzover van toepassing, een aantekening worden geplaatst.

4. In het derde lid vervalt de zinsnede «, berekend volgens een door Onze Minister vast te stellen tarief».

5. Aan het derde lid wordt een nieuwe volzin toegevoegd, luidende:

Onze Minister stelt de tarieven vast voor de vergoeding van de kosten, verbonden aan een onderzoek als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onder a tot en met d, voorzover dit door een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie is verricht, en voor de vergoeding van de kosten, verbonden aan de afgifte van het certificaat.

D

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het opschrift en het eerste en tweede lid komen te luiden:

Geldigheidsduur en geldigheid van het certificaat

1. Het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk wordt door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie afgegeven voor een periode van ten hoogste vijf jaar.

2. In afwijking van het eerste lid is, indien het hernieuwde onderzoek binnen drie maanden voor de vervaldatum van het bestaande certificaat wordt voltooid, het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van dit onderzoek tot een datum niet later dan vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot tiende en elfde lid, worden zeven nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Onverminderd het eerste lid is, indien het hernieuwde onderzoek binnen drie maanden na de vervaldatum van het bestaande certificaat wordt voltooid, het nieuwe certificaat geldig vanaf de datum van voltooiing van dit onderzoek tot een datum niet later dan vijf jaar na de vervaldatum van het bestaande certificaat.

  • 4. Indien een certificaat wordt afgegeven voor een periode korter dan vijf jaar, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie na de voltooiing van een tussentijds of jaarlijks onderzoek de geldigheidsduur van het certificaat verlengen tot een periode van vijf jaar.

  • 5. Indien een hernieuwd onderzoek wordt voltooid en indien geen nieuw certificaat ten behoeve van het schip kan worden afgegeven voor de vervaldatum van het bestaande certificaat, kan daarvan een aantekening op het bestaande certificaat worden geplaatst. In afwijking van het eerste lid wordt in dat geval de geldigheidsduur van het certificaat verlengd voor een periode van niet langer dan vijf maanden na de vervaldatum.

  • 6. In afwijking van het eerste lid kan, indien een schip zich op het tijdstip waarop het certificaat zijn geldigheid verliest niet in een haven bevindt waar het hernieuwde onderzoek kan plaatsvinden, het Hoofd van de Scheepvaartinspectie de geldigheidsduur van het certificaat verlengen voor een periode van ten hoogste drie maanden na de vervaldatum, uitsluitend om het schip in staat te stellen de reis naar de haven waar het moet worden onderzocht te voltooien. Na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek in die haven is het nieuwe certificaat geldig tot een datum niet later dan vijf jaar na de oorspronkelijke vervaldatum van het bestaande certificaat.

  • 7. In afwijking van het eerste lid kan, indien een certificaat is afgegeven ten behoeve van een schip dat korte reizen maakt en de geldigheidsduur van het certificaat niet is verlengd ingevolge een van de andere leden, het Hoofd van de Scheepvaartinspectie de geldigheidsduur van het certificaat verlengen voor een periode van ten hoogste een maand na de vervaldatum. Na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek is het nieuwe certificaat geldig tot een datum niet later dan vijf jaar na de oorspronkelijke vervaldatum van het bestaande certificaat.

  • 8. In bijzondere omstandigheden behoeft een nieuw certificaat niet te worden gedateerd vanaf de vervaldatum van het bestaande certificaat. Na de voltooiing van het hernieuwde onderzoek in deze bijzondere omstandigheden is het nieuwe certificaat geldig tot een datum niet later dan vijf jaar na de datum van voltooiing van het hernieuwde onderzoek.

  • 9. Indien een tussentijds of jaarlijks onderzoek wordt voltooid voor de aanvang van de periode waarin het dient plaats te vinden, worden er, voorzover van toepassing, een of meer aanvullende tussentijdse of jaarlijkse onderzoeken verricht, zodat de maximale tussenpozen tussen de onderzoeken, bedoeld in artikel 10, niet worden overschreden.

3. In het tiende lid, onder a, wordt, onder vernummering van het eerste tot en met vijfde subonderdeel tot tweede tot en met zesde subonderdeel, een nieuw subonderdeel ingevoegd, luidende:

1°. de op het certificaat aangegeven periode van geldigheid is verstreken;.

4. In het tiende lid, onder b, wordt de zinsnede «De beide exemplaren van vervallen certificaten moeten» vervangen door: Een vervallen certificaat moet.

5. Na het elfde lid wordt een nieuw lid ingevoegd, luidende:

  • 12. In afwijking van het tiende lid, onder a, 2°, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, indien het certificaat zijn geldigheid heeft verloren omdat een tussentijds of jaarlijks onderzoek niet binnen de gestelde periode is verricht, in bijzondere omstandigheden de geldigheid van het certificaat herstellen, nadat door middel van een inspectie is vastgesteld dat het schip voldoet aan de regels bij of krachtens dit besluit gesteld. De omvang van deze inspectie is ter beoordeling van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

E

Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid wordt de zinsnede «het bepaalde in de Internationale Bulk Chemicaliën Code, zoals de tekst daarvan is vastgesteld door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie» vervangen door: de bij ministeriële regeling gestelde regels ter uitvoering van de Internationale Bulk Chemicaliën Code.

2. In het derde lid wordt de zinsnede «de Bulk Chemicaliën Code, zoals de tekst daarvan is vastgesteld door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie» vervangen door: de bij ministeriële regeling gestelde regels ter uitvoering van de Bulk Chemicaliën Code.

ARTIKEL III

Zolang zij hun geldigheid niet hebben verloren, blijven op certificaten die zijn afgegeven krachtens het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen, deze besluiten van toepassing, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 december 1996

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de twintigste december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

§ 1. Inleiding

Tijdens de conferentie van 11 november 1988 van de Internationale Maritieme Organisatie (hierna IMO) zijn twee protocollen aangenomen betreffende het «Harmonized System of Survey and Certification» (het geharmoniseerde systeem van onderzoek en certificering, hierna HSSC), waarbij een ten opzichte van het oude systeem eenvoudiger systeem van onderzoek en certificering van zeeschepen is geïntroduceerd. Het betreft het Protocol van 1988 van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de beveiliging van mensenlevens op zee, met Bijlagen (Trb. 1989, 135 en 1990, 57) (hierna het Solas Verdrag), en het Protocol van 1988 van het op 1 november 1974 te Londen tot stand gekomen Verdrag inzake de uitwatering van schepen, met Bijlagen (Trb. 1989, 134 en Trb. 1990, 56) (hierna het Uitwateringsverdrag). Deze protocollen (hierna de 1988 Protocollen) zijn op 1 juli 1990 door de Staten-Generaal stilzwijgend goedgekeurd voor het gehele Koninkrijk (kamerstukken II 1989/90, 21 564 (R 1392), nr. 1).

Het Solas Verdrag en het Uitwateringsverdrag zijn uitgevoerd in de Schepenwet en de daarop gebaseerde regelgeving.

Tevens zijn op 16 maart 1990 enige wijzigingen van Bijlage I en Bijlage II van het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147 en 1978, 187) (hierna het Marpol Verdrag) aangenomen door de Mariene Milieu Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie in Resolutie MEPC.39(29) (Trb. 1995, 158). Deze wijzigingen betreffen ook het HSSC. Overeenkomstig de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen zijn deze wijzigingen ter kennis gebracht van de Staten-Generaal (zie Trb. 1995, 158).

Het Marpol Verdrag is uitgevoerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna Wvvs). De Bijlagen I en II van het Marpol Verdrag zijn uitgevoerd in respectievelijk het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen, twee algemene maatregelen van bestuur op basis van de Wvvs.

Internationaal is de inwerkingtreding van de wijzigingen van de Bijlagen I en II van het Marpol Verdrag in Resolutie MEPC.39(29) gekoppeld aan de inwerkingtreding van de 1988 Protocollen. De 1988 Protocollen treden in werking twaalf maanden na de datum waarop ze zijn geratificeerd door ten minste vijftien staten, waarvan de gecombineerde koopvaardijvloot ten minste 50% van de wereldkoopvaardijvloot moet vormen. De desbetreffende wijzigingen van de bijlagen in Resolutie MEPC.39(29) treden, mits aanvaard, één jaar nadien in werking.

Inmiddels hebben meer dan vijftien staten de 1988 Protocollen geratificeerd, maar aan het tweede onderdeel van de voorwaarde is nog niet voldaan, zodat zij nog niet in werking zijn getreden. De wijzigingen van de Bijlagen I en II van het Marpol Verdrag zijn derhalve nog evenmin in werking getreden. In de door de IMO op 6 november 1991 aangenomen Resolutie A.718(17) wordt echter aan staten de mogelijkheid gegeven het HSSC-systeem voorafgaande aan de internationale inwerkingtreding eerder (vanaf 1 februari 1992) in te voeren, indien zij de 1988 Protocollen hebben geratificeerd. Nederland maakt van deze mogelijkheid gebruik; de 1988 Protocollen worden uitgevoerd in een wijziging van het Schepenbesluit 1965 en het onderhavige besluit strekt ertoe het HSSC-systeem zoals neergelegd in Resolutie MEPC.39(29) uit te voeren in het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen. Dit zijn de besluiten op basis van de Wvvs krachtens welke de onderzoeken en de certificaten die onder het HSSC-systeem vallen, worden verricht en afgegeven.

De uitvoering betreft het onderzoek van schepen, bedoeld in artikel 4 van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en de afgifte van het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie, en voor het onderzoek van schepen, bedoeld in artikel 10 van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen en de afgifte van het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk.

Terzijde zij opgemerkt dat Bijlage III, Bijlage V en Protocol I van het Marpol Verdrag, uitgevoerd in de andere algemene maatregelen van bestuur op basis van de Wvvs, respectievelijk het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen vervoerde schadelijke stoffen in verpakte vorm, het Besluit voorkoming verontreiniging door vuilnis van schepen en het Besluit melding voorvallen van verontreiniging door schepen, niet een systeem van onderzoek en certificering kennen. Zij behoeven ingevolge de introductie van het HSSC-systeem dan ook niet te worden gewijzigd.

§ 2. Het HSSC-systeem

In een aantal verdragen (onder meer het Solas Verdrag, het Uitwateringsverdrag en het Marpol Verdrag) dat tot stand is gekomen in het kader van de IMO en dat is uitgevoerd in de Nederlandse regelgeving, wordt de eis gesteld dat bepaalde certificaten en documenten aan boord van een schip aanwezig moeten zijn. Deze certificaten worden door de vlaggestaat – de staat wiens vlag het schip gerechtigd is te voeren – uitgereikt, indien na bepaalde onderzoeken blijkt dat het schip voldoet aan de regels die in de nationale regelgeving van de vlaggestaat ter uitvoering van de verdragen zijn gesteld.

In het oude nationale systeem van certificaten had elk certificaat een eigen begin- en einddatum en liep de geldigheidsduur van verschillende soorten certificaten uiteen. Dit betekende dat een schip soms meermalen per jaar aan diverse onderzoeken moest worden onderworpen, op grond waarvan de onderscheiden certificaten konden worden vernieuwd.

Met het HSSC-systeem is het systeem van onderzoek en certificering vereenvoudigd. In beginsel hebben alle certificaten een geldigheidsduur van (ten hoogste) vijf jaar. Daarbij wordt de geldigheidsduur van een certificaat gekoppeld aan een «verjaardatum», de datum van afgifte van een bepaald certificaat, in elk kalenderjaar, volgend op het jaar waarin dit certificaat is afgegeven. Deze verjaardatum is gelijk aan de verjaardata van andere certificaten die ten behoeve van hetzelfde schip moeten worden afgegeven. Dit heeft als groot voordeel dat de eigenaar van een schip ruim van tevoren zijn planning kan maken voor droogzettingen en onderzoeken van het schip.

De certificaten van het schip moeten in beginsel telkens na verloop van vijf jaar na de afgifte worden vernieuwd. De verjaardatum blijft bij vernieuwing van de certificaten dezelfde. Hierbij is het wel toegestaan dat de onderzoeken die zijn vereist voor het behoud van de geldigheid van de certificaten, drie maanden vóór of na de verjaardatum worden verricht. Deze periode heeft als groot voordeel dat zij ten opzichte van de gehanteerde tijdvakken onder het oude systeem meer flexibiliteit biedt, terwijl de concentratie van de onderzoeken in een bepaalde periode niet verloren gaat.

§ 3. Overige algemene opmerkingen

Een aantal voorschriften uit Resolutie MEPC.39(29) is niet uitgevoerd in dit besluit. Sommige voorschriften zijn reeds neergelegd in de Wvvs, het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen ter uitvoering van het oude systeem van onderzoek en certificering. Andere voorschriften uit de resolutie met betrekking tot onderzoeken die tot gevolg hebben dat de verjaardatum wordt gewijzigd zijn evenmin uitgevoerd in dit besluit, teneinde de beoogde harmonisatie van het HSSC-systeem niet in gevaar te brengen (zie de toelichting op artikel I, onderdeel F, en artikel II, onderdeel D). Ook enkele voorschriften met betrekking tot de particuliere onderzoekingsbureaus, de zogenaamde klassebureaus, zijn met het oog op de Nederlandse praktijk niet in dit besluit opgenomen (zie de toelichting op artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B).

In aanvulling op Resolutie MEPC.39(29) is een bepaling in dit besluit opgenomen om in bijzondere gevallen de geldigheidsduur van een certificaat te kunnen laten herleven, indien de desbetreffende tussentijdse of jaarlijkse onderzoeken niet tijdig zijn verricht (zie de toelichting op artikel I, onderdeel F, en artikel II, onderdeel D).

De voorschriften uit Resolutie MEPC.39(29) betreffende de vaststelling van het model van het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging door olie en het Internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk (Voorschrift 7 van Bijlage I en Voorschrift 11, paragraaf 4, van Bijlage II en de daarbij behorende Aanhangsels) zullen op basis van artikel 8, tweede lid, van de Wvvs worden vastgesteld door de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Voorts is een aantal technische aanpassingen doorgevoerd, dat onder meer verband houdt met de intrekking van de Meetbrievenwet 1948 (zie de toelichting op artikel I, onderdeel A, onder 1) en de vervanging van bepalingen betreffende delegatie van regelgevende bevoegdheid aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie door bepalingen betreffende delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de minister, aangezien naar huidig inzicht aan een ambtenaar niet de bevoegdheid toekomt algemeen verbindende voorschriften vast te stellen. Tevens is de verplichte afgifte in tweevoud van het certificaat, bedoeld in respectievelijk artikel 5 en artikel 11 van de bovengenoemde besluiten, komen te vervallen, en zijn de daarmee samenhangende bepalingen aangepast. In het streven van de Scheepvaartinspectie naar een meer efficiënte bedrijfsvoering is recentelijk gekozen voor een in beginsel enkelvoudige afgifte van certificaten. De verplichting om een certificaat in tweevoud af te geven is derhalve in het onderhavige besluit komen te vervallen. Indien in de praktijk in voorkomende gevallen afgifte van meer exemplaren van het certificaat wenselijk is, kunnen deze op verzoek van de eigenaar van een schip worden verstrekt.

Ten slotte is van belang op te merken dat de voordracht voor dit besluit niet mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is geschied. Krachtens artikel 39 van de Wvvs is dit niet noodzakelijk, aangezien dit besluit geen regels bevat op basis van de in artikel 39, tweede lid, van de Wvvs genoemde artikelen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A, onder 1

In verband met de intrekking van de Meetbrievenwet 1948 op 18 juli 1994 (zie artikel 33 van de Meetbrievenwet 1981) is het noodzakelijk de gegeven omschrijving van «ton» dienovereenkomstig aan te passen. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de begrippen «registerton» en «bruto-inhoud» niet meer worden gehanteerd. Vervolgens is het noodzakelijk de bepalingen in het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen waarin het begrip «ton» wordt gehanteerd, aan de nieuwe begripsomschrijving aan te passen. Hiertoe strekken onder meer artikel I, onderdelen B en C, en artikel I, onderdelen G tot en met O.

Artikel I, onderdeel A, onder 2, en artikel II, onderdeel A

Bij de omschrijving van de verjaardatum is enigszins afgeweken van de omschrijving uit het Tractatenblad. Aangeknoopt is bij de datum van afgifte van het certificaat ten behoeve van een bepaald schip, de datum waarop de geldigheidsduur van het desbetreffende certificaat begint, en niet bij de vervaldatum van een certificaat, de datum waarop de geldigheidsduur van een certificaat verstrijkt. Hiervoor is gekozen omdat in normale gevallen de verjaardatum elk jaar voorkomt en de vervaldatum slechts éénmaal in vijf jaar. Aangezien deze data slechts elke vijf jaar samenvallen, is voor de toepassing van dit besluit een andere omschrijving van verjaardatum nodig.

Artikel I, onderdeel B, en artikel II, onderdeel B

In artikel I, onderdeel B, onder 1, en artikel II, onderdeel B, onder 1, wordt ter uitvoering van Voorschrift 4 van Bijlage I en Voorschrift 10 van Bijlage II het aantal onderzoeken opgesomd dat een schip ten behoeve van de afgifte van een certificaat of de verlenging van zijn geldigheidsduur moet ondergaan.

Een eerste onderzoek moet worden verricht voordat een schip in dienst wordt gesteld of voordat een certificaat voor de eerste maal wordt afgegeven. Een hernieuwd onderzoek moet worden verricht wanneer ingevolge het verlopen van de geldigheidsduur van een certificaat een nieuwe afgifte van een certificaat moet volgen. Een tussentijds onderzoek wordt halverwege de geldigheidsduur van het certificaat verricht en komt in de plaats van het tweede of het derde jaarlijkse onderzoek. Een jaarlijks onderzoek wordt elk jaar verricht. Van het tussentijdse en het jaarlijkse onderzoek wordt een aantekening op het certificaat geplaatst. Als gevolg van het plaatsen van de aantekening behoudt het certificaat zijn geldigheid.

In artikel 4, tweede lid, eerste volzin, van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen was een bepaling betreffende delegatie van regelgevende bevoegdheid aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie opgenomen, die naar huidig inzicht niet behoort te worden verleend aan een ambtelijk functionaris. In artikel I, onderdeel B, onder 2, is derhalve voorzien in delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de minister. Als gevolg hiervan is de op artikel 4, tweede lid, van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen gebaseerde milieuregeling voor de scheepvaart van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie van 17 december 1986, nr. 6, houdende voorschriften voor schepen, geen olietankschepen zijnde, met een bruto-inhoud van minder dan 400 ton (Stcrt. 252) van rechtswege vervallen. Bij ministeriële regeling zal de inhoud van de milieuregeling opnieuw worden vastgesteld.

Voorts was in artikel 4, derde lid, van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en artikel 10, tweede lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen bepaald dat het Hoofd van de Scheepvaartinspectie bepaalde onderzoeken kon doen verrichten door erkende particuliere onderzoekingsbureaus als bedoeld in artikel 3 van het Schepenbesluit 1965. Deze particuliere onderzoekingsbureaus, de zogenaamde klassebureaus, worden ingeschakeld bij de onderzoekstaken van de Scheepvaartinspectie, omdat zij terzake specifieke deskundigheid bezitten. Deze inschakeling wordt mogelijk gemaakt in het Marpol Verdrag (zie voor het HSSC-systeem Voorschrift 4, paragraaf 3, van Bijlage I en Voorschrift 10, paragraaf 2, van Bijlage II, waarin de bevoegdheid staat geformuleerd om onderzoeken als bedoeld uit te laten voeren door daartoe aangewezen deskundigen of erkende organisaties). Het betreft hier het verrichten van het tussentijdse en het jaarlijkse onderzoek en het plaatsen van de aantekening dat deze onderzoeken zijn verricht. De bepalingen uit de bovengenoemde besluiten zijn in het onderhavige besluit komen te vervallen, aangezien artikel 30 van de Wvvs bepaalt dat de bedoelde bevoegdheid aan de Minister van Verkeer en Waterstaat toekomt. Aan deze bevoegdheid zal door middel van een ministeriële regeling op basis van artikel 30 van de Wvvs uitvoering worden gegeven, waarbij de aangewezen organisaties dezelfde zullen zijn als de particuliere onderzoekingsbureaus onder het regime van het Schepenbesluit 1965. Overigens wordt in het kader van de aanpassing van de Wvvs aan de wet van 20 juni 1996 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) bezien of artikel 30 van de Wvvs, gelet op de regeling van mandaat en het begrip «machtiging» in die wet, behouden moet blijven. Indien artikel 30 vervalt, en dientengevolge ook de vast te stellen regeling, zal worden voorzien in een mandaatregeling met betrekking tot de bevoegdheid om besluiten, houdende het plaatsen van de aantekening dat een tussentijds of een jaarlijks onderzoek is verricht, te nemen.

Het is in dit kader van belang op te merken dat alleen het Hoofd van de Scheepvaartinspectie of namens hem een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie de bevoegdheid heeft een certificaat af te geven na het verrichten van een eerste of een hernieuwd onderzoek. Op deze wijze wordt uitvoering gegeven aan de verdragsverplichting dat de Administratie, in Nederland de Scheepvaartinspectie, de volledigheid en doeltreffendheid van de onderzoeken moet garanderen en dat zij de volle verantwoordelijkheid voor het certificaat houdt (zie Voorschrift 4, paragraaf 3, onder d, en Voorschrift 5, paragraaf 2, van Bijlage I en Voorschrift 10, paragraaf 2, onder d, en Voorschrift 11, paragraaf 2, van Bijlage II).

Dientengevolge zijn niet alle voorschriften uit Resolutie MEPC.39(29) ten aanzien van klassebureaus op de Nederlandse situatie van toepassing. De desbetreffende verplichtingen zijn derhalve niet uitgevoerd in dit besluit.

Voorzover op de klassebureaus nog andere voorschriften van Resolutie MEPC.39(29) van toepassing zijn (zie onder meer Voorschrift 4, paragraaf 3, onder c, van Bijlage I en Voorschrift 10, paragraaf 2, onder c, van Bijlage II) zijn deze evenmin uitgevoerd in dit besluit, aangezien de Wvvs ter zake vooralsnog niet voorziet in een formeel-wettelijke grondslag.

Artikel I, onderdeel C, onder 2 en 3, en artikel II, onderdeel C, onder 4 en 5

In aanvulling op de bepaling voor de kostenvergoeding zoals deze ter uitvoering van artikel 8, derde lid, onder d, van de Wvvs luidde, is de bepaling voor de kostenvergoeding in artikel 5, tweede lid, van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en artikel 11, derde lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen zodanig verruimd dat ook voor de vergoeding van de kosten van een tussentijds of jaarlijks onderzoek een tarief kan worden vastgesteld.

Hierbij is van belang op te merken dat de minister alleen tarieven vaststelt voor de kosten van onderzoeken, zoals deze door de Scheepvaartinspectie worden verricht.

Ten aanzien van de onderzoeken die door de klassebureaus worden verricht (het tussentijdse en het jaarlijkse onderzoek), wordt opgemerkt dat de vaststelling van de tarieven voor de kosten van deze onderzoeken wordt overgelaten aan de marktwerking. Aangezien de klassebureaus over de gehele wereld onderling in concurrentie met elkaar opereren en daarbij verschillende tarieven hanteren, is vaststelling van de tarieven bij ministeriële regeling ondoenlijk. De huidige ervaringen met de klassebureaus maken het ook niet noodzakelijk voor hun diensten tarieven vast te stellen.

Artikel I, onderdeel D, en artikel II, onderdeel C, onder 2 en 3

De wijziging van artikel 6 van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en artikel 11, tweede lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen strekt ter uitvoering van respectievelijk Voorschrift 6 van Bijlage I, en Voorschrift 11, paragraaf 3, van Bijlage II, waarin de mogelijkheid is opgenomen dat ook het plaatsen van een aantekening waardoor de geldigheidsduur van het certificaat wordt verlengd, op verzoek kan geschieden door een daartoe bevoegde buitenlandse autoriteit, dan wel dat het plaatsen van een aantekening op verzoek van een dergelijke buitenlandse autoriteit kan geschieden door de Administratie (in Nederland de Scheepvaartinspectie).

Artikel I, onderdeel E

In artikel 7 van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen was een bepaling betreffende delegatie van regelgevende bevoegdheid aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie opgenomen die naar huidig inzicht niet behoort te worden verleend aan een ambtelijk functionaris. Artikel I, onderdeel E, strekt ertoe de bepaling te vervangen door een bepaling betreffende delegatie van regelgevende bevoegdheid aan de minister.

Artikel I, onderdeel F, en artikel II, onderdeel D

In Voorschrift 8, paragraaf 1, van Bijlage I en Voorschrift 12, paragraaf 1, van Bijlage II, is bepaald dat de geldigheidsduur van het certificaat ten hoogste vijf jaar bedraagt. Dit is opgenomen in artikel 8, eerste lid, van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en in artikel 12, eerste lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen.

In Voorschrift 8, paragraaf 2 tot en met 8, van Bijlage I en Voorschrift 12, paragraaf 2 tot en met 8, van Bijlage II zijn vervolgens de omstandigheden geschetst waarin kan worden afgeweken van de bedoelde geldigheidsduur van vijf jaar, zonder dat het certificaat zijn geldigheid verliest. De genoemde voorschriften geven de mogelijkheid tot een wijziging, waaronder in sommige gevallen een verlenging, van de geldigheidsduur van het certificaat. De verjaardatum blijft in beginsel echter gelijk. Deze voorschriften zijn in artikel 8, tweede tot en met zevende en negende lid, en in artikel 12, tweede tot en met zevende en negende lid, van de bovengenoemde besluiten uitgevoerd.

De voorschriften met betrekking tot onderzoeken die tot gevolg hebben dat de verjaardatum wordt gewijzigd (zie Voorschrift 8, paragraaf 2, onder c, en paragraaf 8, onder a en b, van Bijlage I en Voorschrift 12, paragraaf 2, onder c, en paragraaf 8, onder a en b, van Bijlage II), zijn niet uitgevoerd in dit besluit. Gelet op het feit dat door een gelijke verjaardatum voor alle certificaten de beoogde harmonisatie van het systeem van onderzoek en certificering wordt bewerkstelligd, zou een wijziging van de verjaardatum van een certificaat immers tot gevolg hebben dat afbreuk wordt gedaan aan deze harmonisatie. Hierop is echter één uitzondering gemaakt. Deze uitzondering die strekt ter uitvoering van Voorschrift 8, paragraaf 7, van Bijlage I en Voorschrift 8, paragraaf 7, van Bijlage II, is neergelegd in artikel 8, achtste lid, en artikel 12, achtste lid, van de bovengenoemde besluiten. Het kan in bijzondere omstandigheden voorkomen dat een schip als gevolg van een ongeval zodanige schade heeft opgelopen, dat het wenselijk is het nieuwe certificaat eventueel tezamen met andere benodigde certificaten te dateren vanaf de datum van voltooiing van het desbetreffende hernieuwde onderzoek; het certificaat krijgt dan een andere verjaardatum. Vanwege de bovenbeschreven beoogde harmonisatie zal hier in de praktijk echter zeer weinig gebruik van worden gemaakt.

Voorts is in artikel II, onderdeel D, onder 3, overeenkomstig artikel 8, vierde lid, onder a, van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen voorzien in een bepaling dat het certificaat zijn geldigheid verliest wanneer de op het certificaat aangegeven periode van geldigheid is verstreken.

Ten slotte is in aanvulling op de bepalingen die een flexibele toepassing van het systeem van onderzoek en certificering bewerkstelligen, in artikel 8, twaalfde lid, en artikel 12, twaalfde lid, van de bovengenoemde besluiten de mogelijkheid opgenomen dat de geldigheidsduur van een certificaat herleeft (artikel I, onderdeel F, onder 5, en artikel II, onderdeel D, onder 5). In bijzondere gevallen kan het voorkomen dat een tussentijds of een jaarlijks onderzoek geen doorgang heeft kunnen vinden, bij voorbeeld omdat er geen inspecteur beschikbaar was of omdat het schip van zijn voorgenomen route is afgeweken. Omdat in die gevallen de certificaten vervallen, moet het schip worden voorzien van geheel nieuwe certificaten en is verlenging niet meer mogelijk. Aangezien dit een onnodige hoeveelheid administratief werk met zich mee brengt voor de Scheepvaartinspectie, is het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, nadat hij er zich van heeft vergewist dat het schip aan de desbetreffende regels voldoet, in zulke gevallen gerechtigd te bewerkstelligen dat de geldigheidsduur van het desbetreffende certificaat herleeft. Deze mogelijkheid, die in de praktijk naar verwachting slechts incidenteel zal worden toegepast, is door de IMO op 4 november 1993 in Resolutie A.746(18) aanvaard als richtsnoer voor de toepassing van het HSSC-systeem.

Artikel I, onderdelen G tot en met N

Artikel I, onderdelen G tot en met N, houdt verband met de wijziging van de begripsomschrijving van «ton» in artikel I, onderdeel A, onder 1. Als gevolg van deze wijziging moeten alle bepalingen van het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen waarin wordt gesproken van «ton» aan deze begripsomschrijving worden aangepast. Hiertoe strekt artikel I, onderdelen G tot en met O.

Artikel II, onderdeel E

In artikel 13, tweede en derde lid, van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen was een bepaling betreffende delegatie van regelgevende bevoegdheid aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie opgenomen, die naar huidig inzicht niet behoort te worden verleend aan een ambtelijk functionaris. In artikel II, onderdeel E, is derhalve voorzien in delegatie aan de minister. Als gevolg hiervan zijn de mede op artikel 13, tweede lid, gebaseerde bekendmaking aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie van 20 maart 1995, nr. 305, houdende voorschriften voor chemicaliëntankers, gebouwd op of na 1 juli 1986 (Stcrt. 82), de bekendmaking ter uitvoering van de Internationale Bulk Chemicaliën Code (IBC-Code) en de mede op artikel 13, derde lid, gebaseerde bekendmaking van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie van 21 september 1995, nr. 308, houdende voorschriften voor chemicaliëntankers, gebouwd vóór 1 juli 1986 (Stcrt. 200), de bekendmaking ter uitvoering van de Bulk Chemicaliën Code (BCH-Code), van rechtswege vervallen voor chemicaliëntankschepen als bedoeld in het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen. Ter uitvoering van de IBC-Code en de BCH-Code zullen ministeriële regelingen worden vastgesteld.

Artikel III

In artikel III is voorzien in een overgangsbepaling voor de certificaten die zijn afgegeven krachtens het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen en het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen, zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit. Op deze certificaten die nog onder het oude systeem zijn afgegeven, moeten nog de regels van toepassing zijn zoals deze luidden voor de inwerkingtreding van dit besluit. Hiertoe strekt deze bepaling.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1986, 160, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 april 1995, Stb. 235.

XNoot
2

Stb. 1988, 112, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 december 1995, Stb. 1996, 48.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven