Besluit van 3 januari 1996, houdende nadere invoeringsvoorschriften Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot bepaalde motorrijtuigen en aanhangwagens

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 7 juli 1995, nr. RV 199546, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 73, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 66 van de Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994;

De Raad van State gehoord (advies van 15 augustus 1995, nr. WO9.95.0347);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 21 december 1995, nr. RV 210327, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Tot het tijdstip waarop artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 voor wat betreft aanhangwagens in werking treedt, dient, in afwijking van artikel 72, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg waarvoor geen kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, een keuringsbewijs te zijn afgegeven.

ARTIKEL II

Artikel 1.1, onderdeel ap, van het >Voertuigreglement1 komt te luiden:

ap. motorrijtuig met beperkte snelheid: motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km/h, niet zijnde een landbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen; onder motorrijtuig met beperkte snelheid wordt mede verstaan: motorrijtuig niet zijnde een landbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en

1. ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen;

2. ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen of aan werken op, in, langs en boven wegen.

ARTIKEL III

Tot het tijdstip waarop artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 voor wat betreft aanhangwagens in werking treedt, komt artikel 5.18.10, eerste lid, van het Voertuigreglement als volgt te luiden:

1. Aanhangwagens moeten, indien zij zijn gekoppeld aan een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, zijn voorzien van het kenteken van het trekkend motorrijtuig.

ARTIKEL IV

Ingetrokken worden:

a. de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 22 december 1994, nr. HW/RV 189127 (regeling houdende nadere invoeringsvoorschriften Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot aanhangwagens), Stcrt. 248;

b. de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 februari 1995, nr. HW/RV 192521 (regeling houdende nadere invoeringsvoorschriften Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot bepaalde motorrijtuigen), Stcrt. 46;

c. het koninklijk besluit van 31 oktober 1995, nr. 95.005675.

ARTIKEL V

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 januari 1996

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de zesde februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van het bepaalde in artikel 66, tweede lid, van de Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994. Op grond van dit tweede lid dient terstond na de publikatie van een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid van artikel 66, een voordracht te worden gedaan voor een algemene maatregel van bestuur tot nadere regeling van het betrokken onderwerp.

Op grond van het eerste lid van genoemd artikel 66 is een tweetal ministeriële regelingen totstandgekomen. Het betreft in casu:

a. de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 22 december 1994, nr. HW/RV 189127, houdende nadere invoeringsvoorschriften Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot aanhangwagens (Stcrt. 248);

b. de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 februari 1995, nr. HW/RV 192521, houdende nadere invoeringsvoorschriften Wegenverkeerswet 1994 met betrekking tot bepaalde motorrijtuigen (Stcrt. 46).

Het onderhavige besluit betreft, gezien het bepaalde in genoemd artikel 66, tweede lid, derhalve de nadere regeling van de in bedoelde ministeriële regelingen opgenomen onderwerpen.

ARTIKELEN

Artikel I

Het onderhavige artikel betreft de verplichting tot periodieke keuring van aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg. In artikel 72, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is, voor zover hier van belang, bepaald dat voor aanhangwagens waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, een keuringsbewijs moet zijn afgegeven. Op grond van artikel 73, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 geldt artikel 72 niet voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg. Aanhangwagens van meer dan 3500 kg zijn derhalve APK-plichtig.

In artikel 72, eerste lid, wordt echter gesproken over aanhangwagens waarvoor een kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven. De afzonderlijke kentekenplicht voor aanhangwagens wordt echter eerst op een later tijdstip ingevoerd. Dit betekent dat zonder nadere voorziening ook aanhangwagens van meer dan 3500 kg niet APK-plichtig zouden zijn; (ook) voor die aanhangwagens wordt immers geen kenteken opgegeven.

Teneinde hierin te voorzien, is in het onderhavige artikel bepaald dat, in afwijking van artikel 72, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, tot het tijdstip waarop de afzonderlijke kentekenplicht voor aanhangwagens in werking treedt, voor aanhangwagens van meer dan 3500 kg waarvoor geen kenteken is opgegeven dan wel dient te zijn opgegeven, een keuringsbewijs moet zijn afgegeven.

Artikel II

Dit artikel heeft betrekking op de materie die in artikel 1 van de hiervoor onder b genoemde ministeriële regeling is opgenomen.

Bij de inwerkingtreding van het Voertuigreglement met ingang van 1 januari 1995 manifesteerde zich de onvoorziene omstandigheid dat mobiele machines met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van meer dan 25 km per uur onder de omschrijving van bedrijfsauto vielen met alle gevolgen van dien. Zo zullen zij om op de weg toegelaten te kunnen worden een typegoedkeuring als bedrijfsauto moeten ondergaan en aan alle technische eisen van deze categorie voertuigen moeten voldoen. Gelet op de functie en de bouw van deze machines zullen zij aan vele van deze eisen niet kunnen voldoen.

Het betreft hier zelfrijdende machines die in de landbouw, bij de wegenbouw of bij andere bedrijfsactiviteiten gebruikt worden, zoals maaidorsers, maishakselaars, shovels en dergelijke.

Het probleem is ontstaan door de definitie in het Voertuigreglement van motorrijtuig met beperkte snelheid, waarin de grens van door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km per uur is opgenomen. Deze definitie is nieuw ten opzichte van die in het Wegenverkeersreglement. In de praktijk blijken er evenwel ook mobiele machines te zijn met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van meer dan 25 km per uur. Zoals hiervoor geschetst, ontstond ten gevolge hiervan een probleem ten aanzien van de categorie-indeling van de onderhavige voertuigen. Een oplossing van dit probleem voor de korte termijn is gevonden in een wijziging van de definitie van motorrijtuig met beperkte snelheid in die zin, dat ten aanzien van voertuigen ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen of aan wegen of werken op, in, langs en boven deze wegen, de eis van de door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km per uur komt te vervallen. Deze omschrijving omvat daarmee ook de onderhavige categorie mobiele machines. Zij behouden aldus voor de toepassing van de wegenverkeerswetgeving de status van motorrijtuig met beperkte snelheid.

Inmiddels wordt voor de langere termijn een structurele oplossing van dit probleem gezocht, die tevens past binnen het systeem van richtlijn nr. 70/156/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 42).

Volledigheidshalve kan ten aanzien van het onderhavige artikel nog worden opgemerkt dat de in de ministeriële regeling opgenomen koppeling aan de inwerkingtreding van de rijbewijsvoorschriften in de Wegenverkeerswet 1994, niet is overgenomen (zie voor deze koppeling de aanhef van artikel 1 van de regeling van 27 februari 1995). Aanleiding hiervoor is de omstandigheid dat een dergelijke koppeling bij nader inzien onlogisch is gebleken en bovendien dat er nog geen zicht is op het tijdstip van inwerkingtreding van de structurele oplossing als hiervoor aangeduid.

Artikel III

Dit artikel betreft het voorschrift dat aanhangwagens, indien zij zijn gekoppeld aan een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, moeten zijn voorzien van het kenteken van het trekkend motorrijtuig. Op grond van artikel 5.18.10 van het Voertuigreglement gold een dergelijk voorschrift slechts voor aanhangwagens met een toegestane maximum massa van niet meer dan 750 kg, indien zij waren gekoppeld aan een motorrijtuig waarvoor een kenteken was opgegeven. Het voorschrift geldt nu voor alle aanhangwagens. Een voorziening op dit punt was noodzakelijk omdat in het kader van de overgang naar de nieuwe wegenverkeerswetgeving per 1 januari 1995, de afzonderlijke kentekenplicht voor aanhangwagens (met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg) zoals voorzien in de Wegenverkeerswet 1994, niet op evengenoemde datum van kracht is geworden, maar op een later tijdstip in werking zal treden. Naar verwachting zal dit niet eerder kunnen plaatsvinden dan in de loop van 1996, met name gezien de vele werkzaamheden van administratieve en bestuurlijke aard die met het – afzonderlijk – kentekenen van aanhangwagens zijn gemoeid.

Artikel IV

Deze bepaling is opgenomen teneinde duidelijk tot uitdrukking te laten komen dat het onderhavige besluit tot vervanging strekt van de in het algemeen deel van deze toelichting genoemde ministeriële regelingen. De intrekking van het – niet gepubliceerde – besluit van 31 oktober 1995 houdt verband met het herstellen van een administratieve vergissing. Het onderhavige besluit is materieel gelijk aan het ingetrokken besluit.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1994, 450, gewijzigd besluit van 19 december 1995, Stb. 1996, 19.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 12 maart 1996, nr. 51.

Naar boven