Besluit van 8 november 1996, houdende wijziging van het Besluit dierenvervoer 1994

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 15 juli 1996, No. J. 967194, Directie Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op richtlijn nr. 95/29/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 tot wijziging van Richtlijn 91/628/EEG inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (PbEG L 148) en gelet op de artikelen 38, 45, 58, 60 en 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

De Raad van State gehoord (advies van 16 september 1996, no. W11.96.0287);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 30 oktober 1996, No. J. 9610136, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit dierenvervoer 19941 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen b en c wordt telkenmale «dieren» vervangen door: levende dieren.

2. In onderdeel f, onder 2°, wordt «tien uren» vervangen door: 24 uren.

3. De onderdelen j tot en met q worden geletterd l tot en met s.

4. Na onderdeel i worden de onderdelen j en k ingevoegd, die als volgt komen te luiden:

j. rusttijd: ononderbroken periode tijdens de reis waarin de dieren niet worden verplaatst met behulp van een vervoermiddel;

k. vervoerder: iedere natuurlijke of rechtspersoon die in de uitoefening van of ten behoeve van een beroep, onderneming of bedrijf dieren vervoert:

– voor eigen rekening

– voor rekening van derden, of

– door een vervoermiddel voor het vervoer van dieren aan een derde ter beschikking te stellen;

5. Onderdeel s komt te luiden:

s. derde land: land, niet zijnde een lid-staat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

6. Na onderdeel s wordt een onderdeel t ingevoegd, dat als volgt komt te luiden:

t. RVV: Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ingesteld bij ministeriële regeling van 13 september 1983, nr. J. 3762.

B

Artikel 4, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b wordt geletterd d.

2. Onderdeel a wordt vervangen door de onderdelen a tot en met c, die als volgt komen te luiden:

a. vervoer dat niet geschiedt in de uitoefening van of ten behoeve van een beroep, onderneming of bedrijf;

b. vervoer van gezelschapsdieren die hun baas gedurende een privéreis vergezellen;

c. vervoer van elk afzonderlijk gezond dier dat vergezeld wordt door een natuurlijk persoon die gedurende het vervoer verantwoordelijk is voor het dier, en.

3. In onderdeel d vervalt de zinsnede «door een motorvoertuig als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van het Wegenverkeersreglement dan wel».

C

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

  • 1. De vervoerder:

    a. vervoert de dieren niet en doet de dieren niet vervoeren onder zodanige omstandigheden dat zij worden blootgesteld aan letsel of onnodig lijden, en

    b. vergewist zich ervan dat de dieren zonder vertraging naar hun plaats van bestemming worden vervoerd.

  • 2. De vervoerder stelt bij het vervoer van éénhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens bestemd voor het intracommunautaire handelsverkeer of voor uitvoer naar derde landen, wanneer de reistijd langer is dan 8 uur, voor de gehele duur van de reis een reisschema op overeenkomstig het in hoofdstuk VIII van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG opgenomen model, onder vermelding van de eventuele halte- en overlaadplaatsen.

  • 3. De vervoerder vergewist zich ervan dat:

    a. het origineel van het reisschema op het juiste moment door de juiste personen naar behoren wordt in- en aangevuld;

    b. het origineel van het reisschema gedurende de gehele reis gehecht is aan het certificaat, bedoeld in artikel 58, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

    c. de met het vervoer belaste personen in het reisschema de tijdstippen en plaatsen vermelden waarop de vervoerde dieren tijdens de reis gevoederd en gedrenkt zijn;

    d. de met het vervoer belaste personen de dieren, die worden uitgevoerd naar een derde land en waarbij de reistijd over het grondgebied van de Europese Gemeenschap dan wel over zee op het tijdstip van het verlaten van het grondgebied langer dan 8 uren heeft geduurd, slechts verder vervoeren nadat de dieren door de in artikel 58, eerste lid, onderdeel a, van de wet bedoelde ambtenaar geschikt zijn bevonden om de reis voort te zetten en het reisschema door de ambtenaar na de controle is getekend, en

    e. de met het vervoer belaste personen bij terugkeer het origineel van het reisschema binnen zeven dagen terugzenden aan de RVV.

  • 4. Bij reizen over een afstand van meer dan 50 km, dient de vervoerder voorts:

    a. te beschikken over een door de eigenaar ondertekend document waaruit het bedrijf, het centrum of de instelling van oorsprong van de dieren, de plaats van vertrek, de plaats van bestemming, alsmede de datum en het uur van vertrek blijkt, voor zover deze gegevens niet reeds op grond van een ander wettelijk voorschrift worden verstrekt;

    b. bij reizen waarop punt 4 van hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG van toepassing is en afhankelijk van de vervoerde diersoort, het bewijs te leveren dat maatregelen zijn genomen om te voorzien in de behoeften aan drinken en voedsel van de vervoerde dieren tijdens de reis, zelfs wanneer het reisschema, bedoeld in het tweede lid, wordt gewijzigd of de reis door onvoorziene omstandigheden wordt onderbroken, en

    c. zich ervan te vergewissen dat de dieren van niet onder hoofdstuk VII van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG vallende soorten, tijdens het vervoer met passende tussenpozen en op passende wijze worden gedrenkt en gevoederd onverminderd hoofdstuk III van de genoemde bijlage.

  • 5. De vervoerder bewaart gedurende zes maanden een duplicaat van de in het tweede en vierde lid, onderdeel a, bedoelde documenten.

  • 6. De met het vervoer belaste personen dragen ervoor zorg dat een dier dat tijdens het vervoer ziek wordt of gewond raakt, zo spoedig mogelijk eerste hulp en indien nodig een passende diergeneeskundige behandeling krijgt. Zo nodig vindt onverwijld een speciale noodslachting plaats op zodanige wijze dat onnodig lijden wordt voorkomen.

D

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het vervoer van de onderscheiden soorten en categorieën van dieren, de belading, de reis- en rusttijden en de tussenpozen voor het voederen en drenken voldoen ten minste aan het terzake voor de desbetreffende soort of categorie bepaalde in de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG, onverminderd verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PbEG L 370).

2. In het vijfde lid wordt de zinsnede «de duur en de afstand van het vervoer,» vervangen door: de inrichting van de halteplaatsen en de behandeling van de dieren aldaar,.

E

Artikel 8 komt te luiden:

Artikel 8

  • 1. Iedere vervoersonderneming die dieren vervoert, is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel b, dan wel in een overeenkomstig de regelgeving van een andere lid-staat van de Europese Unie bijgehouden register als bedoeld in artikel 5, lid A, onderdeel 1, onder a) i), van richtlijn 91/628/EEG.

  • 2. Iedere in Nederland gevestigde vervoersonderneming die gewervelde dieren vervoert, beschikt over een door Onze Minister te verstrekken erkenning die geldig is voor vervoer van die dieren op de in bijlage l van richtlijn 90/675/EEG bedoelde grondgebieden.

  • 3. Vervoersondernemingen, gevestigd in een andere lid-staat van de Europese Unie of in een derde land, beschikken over een erkenning afgegeven door de bevoegde autoriteit van die onderscheidenlijk een lid-staat overeenkomstig artikel 5, lid A, onderdeel 1, onder a) ii), van richtlijn 91/628/EEG.

  • 4. De in het tweede lid bedoelde erkenning wordt slechts verstrekt indien de verantwoordelijke voor de betreffende vervoersonderneming zich schriftelijk ertoe heeft verbonden de geldende veterinaire voorschriften na te leven en hij daarbij in het bijzonder heeft verklaard dat de personen aan wie het vervoer wordt toevertrouwd:

    a. de nodige voorzieningen hebben getroffen om aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde te voldoen tot aan de plaats van bestemming, en

    b. binnen het bedrijf of bij een opleidingsinstelling een specifieke opleiding hebben gevolgd of over gelijkwaardige beroepservaring beschikken om gewervelde dieren te hanteren en te vervoeren en om zo nodig de vervoerde dieren op passende wijze te verzorgen.

  • 5. Onze Minister kan ter uitvoering van het vierde lid bij ministeriële regeling nadere regelen stellen.

F

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt de eerste zinsnede tot de komma vervangen door: Indien bij vervoer over een afstand van meer dan 50 km in strijd met de artikelen 58 tot 59 van de wet, dan wel met het bij of krachtens dit besluit bepaalde is gehandeld.

2. Aan het artikel wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

3. In geval van herhaalde overtredingen door personen werkzaam bij de betreffende vervoersonderneming van de artikelen 58 of 59 van de wet, dan wel van het bij of krachtens dit besluit bepaalde of in geval van een overtreding waarbij de dieren ernstig lijden, kan Onze Minister de erkenning, bedoeld in artikel 8, tweede lid, schorsen voor een bepaalde tijd of intrekken.

G

Artikel 18, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

b. een register van vervoersondernemingen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat de inwerkingtreding van dit besluit bij wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 november 1996

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de zesentwintigste november 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN DEEL

Met het onderhavige besluit wordt, ter uitvoering van richtlijn nr. 95/29/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 juni 1995 tot wijziging van Richtlijn 91/628/EEG inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer (PbEG L 148), het Besluit dierenvervoer 1994 gewijzigd.

De belangrijkste wijzigingen van richtlijn 91/628/EEG betreffen:

♦ toevoeging van de eis dat elke vervoerder van gewervelde dieren beschikt over een erkenning van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

♦ een verplicht reisschema indien de reistijd langer dan acht uur zal zijn;

♦ een extra controle op de toestand van de dieren bij uitvoer naar derde landen indien de reistijd over het grondgebied van de Gemeenschap dan wel over zee bij het verlaten van het grondgebied langer dan acht uur heeft geduurd;

♦ de vaststelling van beladingsnormen voor de verschillende diersoorten;

♦ de vaststelling van maximum-reistijden;

♦ verbetering van de handhavingsmogelijkheden, onder meer door de bevoegdheid van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij om de erkenning van de vervoersonderneming in te trekken bij herhaalde of ernstige overtredingen.

In de artikelsgewijze toelichting zal op deze punten nader worden ingegaan.

De wijziging van richtlijn 91/628/EEG leidt naast wijziging van het Besluit dierenvervoer 1994, tot aanpassing van de (mede) op dat besluit gebaseerde regelingen, in het bijzonder de Regeling dierenvervoer, de Regeling handel levende dieren en levende produkten en de Regeling vaststelling bescheiden dierenvervoer.

Richtlijn 95/29/EG betekent vanwege de aanscherping van de eisen die aan het vervoer van dieren gesteld worden, een lastenverzwaring voor vervoerders die in het kader van een beroep of bedrijf dieren vervoeren, in het bijzonder de vervoersondernemingen. Anderzijds leidt de wijziging van artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 91/628/EEG ertoe dat het vervoer van bijvoorbeeld privé-paarden die niet in het kader van een beroep, onderneming of bedrijf worden vervoerd, niet langer onder de regelgeving vallen. In die gevallen behoeft het vervoermiddel ook niet langer vooraf te worden gekeurd.

Voor de overheid betekent richtlijn 95/29/EG een lastenverzwaring met name vanwege het erkenningstelsel voor alle vervoersondernemingen die gewervelde dieren vervoeren. Voorts betekent de extra controle van de dieren bij uitvoer via Nederland naar een derde land ingeval de dieren reeds acht uur hebben gereisd, een verzwaring van de uitvoeringslasten.

Op grond van artikel 110, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren doorloopt het onderhavige besluit na vaststelling de zogenaamde voorhangprocedure in de beide kamers der Staten-Generaal.

Aan deze nota van toelichting is een transponeringstabel toegevoegd waarin wordt aangegeven door middel van welke artikelen van het Besluit dierenvervoer 1994 de bepalingen van richtlijn 95/29/EG zijn geïmplementeerd.

Ten aanzien van het nieuwe vierde lid van artikel 18 van richtlijn 91/628/EEG is in dit verband nog het volgende van belang.

In de tweede alinea wordt bepaald dat een lid-staat van de Europese Unie waar ernstige of herhaalde overtredingen zijn geconstateerd, het vervoer van dieren door de betreffende (buitenlandse) vervoerder op zijn grondgebied tijdelijk kan verbieden. Dit voorzover de mogelijkheid van verlening van wederzijdse bijstand tussen de lid-staten is uitgeput.

Aan dit vierde lid kan uitvoering worden gegeven door middel van de mogelijkheden die de Wet op de economische delicten biedt. Deze wet is ingevolge artikel 125 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing bij overtredingen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen van de laatstgenoemde wet die de basis vormen van het Besluit dierenvervoer 1994.

Op grond van artikel 7, onderdeel c, van de Wet op de economische delicten kan bij een economisch delict de veroordeelde, als bijkomende straf de gedeeltelijke stillegging voor ten hoogste een jaar van de onderneming, waarin het delict is begaan, worden opgelegd.

In het kader van het Besluit dierenvervoer 1994 heeft dit de vorm van een vervoersverbod voor de betreffende (buitenlandse) vervoerder op Nederlands grondgebied voor ten hoogste een jaar.

ADVIEZEN

Over het ontwerp van het onderhavige besluit is advies ontvangen van de volgende organisaties:

♦ Raad voor dierenaangelegenheden (RDA);

♦ Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Dieren (DB);

♦ Landbouwschap;

♦ Produktschap Vee en Vlees (PVV);

♦ Bedrijfschap voor de Handel in Vee;

♦ Air Transport Association Netherlands (ATAN);

♦ Rechten voor al wat leeft;

♦ Bedrijfschap Pluimveehandel en -industrie;

♦ SAVEETRA (Samenwerkende Veetransportbedrijven);

♦ FOCWA (Nederlandse vereniging van ondernemers in het carosseriebedrijf);

♦ Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde;

♦ Stichting Lekker Dier.

ATAN en de Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde kunnen instemmen met het ontwerp. FOCWA heeft medegedeeld zich geheel aan het advies van SAVEETRA te conformeren.

Hoofdpunt in de adviezen betreft het bewijs dat in artikel 6, vierde lid, onderdeel b, van het Besluit dierenvervoer 1994 (hierna: het besluit) wordt gevraagd in het kader van het voederen en drenken van de dieren tijdens de reis. Hierop wordt nader ingegaan in de toelichting bij artikel l, onderdeel C.

Voorts hebben het PVV, de Stichting Lekker Dier, het Bedrijfschap voor de Handel in Vee en de RDA in het kader van artikel 6, zesde lid, van het besluit verzocht om een lijst van in de Europese Unie aanwezige noodslachtplaatsen. Ik ben van mening dat een dergelijke lijst kan bijdragen aan een zinvolle invulling van dit artikel en zal derhalve in overleg met de andere lid-staten een aanzet geven tot een lijst van noodslachtplaatsen. Deze lijst zal voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige besluit onder de betrokken organisaties worden verspreid.

Ik ga er wel vanuit dat het bedrijfsleven zelf deze basis-lijst aan de hand van de praktijkervaringen actualiseert en eventuele wijzigingen bekend maakt in de sector.

Nagenoeg alle organisaties hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt om de beladingsnormen voor varkens, die tot de inwerkingtreding van het onderhavige besluit zijn vastgelegd in artikel 21 van de Regeling dierenvervoer, onder mijn aandacht te brengen. Omdat de normen als zodanig in het kader van het onderhavige besluit niet aan de orde zijn, heb ik de betrokken organisaties bij separaat schrijven van mijn standpunt in kennis gesteld.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I, onderdeel A

Ter uitvoering van richtlijn 95/29/EG wordt een aantal begripsbepalingen van artikel 1 van het besluit gewijzigd en worden twee nieuwe begripsbepalingen aan het artikel toegevoegd. Het gaat hier om het begrip «rusttijd» in onderdeel j en het begrip «vervoerder» in onderdeel k. De definitie van het begrip rusttijd is geformuleerd overeenkomstig de corresponderende bepaling in richtlijn 95/29/EG. Deze communautaire bepaling biedt echter niet de ruimte om, zoals verzocht door Rechten voor al wat leeft, de bepaling slechts gedeeltelijk te implementeren.

In het nieuwe onderdeel k is de formulering «in de uitoefening van of ten behoeve van een beroep, onderneming of bedrijf» gekozen in plaats van het in de richtlijn gebruikte «voor handelsdoeleinden en met winstoogmerk». Deze terminologie sluit beter aan bij die van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in het bijzonder bij die van artikel 58 van die wet. De eisen van het besluit blijven derhalve zowel betrekking hebben op het vervoer van dieren door personen die van het vervoeren van dieren hun beroep maken, als op het dierenvervoer in het kader van bijvoorbeeld een agrarisch bedrijf of een commerciële fokkerij van gezelschapsdieren. Dit is in overeenstemming met de blijkens artikel 1, tweede lid, van richtlijn 91/628/EEG beoogde reikwijdte van de richtlijn.

De omschrijving van het begrip «derde land» in onderdeel s is gewijzigd naar aanleiding van het sluiten van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Artikel I, onderdeel B

Voor een toelichting op het eerste subonderdeel wordt allereerst verwezen naar de toelichting op artikel l, onderdeel A. Het gewijzigde artikel 1, tweede lid, onderdeel a, van richtlijn 91/628/EEG zondert tevens van de reikwijdte van de richtlijn uit: «elk afzonderlijk dier dat vergezeld wordt door een natuurlijk persoon die gedurende het vervoer verantwoordelijk is voor het dier». Deze formulering wordt in het derde lid van artikel 4 van het besluit overgenomen voor zover het gezonde dieren betreft. Dit om de op grond van het besluit geldende regelgeving ter zake van het vervoer van wrak vee niet zinledig te maken.

Het tweede subonderdeel betreft een technische wijziging in verband met het komen te vervallen van het Wegenverkeersreglement.

Artikel I, onderdeel C

Eén van de belangrijkste wijzigingen van richtlijn 91/628/EEG betreft de aanvulling van de regeling omtrent het reisschema met het oog op de betere controleerbaarheid. Het uitgangspunt is dat bij reizen van meer dan acht uur naar een andere lid-staat van de Europese Unie of naar een derde land het vervoer vergezeld moet gaan van een reisschema gekoppeld aan het gezondheidscertificaat. Overeenkomstig het gewijzigde artikel 5, lid A, onderdeel 2, onder d ii), van richtlijn 91/628/EEG dient het reisschema bij uitvoer naar een derde land geviseerd te worden en dient (opnieuw) beoordeeld te worden of de dieren geschikt zijn voor het vervoer. Deze verplichting bestaat indien op het tijdstip van het verlaten van het grondgebied van de Gemeenschap de reis over land of over zee reeds langer dan acht uur heeft geduurd.

Ter uitvoering van deze gewijzigde communautaire bepalingen wordt artikel 6 van het besluit gewijzigd. Aan de controle-technische aspecten wordt voorts uitvoering gegeven door wijziging van de Regeling handel levende dieren en levende produkten.

Het Bedrijfschap voor de Handel in Vee en SAVEETRA hebben bij het nieuwe artikel 6, eerste lid, onderdeel b, gevraagd de bedoeling van dit voorschrift te verduidelijken. Dit artikelonderdeel schrijft voor dat de vervoerder zich ervan dient te vergewissen dat de dieren zonder vertraging naar hun plaats van bestemming worden vervoerd. Hiermee wordt bedoeld dat bij de keuze voor een route rekening moet worden gehouden met bijvoorbeeld de mogelijkheid van langdurig oponthoud door files of door werkzaamheden aan de weg. In beginsel moet voor de snelste route worden gekozen.

Ten aanzien van het tweede lid van artikel 6 van het besluit merkt Rechten voor al wat leeft op dat in aanvulling op deze bepaling de vervoerder verplicht zou moeten worden voor de reis een afschrift van het reisschema af te geven aan de controlerende instantie. Op grond van het gewijzigde artikel 5, tweede lid, onder c, richtlijn 91/628/EEG is de vervoerder van dieren verplicht het reisschema vóór aanvang van de reis aan de nationale autoriteiten te overleggen zodat tot de opstelling van het gezondheidscertificaat zal kunnen worden overgegaan. Zoals ook in de transponeringstabel is vermeld, zal deze verplichting worden geïmplementeerd in de Regeling handel levende dieren en levende produkten. Een specifieke verplichting om een afschrift van het reisschema te overleggen zou, gelet op de praktijk, overbodig zijn.

Het formulier van het reisschema is in viervoud uitgevoerd; het origineel blijft bij de vervoerder, de eerste kopie dient de vervoerder ingevolge artikel 6, vijfde lid, van het besluit zes maanden te bewaren, de tweede kopie moet na de reis bij de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) worden ingeleverd en de laatste kopie wordt voor vertrek aan de RVV overhandigd.

In het kader van artikel 6, derde lid, onderdeel c, van het besluit zou Rechten voor al wat leeft toegevoegd willen zien dat de vermelding op het reisschema van de tijdstippen en plaatsen, die goedgekeurd dienen te zijn en waar de dieren zijn gevoederd en gedrenkt, wordt gewaarmerkt door de plaatselijke autoriteiten en dat niet alleen het tijdstip van voederen en drenken wordt vermeld maar ook de tijdsduur van het rusten. Tevens zouden grensovergangen moeten worden voorgeschreven die beschikken over voor elk dier passende faciliteiten.

Ten aanzien van het waarmerken van het reisschema door de plaatselijke autoriteiten op goedgekeurde rustplaatsen kan worden opgemerkt dat ingevolge artikel 13, tweede lid, van richtlijn 95/29/EG de Raad communautaire criteria moet vaststellen waaraan halteplaatsen op het punt van onder meer de opvangstructuur, de mogelijkheden tot voederen en drenken moeten voldoen. Tot nu toe is op ambtelijk niveau overleg gevoerd over informele communautaire voorstellen voor deze criteria. Deze voorstellen hebben ook betrekking op toezicht door een bevoegde autoriteit op de halteplaatsen en op het reisschema.

Op communautair niveau zijn er voor de uitvoer naar derde landen – in tegenstelling tot de invoer uit derde landen – geen grensovergangen voorgeschreven. Het stellen van eisen aan deze grensovergangen is derhalve niet mogelijk. Wel zullen voor de halteplaatsen in de nabijheid van grensovergangen de eisen gelden die in het eerdergenoemde voorstel zijn opgenomen. Voor wat betreft de vermelding van de tijdsduur van het rusten, kan worden opgemerkt dat het reisschema, zoals dat is vastgesteld bij de Regeling vaststelling bescheiden dierenvervoer, al een dergelijke vermelding vraagt in de kolom «duur van de reisonderbreking».

Voor de suggestie van Rechten voor al wat leeft om in geval van een reistijd van meer dan 24 uur een verplichte rustperiode van ten minste 8 uur voor te schrijven, biedt de richtlijn geen ruimte.

ln onderdeel a van het vierde lid van artikel 6 van het besluit wordt bij reizen over een afstand van meer dan 50 kilometer voorgeschreven dat de vervoerder dient te beschikken over een door de eigenaar ondertekend document waaruit onder meer het bedrijf van oorsprong van de dieren en de plaats van bestemming blijkt. Met deze bepaling wordt invulling gegeven aan artikel 4 van richtlijn 91/628/EEG. Het PVV, het Bedrijfschap voor de Handel in Vee en het Bedrijfschap Pluimveehandel en -industrie verzoeken deze verplichting niet van toepassing te doen zijn op binnenlands vervoer. Aan dit verzoek kan ik, gelet op het dwingende karakter van genoemde communautaire bepaling, niet tegemoet komen.

Nagenoeg alle organisaties hebben bij onderdeel b van het vierde lid van artikel 6 van het besluit opgemerkt dat deze bepaling onduidelijk is; mij is verzocht aan te geven welk bewijs moet worden geleverd en wanneer.

ln punt 4 van Hoofdstuk Vll van de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG worden voor de diverse diersoorten rusttijden voorgeschreven. Voor sommige diersoorten geldt dat zij na een bepaalde reistijd ten minste een korte stop van een uur moeten maken, voor andere diersoorten is een maximale reistijd vastgesteld waarna zij verplicht ten minste 24 uur moeten rusten. Anders dan bij deze lange stops van ten minste 24 uur hoeven de dieren gedurende de korte stops van een uur niet te worden afgeladen. Voor aanvang van de reis moet op het reisschema worden aangegeven op welke plaats en wanneer er zal worden gestopt. Voor wat een korte stop betreft moet de vervoerder op het reisschema voldoende gegevens verstrekken om uit de opgave af te kunnen leiden waar de stop zal plaatsvinden. De vervoerder dient zich er voor de reis van te vergewissen dat op die plaats ook voorzieningen voor het voederen en drenken aanwezig zijn. De opgave op het reisschema wordt als bewijs daarvan beschouwd. Op deze naar waarheid ondertekende opgave zal in samenwerking met de andere lid-staten worden gecontroleerd.

Ten aanzien van de halteplaatsen waar ten minste 24 uur moet worden gerust, zijn communautaire voorschriften in voorbereiding. Naar verwachting voorzien deze in een systeem van erkende halteplaatsen waar ter plekke op het reisschema zal worden gecontroleerd. Zodra dit voorstel zal zijn aanvaard, is daarmee ook voldaan aan de wens van Rechten voor al wat leeft dat de vervoerder tijdens de reis te allen tijde dient te beschikken over een door de plaatselijke autoriteiten gewaarmerkte verklaring over de duur van de rust-, drenk- en voedertijden.

De opmerkingen die SAVEETRA plaatst bij het te ontwikkelen systeem van halteplaatsen zullen bij de onderhandelingen over het voorstel van de Commissie worden betrokken. Daarnaast geldt ook ten aanzien van de lange stops hetgeen hierboven ten aanzien van de korte stops is aangegeven.

Artikel I, onderdeel D

Met dit onderdeel wordt de redactie van artikel 7 van het besluit aangepast aan de toevoeging van de hoofdstukken Vl (beladingsdichtheid) en Vll (tussenpozen voor het drenken en het voederen, alsmede reis- en rusttijden) aan de bijlage bij richtlijn 91/628/EEG.

De voorschriften betreffende de belading in de op het besluit gebaseerde Regeling dierenvervoer komen te vervallen op het tijdstip dat het onderhavige besluit in werking treedt.

SAVEETRA plaatst bij de verwijzing in het eerste lid van artikel 7 naar verordening (EEG) nr. 3820/85 de vraag welke voorschriften nu prevaleren: de regelgeving ten aanzien van het dierenvervoer of de regelgeving ten aanzien van de rijtijden van de chauffeur. De reistijden zoals vastgelegd in het besluit zijn maximum-reistijden. lndien andere regelgeving kortere rijrijden voorschrijft, is dat voor de toepassing van het besluit geen probleem. De meest beperkende regelgeving vormt de leidraad.

lngevolge artikel 7, derde lid, van het besluit treedt de wijziging van de bijlage in werking met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijziging uiterlijk uitvoering moet zijn gegeven. Dat tijdstip is in artikel 2, eerste lid, eerste alinea, van richtlijn 95/29/EG bepaald op 31 december 1996.

Op grond van artikel 7, vierde lid, van het besluit wordt voorts van de wijziging van de bijlage bij de richtlijn mededeling gedaan in de Staatscourant.

ln hoofdstuk Vl van de gewijzigde bijlage zijn beladingsnormen opgenomen voor eenhoevige huisdieren, runderen, schapen, geiten, varkens en pluimvee. Met het oog op een uniforme toepassing daarvan, zal bij de uitvoering geen gebruik worden gemaakt van de onder de verschillende tabellen vermelde mogelijkheid tot afwijking van de normen. Het Bedrijfschap voor de Handel in Vee bepleit juist wel de mogelijkheid van afwijking van deze normen. In dat kader wil ik erop wijzen dat de normen die in bijlage Vl worden genoemd, ingevolge het nieuwe artikel 3, eerste lid, onderdeel a bis, van de richtlijn, minimumnormen zijn. Dit betekent dat slechts van deze normen kan worden afgeweken door van meer ruimte per dier uit te gaan. Wellicht dat bijvoorbeeld weersomstandigheden daartoe aanleiding geven. lk acht een dergelijke afwijking in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de betrokken vervoerder.

Ten aanzien van de systematiek van hoofdstuk Vll van de bijlage kan het volgende worden opgemerkt. De reistijd bij ander vervoer dan luchtvervoer van eenhoevigen, runderen, schapen, geiten en varkens is ten hoogste acht uur. Deze maximale reistijd kan evenwel verlengd worden indien het vervoermiddel voor wat de inrichting betreft aan bepaalde extra voorwaarden voldoet.

Deze eisen worden communautair vastgesteld. Mede met het oog daarop bepaalt richtlijn 95/29/EG dat deze voorwaarden pas met ingang van 1 januari 1998 behoeven te worden toegepast. Aangenomen kan worden dat beoogd is het gehele stelsel zoals beschreven in de punten 2 tot en met 9 van hoofdstuk Vll van de bijlage – met inbegrip van de maximale transportduur van acht uur – in één keer in te voeren. Op grond van artikel 7, derde lid, van het besluit treden derhalve op 1 januari 1998 de genoemde punten van de bijlage in werking. Het PVV heeft op dit punt met het oog op de concurrentiepositie bepleit dat de diverse data van inwerkingtreding worden afgestemd met de andere lid-staten. lk heb hiermee, gelet ook op de keuze voor 1 januari 1998 als datum van inwerkingtreding, rekening gehouden en daarnaast dit punt op communautair niveau aan de orde gesteld. SAVEETRA merkt op dat de nieuwe regelgeving en de nog vast te stellen nadere voorwaarden aan de vervoermiddelen een enorme lastenverzwaring voor het bedrijfsleven betekenen. Voor wat het onderhavige besluit deel ik deze mening niet; de nieuwe voorschriften hebben nagenoeg geen financiële consequenties. Ten aanzien van de nog vast te stellen extra voorwaarden voor wat de inrichting van het vervoermiddel betreft, kan ik nog niet overzien welke financiële gevolgen dit heeft. Wel staat vast dat deze extra voorwaarden niet verplicht voor de vervoerder zullen worden voorgeschreven; slechts indien de vervoerder de dieren gedurende een langere reistijd dan de maximale van acht uur wil vervoeren, moet zijn vervoermiddel aan deze extra voorwaarden voldoen.

Omdat het nieuwe hoofdstuk Vll van richtlijn 91/628/EEG een uitputtende regeling bevat omtrent de duur en de afstand van het vervoer is in het vijfde lid van artikel 7 van het besluit de mogelijkheid om bij ministeriële regeling terzake nadere regels te stellen komen te vervallen.

Daarnaast is de mogelijkheid opgenomen om nadere regels te stellen ten aanzien van de inrichting van halteplaatsen en de behandeling van de dieren aldaar. lngevolge het op grond van richtlijn 95/29/EG gewijzigde artikel 13, tweede lid, zal de Raad van de Europese Unie de communautaire criteria vaststellen waaraan halteplaatsen moeten voldoen. Deze criteria zullen niet in een nieuw hoofdstuk van de bijlage worden neergelegd, maar in een afzonderlijke verordening van de Raad. Om daaraan te zijner tijd uitvoering te kunnen geven, wordt thans in artikel 7, vijfde lid, een basis geschapen.

Artikel I, onderdelen E en F

Eveneens met het oog op een betere handhaving van de vervoersbepalingen is in het gewijzigde artikel 5 van richtlijn 91/628/EEG een registratie- en erkenningstelsel voorgeschreven. Elke in Nederland gevestigde vervoersonderneming die gewervelde dieren vervoert, moet beschikken over een erkenning van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. In dit kader wordt onder vervoersonderneming verstaan elke onderneming die zich beroepsmatig met het vervoer van dieren – ten behoeve van zichzelf of van anderen – bezighoudt. Dit betekent dat bijvoorbeeld ook de groothandelaar in vee die zelf zorgdraagt voor het vervoer van de dieren moet beschikken over een erkenning.

Artikel 8 van het besluit is daartoe in overeenstemming met artikel 1, onderdeel 4, van richtlijn 95/29/EG aangepast. De erkenning wordt slechts verstrekt onder overlegging van een verklaring dat de geldende veterinaire voorschriften zullen worden nageleefd en dat degenen aan wie het vervoer van de dieren is toevertrouwd de nodige voorzieningen hebben getroffen om aan de vervoersvoorschriften te voldoen en een specifieke opleiding hebben gevolgd of over een gelijkwaardige beroepservaring beschikken om gewervelde dieren te hanteren, te vervoeren en te verzorgen. Deze verklaring wordt afgegeven door degene die voor de onderneming verantwoordelijk is. Hiermee wordt de verantwoordelijkheid voor het goede verloop van het vervoer niet alleen bij de daadwerkelijke vervoerder gelegd, maar ook bij de leiding van de onderneming. Deze «gelaagde» verantwoordelijkheid is terug te vinden in het gewijzigde artikel 5 van de richtlijn. De verantwoordelijke van het vervoerbedrijf mag vervoer van dieren alleen toevertrouwen aan personeel dat daartoe is opgeleid of over gelijkwaardige beroepservaring beschikt. De vervoersonderneming krijgt slechts een erkenning indien het schriftelijk verklaart dat aan deze eis is voldaan.

Zowel SAVEETRA als het Bedrijfschap voor de Handel in Vee stellen dat het begrip erkenning in het onderhavige besluit onjuist wordt gehanteerd. Erkenningsregelingen worden door het bedrijfsleven zelf opgezet. Volgens deze organisaties is in artikel 8 veeleer sprake van een vergunningen- en registratiesysteem. Bij het gebruik van het begrip erkenning is aangesloten bij de corresponderende bepaling in richtlijn 95/29/EG. Deze bepaling schrijft tevens voor dat de bevoegde autoriteiten van de lid-staat van vestiging van het vervoerbedrijf deze erkenning moeten afgeven. De nadere invulling van het erkenningenstelsel zal in nauw overleg met het bedrijfsleven plaatsvinden.

Op grond van het vijfde lid van artikel 8 kunnen bij ministeriële regeling nadere regelen worden gesteld ten aanzien van de hierboven bedoelde verklaring, de vereiste opleiding of gelijkwaardige beroepservaring. Zoals hierboven reeds uiteengezet, kan een erkenning slechts worden verstrekt indien de verantwoordelijke van het vervoerbedrijf verklaart dat de daadwerkelijke vervoerder een specifieke opleiding heeft gevolgd of over voldoende beroepservaring beschikt om de dieren op passende wijze te verzorgen. Op grond van het vijfde lid van artikel 8 kan hieraan invulling worden gegeven.

Ter uitvoering van artikel 1, onderdeel 11, van richtlijn 95/29/EG is in een nieuw derde lid van artikel 17 van het besluit opgenomen dat de erkenning door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kan worden geschorst of ingetrokken bij herhaaldelijke of ernstig overtreding van de vervoersbepalingen.

Artikel 117, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren geeft een uitputtende opsomming van de maatregelen die – naast het strafrechtelijk optreden – ten aanzien van de vervoerder kunnen worden getroffen bij overtreding van het bepaalde bij of krachtens de wet.

In afwijking daarvan wordt met het onderhavige besluit de maatregel van de intrekking van de erkenning toegevoegd. De wettelijke basis daarvoor is gelegen in artikel 111 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

TRANSPONERINGSTABEL

Richtlijn 95/29/EGGewijzigd Besluit dierenvervoer 1994
artikel 1, onderdeel 1artikel 4, derde lid, onderdelen a en b
artikel 1, onderdeel 2, onder a)artikel 1, onderdeel f, onder 2
artikel 1, onderdeel 2, onder b)artikel 1, onderdelen j en k
artikel 1, onderdeel 3artikel 7, eerste lid
artikel 1, onderdeel 4 [5A.1 en 5A.2]artikelen 6, 8 en 9 en Regeling handel levende dieren en levende produkten
[5A.3]Regeling handel levende dieren en levende produkten
[5A.4]artikel 17 en artikel 117 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
[5B]
artikel 1, onderdeel 5
artikel 1, onderdeel 6
artikel 1, onderdeel 7
artikel 1, onderdeel 8Regeling handel levende dieren en levende produkten
artikel 1, onderdeel 9
artikel 1, onderdeel 10
artikel 1, onderdeel 11, eerste alineaartikel 17, derde lid
tweede alinea
artikel 1, onderdeel 12uitvoering door toepassing van de Wet op de economische delicten
artikel 1, onderdelen 13, 14 en 15artikel 7, eerste lid
artikel 2, eerste lid, eerste alineainwerkingtreding per 31/12/1996
tweede alinea artikel 7, derde lid
artikel 2, tweede lid

XNoot
1

Stb. 1994, 806.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 december 1996, nr. 239.

Naar boven