Wet van 11 december 1996, houdende regels betreffende advies en overleg over het beleid inzake verkeer en waterstaat (Wet advies en overleg verkeer en waterstaat)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in verband met de Herzieningswet adviesstelsel wenselijk is de Raad voor verkeer en waterstaat opnieuw in te stellen met handhaving van de bestaande regeling van het overleg met betrekking tot het terrein van verkeer en waterstaat;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

b. de raad: de Raad voor verkeer en waterstaat, als bedoeld in artikel 2;

c. een overlegorgaan: een orgaan als bedoeld in artikel 4.

HOOFDSTUK 2. RAAD VOOR VERKEER EN WATERSTAAT

Artikel 2

Er is een Raad voor verkeer en waterstaat.

Artikel 3

  • 1. De raad heeft tot taak de regering en de beide kamers der Staten-Generaal te adviseren over:

    a. de hoofdlijnen van het beleid inzake verkeer en waterstaat;

    b. onderdelen van het beleid inzake verkeer en waterstaat.

  • 2. In een advies over een onderdeel van het beleid inzake verkeer en waterstaat wordt aangegeven hoe het advies zich verhoudt tot de hoofdlijnen, bedoeld in het eerste lid onder a.

HOOFDSTUK 3. OVERLEGORGANEN

Artikel 4

Bij algemene maatregel van bestuur worden organen ingesteld voor het geïnstitutionaliseerd overleg over onderdelen van het beleid inzake verkeer en waterstaat.

Artikel 5

  • 1. In de overlegorganen wordt overleg gevoerd over het beleid op het terrein waarvoor zij zijn ingesteld.

  • 2. Door of namens Onze Minister en, waar daartoe aanleiding bestaat door of namens Onze Ministers wie het mede aangaat, worden in een overlegorgaan beleidsvoornemens aan de orde gesteld met betrekking tot het terrein waarvoor het overlegorgaan is ingesteld.

Artikel 6

Het overleg bedoeld in artikel 5, wordt door of namens Onze Minister en, waar daartoe aanleiding bestaat, door of namens Onze Ministers wie het mede aangaat, gevoerd met betrokkenen of met organisaties van hen.

Artikel 7

  • 1. Onze Minister wijst, het overlegorgaan gehoord, de betrokkenen of hun organisaties aan, die zich in een overlegorgaan kunnen doen vertegenwoordigen.

  • 2. Waar daartoe aanleiding bestaat geschiedt de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, in overeenstemming met Onze Ministers wie het mede aangaat.

  • 3. De betrokkenen of organisaties, bedoeld in het eerste lid, wijzen ieder een persoon aan door wie zij in een overlegorgaan vertegenwoordigd zullen zijn.

Artikel 8

  • 1. Onze Minister wijst de ambtenaren aan die hem in een overlegorgaan vertegenwoordigen.

  • 2. Waar daartoe aanleiding bestaat wijzen Onze Ministers wie het mede aangaat, ieder een ambtenaar aan die hen in een overlegorgaan vertegenwoordigt.

Artikel 9

  • 1. De voorzitter van een overlegorgaan wordt, het overlegorgaan gehoord, door Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 2. De voorzitter heeft in het overlegorgaan zitting zonder last.

  • 3. De benoeming geschiedt voor een periode van vier jaren.

  • 4. Een voorzitter wordt bij voorkeur slechts eenmaal herbenoemd.

  • 5. Een overlegorgaan wijst uit zijn midden twee plaatsvervangend voorzitters aan.

Artikel 10

Onze Minister en, waar daartoe aanleiding bestaat, Onze Ministers wie het mede aangaat, wonen de vergaderingen van een overlegorgaan bij in de gevallen waarin hun dit wenselijk voorkomt.

Artikel 11

  • 1. Een overlegorgaan komt ten minste tweemaal per jaar bijeen.

  • 2. Een overlegorgaan komt voorts bijeen:

    a. indien daartoe door of namens Onze Minister of, waar daartoe aanleiding bestaat, door of namens Onze Ministers wie het mede aangaat, wordt verzocht;

    b. indien ten minste een derde van de vertegenwoordigers, aangewezen door de betrokkenen of organisaties, bedoeld in artikel 7, eerste lid, daarom verzoekt.

Artikel 12

De gezichtspunten van de in een overlegorgaan vertegenwoordigde afzonderlijke betrokkenen of organisaties van hen, die resulteren uit het gevoerde overleg, worden door dat orgaan schriftelijk ter kennis gebracht van Onze Minister en, waar daartoe aanleiding bestaat, door diens tussenkomst, van Onze Ministers wie het mede aangaat.

Artikel 13

  • 1. Onze Minister kan op verzoek van een overlegorgaan deelorganen instellen waarin overleg wordt gevoerd over onderdelen van het beleidsterrein waarvoor dat overlegorgaan is ingesteld.

  • 2. De artikelen 7 tot en met 11 zijn op een deelorgaan van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Onze Minister wijst aan als voorzitter van een deelorgaan de voorzitter van het overlegorgaan op het betrokken terrein, dan wel een persoon uit het midden van dat overlegorgaan.

Artikel 14

  • 1. De gezichtspunten van de afzonderlijke betrokkenen en organisaties, bedoeld in artikel 7, eerste lid, die resulteren uit het in een deelorgaan gevoerde overleg, worden door dat orgaan schriftelijk ter kennis gebracht van Onze Minister en, waar daartoe aanleiding bestaat, door diens tussenkomst, van Onze Ministers wie het mede aangaat.

  • 2. Het ter kennis brengen, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door tussenkomst van het overlegorgaan op het betrokken terrein. Het overlegorgaan zendt de rapportage van het deelorgaan zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen acht weken door aan Onze Minister. Desgewenst kan het overlegorgaan daarbij ook gezichtspunten van afzonderlijke betrokkenen of organisaties kenbaar maken die resulteren uit het overleg over de betrokken materie in het overlegorgaan.

Artikel 15

  • 1. De overlegorganen hebben een secretaris.

  • 2. De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de overlegorganen uitsluitend verantwoording schuldig aan de overlegorganen.

  • 3. Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd.

  • 4. De secretaris en de andere medewerkers zijn geen lid van de overlegorganen en van de deelorganen.

  • 5. Onze Minister benoemt, bevordert, schorst en ontslaat, na overleg met de voorzitters van de overlegorganen, de secretaris. Onze Minister benoemt, bevordert, schorst en ontslaat, op voordracht van de secretaris, de andere medewerkers.

Artikel 16

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de samenstelling, de inrichting en de werkwijze van de overlegorganen nader worden geregeld.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17

  • 1. Na de inwerkingtreding van deze wet berust het Besluit advies en overleg verkeer en waterstaat op de artikelen 4 en 16 van deze wet.

  • 2. Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling aanwijzing betrokkenen overlegorganen verkeer en waterstaat op artikel 7 van deze wet.

Artikel 18

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

Artikel 19

Deze wet wordt aangehaald als: Wet advies en overleg verkeer en waterstaat.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 11 december 1996

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de negentiende december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1995/96, 24 659.

Handelingen II 1996/97, blz. 366–370; 1795–1798; 1869.

Kamerstukken I 1996/97, 24 659 (85, 85a).

Handelingen I 1996/97, zie vergadering d.d. 10 december 1996.

Naar boven