Besluit van 21 november 1996, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Ambtenarenreglement Staten-Generaal in verband met de toelage aan bedrijfshulpverleners in de rijksdienst

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 12 juli 1996, nr. AD96/U580, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid.

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 5 augustus 1996, nr. W04.96.0287);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 13 november 1996, nr. AD96/707, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Algemeen Rijksambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 58 wordt artikel 58a ingevoegd. Dit luidt als volgt:

Artikel 58a

  • 1. De ambtenaar die door het bevoegd gezag is aangewezen als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 22 van de Arbeidsomstandighedenwet en die naast zijn normale werkzaamheden de bedrijfshulpverleningstaken naar behoren heeft uitgevoerd, ontvangt een toelage.

  • 2. De toelage wordt bepaald volgens door of namens Onze Minister vast te stellen regels en bedraagt tenminste f 350,– per jaar.

  • 3. De vast te stellen regels bevatten in ieder geval de criteria die gehanteerd worden bij de toekenning van een bedrijfshulpverleningstoelage.

  • 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan het in het tweede lid genoemde bedrag aanpassen overeenkomstig de algemene salarisontwikkeling van het rijkspersoneel.

ARTIKEL II

Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal2 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 93 wordt artikel 93a ingevoegd. Dit luidt als volgt:

Artikel 93a

  • 1. De ambtenaar die door het tot aanstellen bevoegd gezag is aangewezen als bedrijfshulpverlener als bedoeld in artikel 22 van de Arbeidsomstandighedenwet en die naast zijn normale werkzaamheden de bedrijfshulpverleningstaken naar behoren heeft uitgevoerd, ontvangt een toelage.

  • 2. De toelage wordt bepaald volgens door of namens het tot aanstellen bevoegd gezag vast te stellen regels en bedraagt tenminste f 350,– per jaar.

  • 3. De vast te stellen regels bevatten in ieder geval de criteria die gehanteerd worden bij de toekenning van een bedrijfshulpverleningstoelage.

  • 4. Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan het in het tweede lid genoemde bedrag aanpassen overeenkomstig de algemene salarisontwikkeling van het rijkspersoneel.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 november 1996

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de tiende december 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Sinds 1 januari 1994 is de gewijzigde Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1993, 757) van kracht. In artikel 22 tot en met 23b van deze wet is de deskundige bijstand op het gebied van bedrijfshulpverlening geregeld. Nadere regels inzake de bedrijfshulpverlening zijn opgenomen in het Besluit bedrijfshulpverlening Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1993, 783). Deze bepalingen zijn rechtstreeks van toepassing op de rijksoverheid en hebben ertoe geleid dat bedrijfszelfbeschermingsorganisaties (BZB) omgevormd zijn tot bedrijfshulpverleningsorganisaties (BHV).

Van de ambtenaar die is aangewezen als bedrijfshulpverlener wordt een extra inspanning verwacht. Tijdens de uitvoering van zijn reguliere ambtelijke werkzaamheden is hij oproepbaar om bedrijfshulpverleningstaken als bedoeld in artikel 23 van de Arbeidsomstandighedenwet onmiddellijk uit te voeren. Het wordt billijk geacht deze extra inzet te waarderen door het verstrekken van een toelage.

Een gratificatie voor bedrijfshulpverleners is reeds eerder geïntroduceerd. Richtlijnen met betrekking tot een gratificatie voor bedrijfshulpverleners (voorheen bedrijfszelfbeschermers) zijn door de Minister van Binnenlandse Zaken sinds 1966 neergelegd in circulaires. Bij de inwerkingtreding van het besluit vervallen de circulaires van de Minister van Binnenlandse Zaken van 10 juni 1971, AB71/U1361, van 16 augustus 1985, AB85/U1584 en van 15 juli 1994, AD94/U869 (Stcrt. 1994, 149).

De toekenning van een gratificatie geschiedde op basis van het Gratificatiebesluit (besluit van 27 juli 1950, Stb. K320).

Door de intrekking van het Gratificatiebesluit (Wet van 19 december 1991, Stb. 752) ontbrak een wettelijke grondslag voor een toelage voor bedrijfshulpverleners. Dit wordt hersteld door het bieden van een wettelijke grondslag in artikel 58a van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (Arar). In de periode tot 1 januari 1997 kon, volgens de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken van 7 januari 1993, AB93/U12, de BHV-vergoeding op basis van artikel 79, eerste lid, Arar worden verstrekt. Anders dan tot dusver komt de bevoegdheid tot het vaststellen van een algemeen verbindend voorschrift inzake de toelage voor bedrijfshulpverleners per 1 januari 1997 te berusten bij de ministers in plaats van bij de Minister van Binnenlandse Zaken. Dit sluit aan bij het streven naar deregulering, waarbij meer beslissingsruimte aan het departementale management wordt geboden.

Op grond van artikel 27, eerste lid, onder e van de Wet op de Ondernemingsraden is het instemmingsrecht van de ondernemingsraad aan de orde bij een voorgenomen besluit tot vaststelling van een regeling inzake BHV-toelagen, ware het niet dat overleg over rechtspositieregelingen is voorbehouden aan de bijzondere commissie. Deze afspraak met de centrales van overheidspersoneel is neergelegd in de circulaire van de Minister van Binnenlandse Zaken met kenmerk AD95/U1321 van 19 december 1995 en is geldig tot 5 mei 1997.

Voor uitgebreide informatie over de rechten en verplichtingen voor zowel de werkgever als de bedrijfshulpverlener, wordt verwezen naar eerdergenoemde regelgeving.

Met de centrales van overheidspersoneel is overeenstemming bereikt over onderhavige maatregel.

ARTIKELSGEWIJS

Artikelen I en II

In het eerste lid van deze artikelen is de aanspraak op een toelage aan bedrijfshulpverleners in het Arar en het ambtenarenreglement Staten-Generaal (Arsg) neergelegd.

Ambtenaren die als bedrijfshulpverleners zijn aangewezen en die naast reguliere werkzaamheden bedrijfshulpverleningsaktiviteiten verrichten, komen in aanmerking voor een BHV-toelage. Er moet sprake zijn van een combinatie van beide soorten werkzaamheden. Niet onder de werkingssfeer van dit artikel vallen de ambtenaren die voor hun volledige werktijd aangesteld zijn voor de uitoefening van bedrijfshulpverleningstaken.

Voorwaarde om in aanmerking te komen voor een toelage, is dat de bedrijfshulpverlener de bedrijfshulpverleningstaken naar behoren heeft uitgevoerd. Het wordt aan het bevoegd gezag overgelaten hoe de inzet wordt beoordeeld. Aandachtspunten hierbij kunnen zijn: het volgen van (herhalings)lessen en de mate waarin de bedrijfshulpverlener gehoor heeft gegeven aan alarm-oproepen. In het derde lid is opgenomen dat in de regels die door of namens het bevoegd gezag worden vastgesteld, in ieder geval de criteria zijn opgenomen die gehanteerd worden bij de toekenning van een toelage aan bedrijfshulpverleners.

Bedrijfshulpverleningstaken worden uitgevoerd in opdracht van het bevoegd gezag. Dit betekent dat schade bijvoorbeeld aan kleding van een bedrijfshulpverlener of het oplopen van lichamelijk letsel in beginsel voor risico komt voor de werkgever, tenzij er sprake is van (eigen) grove schuld van de bedrijfshulpverlener.

Artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1996, 333) verbiedt het verlenen van mandaat tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften, tenzij bij de verlening van die bevoegdheid in de mogelijkheid van mandaatverlening is voorzien.

Het tweede lid van de artikelen I en II bepaalt dat nadere regels inzake de toelage worden vastgesteld door of namens de minister. Met de aanduiding «of namens» wordt de mogelijkheid van mandaatverlening hierbij tot uitdrukking gebracht. Het bieden van deze mogelijkheid past binnen de huidige opvattingen over decentralisatie van bevoegdheden bij regelingen met een intern karakter.

Doordat de bevoegdheid tot vaststelling van de BHV-toelage is overgedragen aan de diverse ministeries en Hoge Colleges van Staat wordt de mogelijkheid tot een vergoeding op maat geboden. Differentiatie in toelage voor bedrijfshulpverleners binnen de rijksdienst sluit aan bij het zorg-op-maat principe dat de wetgever hanteert bij de organisatie van de bedrijfshulpverlening. De hoogte van de toelage kan bijvoorbeeld variëren naar taakinhoud, naar de geleverde inspanning en al naar gelang de moeite die de werkgever heeft om nieuwe bedrijfshulpverleners aan te wijzen.

In het tweede lid wordt tevens een minimumbedrag genoemd. Ondanks de geboden ruimte voor differentiatie in de hoogte van de toelage, blijft een minimumbedrag van f 350,– per jaar gewenst. Hierbij is aansluiting gezocht bij de jaarlijkse gratificatie die sinds 1 januari 1994 f 274,– bedraagt. Op verzoek van de diverse ministeries is dit bedrag verhoogd.

Het vierde lid geeft aan dat het genoemde basisbedrag door de minister van Binnenlandse Zaken kan worden aangepast aan de algemene salarisontwikkeling van het rijkspersoneel. Het ligt in het voornemen om in ieder geval eens in de vijf jaar de noodzaak van aanpassing van het bedrag te beoordelen.

De vast te stellen BHV-toelagen zijn bruto-bedragen, waarop de gebruikelijke inhoudingen plaatsvinden: zij behoren niet tot het ambtelijk inkomen in de zin van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1931, 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 oktober 1996, Stb. 568.

XNoot
2

Stb. 1979, 123, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 oktober 1996, Stb. 568.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 januari 1997, nr. 9.

Naar boven