Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 1996, 573 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | Staatsblad 1996, 573 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, gedaan mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 15 juli 1996, nr. J. 966824, Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Gelet op richtlijn nr. 93/119/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden (PbEG L 340) en gelet op artikel 44, negende lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
De Raad van State gehoord (advies van 18 september 1996, no. W11.96.0293.);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 18 oktober 1996, nr. J. 969678, Directie Juridische Zaken van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;
b. slachthuis: inrichting of installatie, met inbegrip van voorzieningen voor het verplaatsen of onderbrengen van dieren, die wordt gebruikt voor het commercieel slachten van eenhoevigen, herkauwers, konijnen of pluimvee;
c. verplaatsen: het uitladen van dieren of drijven van dieren van de bij het slachthuis behorende losplaatsen, stallen of hokken naar de lokalen of plaatsen waar zij zullen worden geslacht;
d. onderbrengen: het houden en in voorkomend geval op passende wijze verzorgen door het verschaffen van water, voeder en rust, van dieren in door een slachthuis gebruikte stallen, hokken, overdekte plaatsen of weiden, voordat de dieren worden geslacht;
e. fixeren: het toepassen op een dier van een methode die erop is gericht de bewegingen van het dier te beperken ten einde het doeltreffend bedwelmen of doden te vergemakkelijken;
f. bedwelmen: toepassen op een dier van een methode die het dier onmiddellijk brengt in een staat van bewusteloosheid die aanhoudt totdat de dood intreedt;
g. doden: het toepassen op een dier van een methode die resulteert in de dood van het dier;
h. slachten: het doden van een dier door het te laten verbloeden;
i. richtlijn 93/119/EG: richtlijn nr. 93/119/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden (PbEG L 340).
Dit besluit is van toepassing op dieren die zonder voorafgaande bedwelming worden geslacht volgens de israëlitische of de islamitische ritus.
Bij het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, slachten of doden wordt de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn, elk vermijdbaar lijden of vermijdbare verwondingen of kneuzingen bespaard.
Het verplaatsen, onderbrengen, fixeren, slachten of doden van dieren wordt uitgevoerd door personen die de nodige kennis en vaardigheden bezitten om de taken humaan en doeltreffend uit te voeren.
1. Het onbedwelmd slachten van dieren geschiedt overeenkomstig de door de keuringsdierenarts of de keurmeester in het belang van de bescherming van het slachtdier gegeven aanwijzingen.
2. De in het eerste lid bedoelde aanwijzingen kunnen betrekking hebben op:
– de gang van zaken rond het slachtproces, daaronder mede verstaan de wijze waarop en de volgorde waarin dieren worden aangeboden voor de slacht;
– het aantal personen dat betrokken dient te zijn bij het fixeren, slachten en verbloeden van het dier;
– het staken van het slachtproces indien onvoldoende is gegarandeerd dat daarbij wordt voldaan aan de eisen van dit besluit.
3. Onverminderd het tweede lid mag, naast de bij de slachthandelingen betrokken personen en de personen die tijdens de slachthandelingen de israëlitische of islamitische ritus verrichten, ten hoogste één persoon bij het slachten aanwezig zijn.
1. De bouw, de inrichting en de voorzieningen van slachthuizen en het gebruik daarvan zijn zodanig, dat de dieren elke vermijdbare opwinding of pijn of elk vermijdbaar lijden wordt bespaard.
2. De instrumenten, de installaties en de verdere voorzieningen voor het fixeren of doden van dieren zijn zo ontworpen, vervaardigd en onderhouden, en worden zo gebruikt dat de dieren snel en doeltreffend worden gedood.
3. In de slachtruimte zijn voor noodgevallen passende vervangende instrumenten, installaties en verdere voorzieningen aanwezig.
4. De in het tweede en derde lid bedoelde instrumenten, installaties en voorzieningen, verkeren in een goede staat van onderhoud en worden met het oog daarop ten minste dagelijks voor het gebruik, onderscheidenlijk regelmatig geïnspecteerd.
Dieren die in een slachthuis worden binnengebracht om er te worden geslacht, worden verplaatst en zo nodig ondergebracht overeenkomstig bijlage A bij richtlijn 93/119/EG.
1. Dieren worden gefixeerd overeenkomstig bijlage B bij richtlijn 93/119/EG.
2. Runderen worden gefixeerd door middel van een toestel dat is voorzien van een tijd-mechanisme dat gedurende 45 seconden na het bedienen daarvan, de opheffing van de fixatie onmogelijk maakt; dit mechanisme wordt onmiddellijk na het toebrengen van de halssnede in werking gesteld.
3. Schapen en geiten worden gefixeerd met behulp van een burrie door tenminste twee personen, of met behulp van een fixatietoestel door tenminste één persoon; na het toebrengen van de halssnede blijven schapen en geiten gedurende tenminste dertig seconden gefixeerd in de positie die de dieren innamen op het moment van het toebrengen van de halssnede.
1. Het toebrengen van de halssnede gebeurt met een vlijmscherp mes door een persoon die niet tevens belast is met het fixeren van de dieren.
2. Dieren worden bij het verbloeden behandeld overeenkomstig bijlage D bij richtlijn 93/119/EG.
3. Bij schapen, geiten en pluimvee worden ten minste gedurende 30 seconden en bij runderen ten minste gedurende 45 seconden na het aanbrengen van de halssnede geen verdere slachthandelingen verricht.
1. Een wijziging van één of meer onderdelen van richtlijn 93/119/EG treedt voor de toepassing van de artikelen van dit besluit, waarin naar die onderdelen wordt verwezen, in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij besluit van Onze Minister, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
2. Onze Minister doet van een wijzigingsrichtlijn als bedoeld in het eerste lid mededeling in de Staatscourant.
1. In afwijking van artikel 8, tweede lid, is het gedurende een periode van een jaar na het inwerkingtreden van dit besluit toegestaan om runderen te fixeren door middel van een toestel dat niet is voorzien van een tijdmechanisme; in dat geval wordt de fixatie niet binnen 45 seconden na het aanbrengen van de halssnede opgeheven.
2. In afwijking van artikel 8, derde lid, is het gedurende een periode van zes maanden na het inwerkingtreden van dit besluit toegestaan om schapen en geiten te fixeren zonder gebruik te maken van een burrie of fixatietoestel.
In het >Vleeskeuringsbesluit1 vervallen de artikelen 11 en 12.
Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen van artikelen verschillend kan worden vastgesteld.
Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. G. Terpstra
Uitgegeven de achtentwintigste november 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
In het onderhavige besluit wordt invulling gegeven aan artikel 44, negende lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Dit artikellid bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur in het belang van de bescherming van het slachtdier regelen worden gesteld omtrent het slachten volgens de israëlitische of de islamitische ritus. Verder dient dit besluit ter implementatie van richtlijn nr. 93/119/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 december 1993 inzake de bescherming van dieren bij het slachten of doden (PbEG L 340), voor zover deze richtlijn betrekking heeft op het ritueel slachten. Voor het overige wordt deze richtlijn geïmplementeerd door middel van het Besluit doden van dieren.
Dit besluit strekt er uitsluitend toe om het welzijn van het dier rond het dodingsproces te waarborgen. Normstelling rond het doden en slachten van productiedieren vanuit kwaliteits- of volksgezondheidsoverwegingen valt derhalve buiten de reikwijdte van dit besluit.
Het besluit treedt mede in de plaats van de artikelen 11 en 12 van het op de Vleeskeuringswet gebaseerde Vleeskeuringsbesluit. Betreffende bepalingen hadden eveneens tot strekking het welzijn van het dier bij het ritueel slachten te waarborgen.
Op grond van het onderhavige besluit zijn wijzigingen in de normen die gelden rond het ritueel slachten onder andere:
– er is een formele aanwijzingsbevoegdheid vastgelegd voor de keuringsdierenarts en keurmeesters;
– het gebruik van bepaalde materiële voorzieningen is voorgeschreven;
– de aanwezigheid van toeschouwers gedurende het slachten wordt aan banden gelegd.
Over een ontwerp van het onderhavige besluit is advies gevraagd aan de Raad voor dierenaangelegenheden en andere bij het onderwerp in belangrijke mate betrokken organisaties.
In deze toelichting wordt in paragraaf 5, en voor zover toepasselijk te bestemder plaatse, ingegaan op de ingebrachte adviezen.
Na vaststelling wordt dit besluit overeenkomstig artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren aan de beide Kamers der Staten-Generaal overgelegd. Binnen 30 dagen na overlegging kan door één der Kamers de wens te kennen worden gegeven dat de inwerkingtreding van het besluit bij wet dient te geschieden.
Handelen in strijd met artikel 44 van de wet of met dit besluit vormt een economisch delict krachtens artikel 125, onderdeel d, van de wet en wordt gekwalificeerd als overtreding.
In artikel 44 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is als uitgangspunt neergelegd dat het slachten van slachtdieren plaatsvindt na voorafgaande bedwelming. Dit is geschied omdat daardoor met de grootste mate van zekerheid wordt voorkomen dat het dier lijdt door pijn of stress gedurende de slachtfase.
Daartegenover staat dat het in de gangbare religieuze opvattingen binnen israëlitische en islamitische kringen, niet toegelaten is het dier te bedwelmen voorafgaand aan het slachten. Ter eerbiediging van de vrijheid van godsdienstuitoefening, gewaarborgd in artikel 6 van de Grondwet, is in artikel 44, derde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren het recht erkend van deze groeperingen om dieren te slachten overeenkomstig hun religieuze inzichten.
Hierbij moet overigens opgemerkt worden dat binnen islamitische kringen de ontwikkeling valt waar te nemen dat bepaalde vormen van niet-onomkeerbare bedwelming aanvaardbaar worden geacht. In de komende periode zal door middel van overleg met de betrokken groeperingen getracht worden deze ontwikkeling te stimuleren, teneinde het aantal onbedwelmd geslachte dieren zo veel mogelijk te beperken. In dit kader zal tevens gestreefd worden om door middel van een beter opfok- en selectiebeleid van ritueel te slachten dieren, het aantal na de slacht op rituele gronden afgekeurde dieren te verminderen.
De erkenning van het recht om zonder bedwelming te slachten laat onverlet dat bij de uitoefening daarvan bepaalde regels gesteld dienen te worden ter bescherming van het welzijn van de slachtdieren. Allereerst betreft dit de normen die ook binnen het gewone slachtproces gelden en die verenigbaar zijn met de rituele slachtvoorschriften. Daarnaast hebben ook de volgende overwegingen geleid tot normstelling in het onderhavige besluit. Het ritueel slachten is een grotendeels handmatige activiteit, zulks in tegenstelling tot het «gewone» slachtproces dat in de afgelopen jaren een steeds verdergaande automatisering en standaardisering heeft ondergaan. Hierdoor worden hogere eisen gesteld aan de individuele verrichtingen van de betrokkenen bij het ritueel slachten. Mede in verband met het feit dat het dier niet bedwelmd wordt en dus een hogere graad van bewustzijn heeft tijdens het gehele slachtproces, is een scherp toezicht op de welzijnsaspecten bij het slachtproces wenselijk. Het achterwege laten van bedwelming heeft eveneens tot gevolg dat bijzondere maatregelen nodig zijn ter fixatie en manipulatie van het dier, die op zichzelf nadelig kunnen zijn voor het welzijn. Ten slotte heeft de ervaring geleerd dat regels wenselijk zijn in verband met de gang van zaken bij het slachten gedurende het islamitische offerfeest.
3. Verhouding tot andere regelgeving
Dit besluit is gebaseerd op artikel 44 van de Gezondheids- en welzijnwet voor dieren, dat handelt over het doden en slachten van dieren. Het eerste en tweede lid van artikel 44 zijn van toepassing op alle situaties waarin dieren gedood worden. Ter invulling hiervan zal het Besluit doden van dieren in werking treden. Laatstgenoemd besluit zal zowel betrekking hebben op het doden van slachtdieren, anders dan overeenkomstig de israëlitische of islamitische ritus, als op het doden van de in dat besluit aangewezen diersoorten.
De overige artikelleden van artikel 44 hebben specifiek betrekking op het ritueel slachten van dieren. Aldaar zijn enkele concrete normen met betrekking tot het ritueel slachten geformuleerd. Zo moet een inrichting zijn aangewezen wil daarin ritueel geslacht mogen worden (vierde lid). Voorts mag daarin slechts een vastgesteld aantal dieren per tijdvak geslacht worden (zevende lid). Verder bepaalt het achtste lid van artikel 44 dat het ritueel slachten slechts mag geschieden door een persoon die daartoe door het Opperrabinaat voor Nederland is gemachtigd, dan wel is aangewezen door een organisatie die geacht kan worden alle of een bepaalde groep islamieten in Nederland te vertegenwoordigen. Tenslotte bepaalt het negende lid van artikel 44 dat er regelen worden gesteld omtrent het slachten volgens de israëlitische of de islamitische ritus, hetgeen in het onderhavige besluit is gebeurd.
In dit besluit vindt tevens de implementatie plaats van richtlijn nr. 93/119/EG, voor zover deze op het ritueel slachten toepasselijk is. Deze richtlijn wordt er door gekenmerkt dat in het lichaam van de richtlijn de normen zijn vastgelegd, waarbij voor de nadere invulling daarvan verwezen wordt naar de bijlagen bij de richtlijn.
Te voorzien valt dat deze bijlagen, die in hoge mate concreet van aard zijn, binnen afzienbare tijd zullen worden aangepast of aangevuld. Dit blijkt reeds uit artikel 13 van de richtlijn zelf.
Nu de bijlagen bij de richtlijn zich er voor lenen om rechtstreeks van toepassing te worden verklaard, is er voor gekozen een dynamische verwijzing naar de betreffende bijlagen te realiseren. Dit is gebeurd door op de daarvoor in aanmerking komende plaatsen te verwijzen naar de betreffende bijlagen van de richtlijn. Verder is in artikel 10 van het besluit vastgelegd dat een wijziging van de richtlijn automatisch doorwerkt in de artikelen van het besluit waarin naar de richtlijn wordt verwezen.
In paragraaf 1 van deze toelichting is reeds aangegeven dat bij inwerkingtreding van het onderhavige besluit de artikelen 11 en 12 van het op de Vleeskeuringswet gebaseerde Vleeskeuringsbesluit, die betrekking hadden op ritueel slachten, vervallen. Bij inwerkingtreding van het Besluit doden van dieren zullen eveneens artikelen en uitvoeringsregelingen op basis van de Vleeskeuringswet, de Veewet en de Landbouwwet komen te vervallen.
Vanaf het moment dat de beide besluiten in werking zijn, is de situatie bereikt dat de normstelling met betrekking tot het welzijn van dieren bij het slachten en doden, uitsluitend in of bij de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is geregeld, waar voorheen in verschillende wettelijke regelingen bepalingen waren opgenomen ter bescherming van het dierenwelzijn.
4. Lasten voor burger en overheid
De regels in dit besluit richten zich tot de slachtinrichtingen, en zullen slechts indirect, door mogelijke kostprijsverhogende effecten, gevolgen hebben voor de consument. Op dit moment houden in Nederland ruim 120 slachtinrichtingen zich bezig met slachten volgens de israëlitische of de islamitische ritus; dit aantal betreft ca. 20% van de in Nederland aanwezige slachtinrichtingen.
Ten dele zijn in het onderhavige besluit normen vastgelegd zoals deze ook reeds golden op basis van voorheen bestaande regelgeving. In zoverre wordt door dit besluit dan ook geen verandering in de bestaande lasten voor het bedrijfsleven of de burger gebracht. De voorschriften met betrekking tot het gebruik van een fixatietoestel dat is voorzien van een tijdmechanisme, brengt wel een (nieuwe) verplichting tot investering in dergelijke voorzieningen met zich mee. Verwacht wordt dat de aanschafprijs van een nieuw fixatietoestel voorzien van een tijdmechanisme enkele procenten boven de aanschafprijs ligt van een vergelijkbaar nieuw toestel dat niet is voorzien van een dergelijk mechanisme. Vanwege de variatie in bestaande toestellen is het moeilijk aan te geven hoe hoog de kosten zijn, die gemaakt moeten worden om bestaande toestellen te voorzien van een tijdmechanisme. Verwacht wordt dat deze kosten per toestel maximaal 4 à 5000 gulden zullen bedragen. De wachttijden die in dit besluit zijn voorgeschreven, zullen daar waar in het verleden kortere wachttijden in acht werden genomen, een zekere negatieve invloed op de productiekosten kunnen hebben. Gelet op deze betrekkelijk ondergeschikte aanpassingen kan de invloed daarvan op de productiekosten marginaal worden geacht.
Het toezicht op de naleving van dit besluit geschiedt ingevolge de Regeling aanwijzing ambtenaren Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, door de ambtenaren van de Rijksdienst voor de keuring van vee en vlees (RVV), alsmede door de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (AID).
Omdat ingevolge artikel 125, onderdeel d, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, overtreding van de voorschriften van dit besluit een economisch delict als bedoeld in de Wet op de economische delicten vormt, zijn de bij of krachtens artikel 17 van laatstgenoemde wet aangewezen functionarissen belast met de opsporing van dergelijke strafbare feiten. Hierbij zijn met name de ambtenaren van de AID te noemen.
Ingevolge de artikelen 114 e.v. van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren hebben de daar bedoelde toezichthoudende ambtenaren toegang tot die plaatsen waarvan het betreden voor de vervulling van hun taken nodig is. De Raad voor dierenaangelegenheden gaat er in haar advies overigens ten onrechte van uit dat de inspecteurs van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (de LID) een toezichts- of opsporingsbevoegdheid hebben ten aanzien van artikel 44 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.
Omdat de RVV ook thans reeds intensief toezicht in de slachtinrichtingen houdt, is het toezicht op de naleving van dit besluit voldoende gegarandeerd zonder dat hiervoor extra inspanningen ten opzichte van de huidige situatie zijn vereist. Het valt derhalve te verwachten dat dit besluit niet of nauwelijks tot extra lasten voor de overheid zal leiden. Ik deel de opvatting van het Produktschap voor Vee, Vlees en Eieren dat er een verband is tussen het benodigde overheidstoezicht en de eigen zorg van het bedrijf. Indien uit de praktijk blijkt dat de naleving van onderhavig besluit goed is, kan dat vanzelfsprekend leiden tot een structurele daling van het benodigde toezicht van de RVV.
Het concept van het onderhavige besluit is voor advies voorgelegd aan diverse betrokken organisaties. Advies is ontvangen van de Raad voor dierenaangelegenheden, het Landbouwschap, het Produktschap voor Vee, Vlees en Eieren, de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde, de Adviesraad Turken, het Adviesorgaan Marokkanen en Tunesiërs, het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap en het bedrijfschap Slagersbedrijf. Op de hoofdpunten van de uitgebrachte adviezen zal hieronder worden ingegaan.
De Raad voor dierenaangelegenheden, het Landbouwschap, het Produktschap voor Vee, Vlees en Eieren en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde stellen de vraag aan de orde of het onderhavige besluit op voldoende wijze garandeert dat degenen die bij de slachthandelingen zijn betrokken, ook vakbekwaam zijn. Bij deze instanties ligt met name zorg ten aanzien van essentiële handelingen, zoals het toebrengen van de halssnede. In dit verband wordt aangedrongen op de invoering van een schriftelijk bewijs van vakbekwaamheid. Ik acht het niet noodzakelijk een schriftelijk bewijs van vakbekwaamheid in te voeren. De categorie personen bevoegd om ritueel te slachten wordt beperkt tot personen die daartoe op grond van artikel 44, achtste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren door de in dat artikel genoemd organisaties zijn gemachtigd dan wel aangewezen. Voorts geldt op grond van artikel 44, achtste lid, van de wet dat door middel van een schriftelijk bewijs de machtiging of de aanwijzing moet kunnen worden aangetoond aan de keuringsdierenarts. Hierbij ga ik er vanuit dat alleen die personen worden gemachtigd en aangewezen die de slachthandelingen, zoals het toebrengen van de halssnede, op de juiste wijze kunnen uitoefenen. Hier ligt een eigen verantwoordelijkheid van de betrokken organisaties. Desbetreffende personen zijn voorts verplicht om de aanwijzingen van de aanwezige keuringsdierenarts of keurmeester op te volgen. Ten slotte acht ik het voor het welzijn van het dier van groot belang dat het aantal toegestane toeschouwers bij de slachthandelingen is beperkt tot één. Dit garandeert dat de bij de slachthandelingen betrokken personen niet worden belemmerd of afgeleid door omstanders, waardoor juist essentiële handelingen, zoals het aanbrengen van de halssnede, zo nauwkeurig als mogelijk kunnen worden uitgevoerd.
Het Produktschap voor Vee, Vlees en Eieren stelt dat de eisen die op grond van artikel 6 van het onderhavige besluit worden gesteld aan inrichting, apparatuur en onderhoud daarvan ook in andere wetgeving, zoals de Regeling keuring en handel dierlijke produkten, worden gesteld en er dus sprake is van een doublure. Ingevolge laatstgenoemde regeling moeten materieel en instrumenten die bij het hanteren van levend pluimvee worden gebruikt, in goede staat van onderhoud worden gehouden. De vereiste goede staat van onderhoud in de zin van het onderhavige besluit betekent dat de toestand van de instrumenten, installaties en voorzieningen zodanig is dat zo veel mogelijk wordt voorkomen dat het dier opwinding of pijn of lijden ondergaat. Dit voorschrift wordt derhalve gesteld met het oog op een ander doel dan de voorschriften uit de Regeling keuring en handel dierlijke produkten of het Besluit produktie en handel vers vlees en de Regeling uitvoer vers vlees en vleesbereidingen. Laatstgenoemde regelgeving heeft namelijk uitsluitend betrekking op hygiëne, ter bescherming van de volksgezondheid, en op uniformering van de omstandigheden op sanitair gebied binnen de slachthuizen en niet op het welzijn van het dier rond het dodingsproces.
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde vraagt op welke wijze de controle op artikel 6 plaatsvindt. Zoals uit paragraaf 4 kan worden afgeleid, geschiedt ook de controle op artikel 6 door de ambtenaren van de Rijksdienst voor de keuring van vee en vlees (RVV), alsmede door de ambtenaren van de Algemene Inspectiedienst (AID).
De Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren pleit voor een algeheel verbod van export van vlees van in Nederland ritueel geslachte dieren. Artikel 44, zesde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren biedt echter uitdrukkelijk de mogelijkheid dat, ten behoeve van de vraag vanuit het buitenland naar vlees van op rituele wijze geslachte dieren, in Nederland gelegen slachtinrichtingen in aanmerking komen voor de in dat artikel bedoelde aanwijzing. Gezien deze keuze van de wetgever ben ik aan de wens van de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren niet tegemoet gekomen.
De Adviesraad Turken en het Adviesorgaan Marokkanen en Tunesiërs spreken in hun gezamenlijk ingediende advies de verwachting uit dat de naleving van het onderhavige besluit in de regel geen problemen zal opleveren. De kern van het advies is niettemin dat inwerkingtreding van het besluit achterwege moet blijven, zolang er geen oplossing is gevonden voor de capaciteitsproblematiek die zich tijdens het islamitische offerfeest voordoet. Ter oplossing van capaciteitsproblemen wordt voorgesteld dat daartoe aangewezen slachthuizen verplicht worden tot dienstverlening aan moslims. Artikel 44, vijfde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren beperkt echter de mogelijkheid om slachthuizen aan te wijzen; aanwijzing vindt plaats indien in het deel van het land dat vanuit de aan te wijzen inrichting pleegt te worden bediend, behoefte bestaat aan vlees afkomstig van volgens de desbetreffende ritus geslachte dieren. Ik acht capaciteitsproblemen op zich geen reden om slachthuizen aan te wijzen.
In aanvulling op het gezamenlijk ingediende advies wordt door de Adviesraad Turken afzonderlijk voorgesteld om artikel 44 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren te wijzigen in de zin dat uitsluitend één moslimorganisatie de bevoegdheid krijgt om een verzoek in te dienen inzake de aanwijzing van een inrichting waar het ritueel slachten mag plaatsvinden. Indien, anders dan thans geldt op grond van artikel 44 van de wet, de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek tot aanwijzing zou worden beperkt tot één moslimorganisatie, kan deze organisatie aan de betreffende slachthuizen nadere voorwaarden opleggen omtrent de aan moslims te verlenen diensten tijdens het offerfeest, aldus de Adviesraad Turken. Hetgeen met dit voorstel in beginsel wordt beoogd, namelijk het op organisatorische wijze oplossen van de capaciteitsproblemen, juich ik toe. Een wetswijziging is daarvoor echter niet noodzakelijk. Dit ook mede gelet op het feit dat in het gezamenlijk ingediende advies wordt aangegeven dat de landelijke samenwerkingsverbanden van minderheidsgroepen en de daarbij aangesloten islamitische organisaties bereid zijn mee te werken aan een geschikte opzet om te komen tot regionaal overleg tussen slachthuizen, moslimorganisaties en toezichthouders, opdat de beschikbare capaciteit van de slachthuizen optimaal kan worden benut.
6. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 44, achtste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bevat een aanwijzingsbevoegdheid tegenover de door de betreffende religieuze groepering aangewezen personen die de daadwerkelijke slachthandelingen verrichten. In artikel 5 van het besluit is een soortgelijke bevoegdheid toegekend tegenover de overige bij het slachtproces betrokken personen. Deze bevoegdheid is nodig omdat het ritueel slachten niet geautomatiseerd, doch grotendeels handmatig plaatsvindt. Een directe vorm van invloed van de toezichthouder op de verrichtingen is daarom gewenst.
De aanwijzingsbevoegdheid heeft niet slechts betrekking op het slachtproces in enge zin, doch tevens ook op de organisatie daarvan, voor zover daardoor een juiste gang van zaken tijdens het slachtproces kan worden beïnvloed. Hierbij moet gedacht worden aan het aantal personen dat een slachtinrichting wenst in te schakelen bij het slachtproces, maar ook bijvoorbeeld aan de wijze waarop het aanbieden van dieren gedurende het islamitisch offerfeest geschiedt.
Door het derde lid van artikel 5 wordt het aantal toeschouwers bij het slachten beperkt. De ervaring heeft geleerd dat het ontbreken van duidelijke normen er gedurende het islamitisch slachtfeest soms toe leidt dat de ordelijke gang van zaken bij het slachten in gevaar dreigt te komen omdat te veel personen op de slachtvloer vertoeven. Om toch tegemoet te komen aan de bij veel aanbieders van slachtdieren levende wens om getuige te kunnen zijn van het ritueel slachten, is bepaald dat ten hoogste één toeschouwer daarbij aanwezig mag zijn.
Naar aanleiding van het advies van de Raad voor dierenaangelegenheden is artikel 5, derde lid, aangepast. Uit dit artikellid volgt thans dat, behalve één toeschouwer, ook degenen die een aandeel hebben in de betreffende ritus bij het slachten aanwezig mogen zijn. Voor zover het de islamitische ritus betreft valt hierbij te denken aan de imam.
Het Landbouwschap en het Produktschap voor Vee, Vlees en Eieren achten het wenselijk dat wordt toegestaan dat vóór het slachten meerdere toeschouwers op de slachtvloer aanwezig moeten kunnen zijn. De Koninklijke Maatschappij voor Diergeneeskunde is van mening dat een publieke tribune voor toeschouwers tijdens het islamitische offerfeest toegestaan moet zijn. Deze suggesties neem ik niet over omdat de aanwezigheid van te veel personen, zoals ik in het bovenstaande al heb aangegeven, het risico meebrengt dat de ordelijke gang van zaken bij het slachten in gevaar komt.
In dit artikel is de wijze vastgelegd waarop het fixeren dient te geschieden. Daarbij is bepaald dat bij het slachten van runderen, schapen en geiten gebruik gemaakt wordt van een toestel dat pijn, lijden etc. voorkomt.
Dit zal derhalve in een aantal gevallen aanleiding geven tot aanpassing van de huidige praktijk, waarbij (met name bij het schaap) het fixeren van het dier geschiedt door het tegen de grond te drukken. In plaats daarvan zal gebruik dienen te worden gemaakt van een fixatietoestel of een burrie, een rek waarin het dier handmatig wordt gefixeerd.
De Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren acht minimale voorwaarden dringend gewenst voor het gebruik van burries, opdat elk onnodig lijden of ongerief voor de dieren wordt vermeden. Ik deel de mening van de Vereniging dat onnodig lijden of ongerief moet worden vermeden; dit laatste is echter al voorgeschreven op grond van artikel 3.
Voorwaarden die bij gebruik van burries in acht moeten worden genomen volgen uit artikel 6, tweede lid, op grond waarvan instrumenten en installaties voor het fixeren van dieren zo zijn ontworpen en zo worden gebruikt dat de dieren snel en doeltreffend worden gedood. Ook artikel 8, derde lid, is van belang, omdat dat bepaalt dat bij het gebruik van een burrie bij het ritueel slachten van schapen en geiten het fixeren door tenminste twee personen dient te geschieden.
Het is ook toegestaan om gebruik te maken van een zogenaamde restrainer, waarin het dier op mechanische wijze wordt gefixeerd. In dat geval hoeft slechts één persoon belast te zijn met de taak het dier in dit toestel te brengen.
Het bij het ritueel slachten van runderen voorgeschreven tijdmechanisme dient ertoe te bewerkstelligen dat geen verdere slachthandelingen kunnen worden verricht vóórdat het verbloeden is geëindigd. In de praktijk is gebleken dat in sommige gevallen te vroeg met de verdere slachthandelingen wordt aangevangen. Het voorgeschreven mechanisme heeft tot doel het feitelijk onmogelijk te maken om daartoe over te gaan alvorens de voor de betreffende diersoort bepaalde minimum-periode is verstreken. Naar aanleiding van de adviezen van de Raad voor dierenaangelegenheden, het Produktschap voor Vee, Vlees en Eieren en de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren merk ik op dat in het onderhavige besluit, conform de richtlijn, onder runderen tevens kalveren dienen te worden verstaan. Bij het fixeren van kalveren mag de fixatie dus, net zoals bij runderen, niet binnen 45 seconden worden opgeheven.
De voorgeschreven wachttijden zijn zodanig dat na verloop ervan het verbloeden met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft geresulteerd in het wegvallen van het bewustzijn en de pijngewaarwording.
De Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren spreekt in haar advies een voorkeur uit voor staande fixatie van dieren. De Raad voor dierenaangelegenheden dringt in haar advies aan om op korte termijn te onderzoeken of zijligging (inclusief het mechanisch kantelen over 90 graden) verplicht kan worden voorgeschreven voor alle onbedwelmd te slachten dieren. Dergelijke verplichtingen zijn niet in het onderhavige besluit opgenomen en volgen ook niet uit richtlijn nr. 93/119/EG. Naar aanleiding van het advies van de Raad zal ik echter over een te houden onderzoek met betrokken organisaties is overleg treden.
Het valt overigens niet uit te sluiten dat bij wijziging van inzichten ten aanzien van deze punten, communautair zal worden besloten om bijlage B bij richtijn nr. 93/119/EG aan te passen; in dit kader verwijs ik ook naar hetgeen is opgemerkt in paragraaf 3 van deze toelichting ten aanzien van artikel 13 van richtlijn nr. 93/119/EG.
Het in het eerste lid gestelde voorschrift dat de persoon die de halssnede toebrengt, niet tevens belast mag zijn met het fixeren, strekt er toe te voorkomen dat deze persoon onnauwkeurig te werk gaat onder invloed van de werklast die ieder van deze taken met zich brengt.
Bijlage D bij richtlijn nr. 93/119/EG beschrijft, zoals de Raad voor dierenaangelegenheden in haar advies terecht heeft opgemerkt, in de onderdelen 1 tot en met 3 het verbloeden nadat bedwelming van het dier heeft plaatsgevonden.
De in bijlage D opgenomen voorschriften ten aanzien van het verbloedingsproces zijn ook toepasbaar op het verbloeden van onbedwelmde dieren. Aangezien de richtlijn van toepassing is op ritueel slachten met uitzondering van bepalingen die betrekking hebben op het bedwelmen van dieren, is ter uitvoering van richtlijn nr. 93/119/EG in artikel 9, tweede lid, dan ook bepaald dat het verbloeden van de dieren overeenkomstig de voorschriften van bijlage D bij de richtlijn moet plaatsvinden.
Door de in het derde lid voorgeschreven wachttermijnen voor schapen, geiten, pluimvee en runderen wordt gegarandeerd dat geen verdere slachthandelingen plaatsvinden totdat het verbloeden van het betreffende dier is geëindigd.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J. J. van Aartsen
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. G. Terpstra
Richtlijn 93/119/EG Besluit ritueel slachten | |
---|---|
art. 1 | – |
art. 2 | art. 1 |
art. 3 | art. 3 |
art. 4 | art. 6, eerste lid |
art. 5, eerste lid onder a. | art. 7 |
art. 5, eerste lid onder b. | art. 8, eerste lid |
art. 5, eerste lid onder c. | – |
art. 5, eerste lid onder d. | art. 9, tweede lid |
art. 5, tweede lid | – |
art. 6, eerste lid | art. 6, tweede lid |
art. 6, tweede lid | art. 6, derde lid |
art. 7 | art. 5 |
art. 8 t/m 19 | – |
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-573.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.