Besluit van 31 oktober 1996, houdende wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en enkele andere besluiten

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, van 10 juni 1996, nr. RV 219366, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 13, 14, 71 en 149 van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen;

De Raad van State gehoord (advies van 2 september 1996, nr. W09.96.0243);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 25 oktober 1996, nr. HW/RV 226838, Hoofddirectie van de Waterstaat, Hoofdafdeling Bestuurlijke en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Reglement verkeersregels en verkeerstekens 19901 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel i wordt als volgt gewijzigd:

a. «gele platen» wordt vervangen door: gele platen of gele vlakken.

b. «als bromfietsen worden voorts aangemerkt vierwielige motorvoertuigen» wordt vervangen door: onder bromfietsen worden mede verstaan vierwielige voertuigen.

2. Na onderdeel i wordt ingevoegd een onderdeel ia, dat luidt:

ia. brommobiel: bromfiets op meer dan twee wielen, die is voorzien van een gesloten carrosserie;.

3. In onderdeel af wordt «oranje platen» vervangen door: oranje platen of oranje vlakken.

B

Na artikel 2 wordt in Hoofdstuk I toegevoegd artikel 2a, dat luidt:

Artikel 2a

De regels van dit besluit betreffende motorvoertuigen en bestuurders van motorvoertuigen zijn, in plaats van de regels betreffende bromfietsen, mede van toepassing op brommobielen en bestuurders van brommobielen.

C

Aan artikel 22 wordt, met vervanging van de punt aan het einde van onderdeel b door een puntkomma, toegevoegd onderdeel c, dat luidt:

c. voor brommobielen 45 km per uur.

D

In artikel 42, tweede lid, wordt «ten minste 40 km per uur» vervangen door: ten minste 50 km per uur.

E

Het opschrift van paragraaf 27 in Hoofdstuk II komt te luiden:

Paragraaf 27.

Autogordels en kinderbeveiligingsmiddelen

F

Aan artikel 68 wordt na het zesde lid toegevoegd een nieuw lid dat luidt:

  • 7. Ingeval een weg is verdeeld in rijstroken met verkeer in dezelfde richting, kan de toepassing van een verkeerslicht worden beperkt tot één van deze rijstroken. In dat geval heeft het verkeerslicht slechts betrekking op het verkeer op de aangeduide rijstrook.

G

In artikel 69, tweede lid, wordt «zesde lid» vervangen door: zevende lid.

H

Artikel 85, derde lid, komt te luiden als volgt:

  • 3. In de gevallen, waarin niet langer dan drie uren mag worden geparkeerd, moet het motorvoertuig overeenkomstig het door Onze Minister bepaalde zijn voorzien van een duidelijk zichtbare parkeerschijf waarop het tijdstip staat aangegeven waarop met parkeren is begonnen.

I

Na artikel 87 wordt een paragraaf ingevoegd, die luidt:

Paragraaf 2. Autogordels en kinderbeveiligingsmiddelen

Artikel 88
  • 1. Indien op grond van medische noodzaak toepassing wordt gevraagd van artikel 149, tweede lid, van de wet voor wat betreft ontheffing van de verplichting tot gebruik van autogordels en kinderbeveiligingsmiddelen, kan een schriftelijke verklaring van een arts worden verlangd.

  • 2. De ontheffing vermeldt een geldigheidsduur van maximaal twintig jaar.

  • 3. Op de ontheffing wordt het symbool zoals aangeduid in artikel 5 van de richtlijn nr 91/671/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1991 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels in voertuigen van minder dan 3,5 ton (PbEG L 373) aangebracht.

  • 4. Een wijziging van de richtlijn nr 91/671/EEG gaat voor de toepassing van het derde lid gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

J

In artikel 96 wordt «het in artikel 119 bedoelde reglement» vervangen door: het met ingang van 1 november 1991 ingetrokken Reglement verkeersregels en verkeerstekens (Stb. 1966, 181).

K

In de bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 behorende bijlage 1 wordt in de tekst bij verkeersbord C9 «wagens en motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 km/h» vervangen door: wagens, motorvoertuigen die niet sneller kunnen of mogen rijden dan 25 km/h en brommobielen.

ARTIKEL II

Het Voertuigreglement2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1, onderdeel m, wordt na «één of twee gele of oranje platen,» ingevoegd: dan wel gele of oranje vlakken,.

B

Artikel 5.6.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel c, wordt als volgt gewijzigd:

a. Na «een gele plaat» wordt ingevoegd: of gele vlakken.

b. Na «een oranje plaat» wordt ingevoegd: of oranje vlakken.

2. Het tweede lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

a. «genoemde plaat en de wijze waarop deze moet zijn aangebracht» wordt vervangen door: genoemde plaat of vlakken en de wijze waarop deze moeten zijn aangebracht.

b. «twee gele of twee oranje platen» wordt vervangen door: twee gele of oranje platen dan wel gele of oranje vlakken.

3. Aan dit artikel wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt:

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, en het tweede lid, onderdeel b, tweede volzin, mogen bromfietsen op drie of meer wielen met gesloten carrosserie niet zijn voorzien van een plaat of vlakken als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c.

C

Na artikel 5.18.59 wordt een paragraaf ingevoegd die luidt:

§ 6. Diversen

Artikel 5.18.60

Bromfietsen op drie of meer wielen met gesloten carrosserie moeten aan de achterzijde zijn voorzien van een rond bord of rond vlak met een doorsnede van ten minste 0,20 m, wit van kleur met een rode rand en met in het witte vlak duidelijk leesbaar de aanduiding 45 in zwarte kleur.

ARTIKEL III

Het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12, onder a, wordt «artikel 8, eerste lid, onderdeel c» vervangen door: artikel 8, tweede lid, onderdeel c.

B

In artikel 15 wordt «artikel 10, eerste lid» vervangen door: artikel 14 van de wet.

C

In artikel 38 wordt na «politietaak,» ingevoegd: «en de buitengewone opsporingsambtenaren van de Rijksverkeersinspectie,».

D

In artikel 53, onderdeel d, wordt «in motorvoertuigen» vervangen door: in voertuigen.

ARTIKEL IV

In artikel 1, onderdeel d, van het Besluit van 16 september 1965 (Stb. 414)4, houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen m.b.t. het bewijs van vrijstelling, wordt na «één of twee gele of oranje platen,» ingevoegd: dan wel één of twee gele of oranje vlakken,.

ARTIKEL V

Artikel 3 van het besluit van 7 april 1995 (Stb. 247)5, houdende aanwijzing van ambtenaren belast met opsporing als bedoeld in artikel 159, onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994, komt te luiden:

Artikel 3

De Rijkshoofdcontroleurs van het Verkeer en de Rijkscontroleurs van het Verkeer van de Rijksverkeersinspectie zijn belast met het opsporen van de bij de artikelen 175 tot en met 177 van de Wegenverkeerswet 1994 strafbaar gestelde feiten.

ARTIKEL VI

  • 1. De artikelen I tot en met III en V van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat dertig dagen zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is voorgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal, en evenmin indien binnen die termijn door of namens een der kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der kamers de wens te kennen wordt gegeven dat het in dit besluit geregelde onderwerp bij wet wordt geregeld.

  • 2. Artikel IV van dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 oktober 1996

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de negentiende november 1996

De Minister van Justitie a.i.,

H. F. Dijkstal

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Vierwielige bromfietsen

Door de komst van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEG L 225), is in Nederland de vierwielige bromfiets geïntroduceerd. Het betreft hier een licht vierwielig motorvoertuig dat, hoewel het de juridische status heeft van bromfiets, het uiterlijk heeft van een kleine personenauto (de breedte bedraagt doorgaans ca. 1.40 m.). Vergelijkbare voertuigen kenden wij in Nederland tot voor kort alleen als invalidenvoertuigen. Deze vierwielige bromfiets bestaat reeds enige tijd in onder meer Frankrijk, België en Italië. Gebleken is dat ook in Nederland belangstelling bestaat voor dit voertuig, dat inmiddels de naam brommobiel heeft gekregen. De technische eisen waaraan deze brommobielen moeten voldoen om tot het verkeer toegelaten te worden, zijn opgenomen in voornoemde richtlijn. Deze is geïmplementeerd in het Voertuigreglement.

Als gevolg van de juridische status van brommobielen verdienen de gedragsregels voor het gebruik op de weg bijzondere aandacht. In de situatie voorafgaand aan dit besluit vielen de brommobielen onder de gedragsregels voor bromfietsen zoals die zijn opgenomen in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990). Hierdoor golden voor brommobielen de regels met betrekking tot het plaatsen op het trottoir, hetgeen tot ongewenste en hinderlijke situaties aanleiding kon geven. Voorts kon door de gelijkenis van de brommobiel met kleine personenauto's bij andere weggebruikers misverstand ontstaan omtrent de jegens bestuurders van brommobielen in acht te nemen gedragsregels, hetgeen met name bij slecht zicht aanleiding kon zijn tot ongewenste en gevaarlijke situaties. Om deze redenen is besloten om de brommobielen in het RVV 1990 onder de werking van de gedragsregels voor motorvoertuigen te brengen.

Gordeldraagplicht

In dit besluit wordt ook de basis gelegd voor het verzoek om een geneeskundige verklaring in het kader van een aanvraag tot ontheffing draagplicht autogordel. Men bedenke dat het van toepassing verklaren van gedragsregels betreffende motorvoertuigen op brommobielen met zich brengt, dat het hierbij zowel de reeds gebruikelijke aanvragen door bestuurders en passagiers van motorvoertuigen betreft, als ook de aanvragen door bestuurders en passagiers van brommobielen.

Overige wijzigingen

In dit besluit wordt de mogelijkheid gecreëerd om in situaties waar dat voorheen niet mogelijk was, de werking van een verkeerslicht te beperken tot één rijstrook. Voorts wordt toegestaan om bromfietsen die geen brommobiel zijn te voorzien van gele of oranje vlakken in plaats van gele of oranje platen; tevens is bepaald dat brommobielen niet van dergelijke platen of vlakken mogen zijn voorzien. Voorts zijn in dit besluit opgenomen twee wijzigingen betreffende de bevoegdheden van de controleurs van de Rijksverkeersinspectie.

De hierboven niet besproken wijzigingen hebben een overwegend technisch karakter.

ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A

Onderdeel 1, onder a: De wijziging is noodzakelijk gelet op de wijzigingen in artikel 5.6.1. Voertuigreglement.

Onderdeel 1, onder b: In de definitie van het begrip bromfiets werd in de situatie voorafgaand aan dit besluit de vierwielige bromfiets aangeduid als motorvoertuig. Dit kon, gelet op de in artikel 1, onderdeel z, opgenomen clausule waarin bromfietsen van het begrip motorvoertuigen werden uitgezonderd, niet worden gehandhaafd. Deze wijziging strekt er toe ieder misverstand over de onderlinge verhouding van de definitiebepalingen uit te sluiten.

Onderdeel 2: Nu voor een bepaalde categorie bromfietsen de gedragsregels voor motorvoertuigen van toepassing worden verklaard, is het wenselijk dat deze categorie afzonderlijk wordt gedefinieerd. Om die reden is in artikel 1 RVV 1990 een onderdeel ia ingevoegd waarin een definitie van de brommobiel is opgenomen. Aangezien het hier gaat om voertuigen die moeilijk van personenauto's kunnen worden onderscheiden, is als eis opgenomen dat de hier bedoelde voertuigen zijn voorzien van een gesloten carrosserie. Om dezelfde reden is het wenselijk dat voertuigen die zijn toegelaten en op de markt gebracht met een zoals bij cabriolets gebruikelijk neerklapbaar dak, en die voor het overige voldoen aan de in dit onderdeel gebruikte omschrijving, aan te merken als brommobiel. De hier gegeven definitie brengt met zich, dat de als zodanig bekend staande brombakfiets niet als brommobiel wordt beschouwd.

Onderdeel 3: De wijziging is noodzakelijk gelet op de wijzigingen in artikel 5.6.1. Voertuigreglement.

Artikel I, onderdeel B

Deze bepaling bevat de essentie van de nieuwe regeling betreffende brommobielen. De bepaling houdt in, dat bestuurders van brommobielen zich in het verkeer, anders dan bestuurders van bromfietsen geen brommobiel zijnde, dienen te houden aan de regels van het RVV 1990 zoals die voor bestuurders van personenauto's gelden. De bepaling is zo geredigeerd, dat elke suggestie dat tegelijk ook nog de regels voor bromfietsen van toepassing zouden zijn, wordt vermeden. Voorts houdt deze bepaling in, dat bestuurders van andere voertuigen dan brommobielen zich jegens bestuurders van brommobielen dienen te gedragen als waren de laatsten bestuurders van motorvoertuigen. Dit is, gelet op de verkeersveiligheid, van bijzonder belang bij het verlenen van voorrang. Hierbij zij opgemerkt, dat de in de situatie voorafgaand aan dit besluit voor alle bromfietsen verplichte gele dan wel oranje platen voor brommobielen ongewenst zijn daar zij beogen aan te duiden dat op de betrokken voertuigen de regels voor brom- dan wel snorfietsen van toepassing zijn. Om die reden is de voorheen in het Voertuigreglement bestaande eis dat brommobielen voorzien moeten zijn van twee gele platen komen te vervallen en vervangen door een verbod een dergelijke aanduiding te voeren. Voorts is de toepasselijkheid van de regels voor motorvoertuigen van belang voor onder meer het parkeren en het gebruik van de juiste plaats op de weg. Indien een voertuig op drie of vier wielen wel valt onder de bromfietsdefinitie van onderdeel i, en geen carrosserie heeft in de zin van onderdeel ia, zal de bestuurder ervan zich moeten houden aan de regels die gelden voor de bestuurders van (gewone) bromfietsen.

Artikel I, onderdeel C

Gelet op de plaats op de weg voor brommobielen, te weten op de rijbaan tussen het andere gemotoriseerde verkeer, ligt het in de rede geen lagere maximumsnelheid vast te stellen dan de constructiesnelheid zoals genoemd in artikel 1, onderdeel i RVV 1990.

Gezien in samenhang met artikel 42 betekent deze bepaling dat brommobielen niet zijn toegelaten op autowegen en autosnelwegen.

Artikel I, onderdeel D

Door deze wijziging worden autowegen uitsluitend toegankelijk voor motorvoertuigen die sneller kunnen en mogen rijden dan 50 km per uur. Gezien in samenhang met artikel 22, onderdeel c, betekent deze bepaling dat brommobielen niet zijn toegelaten op autowegen. Voordat werd besloten tot verhoging van de toelatingssnelheid is onderzocht of dit gevolgen zou kunnen hebben voor andere categorieën voertuigen. Hoewel het gevolgen zou kunnen hebben voor individuele voertuigen is niet gebleken dat categorieën van voertuigen getroffen zouden worden door de verhoging van de toelatingssnelheid.

Artikel I, onderdeel E

Door deze wijziging wordt het aangeduide opschrift in overeenstemming gebracht met het opschrift van paragraaf 2 in Hoofdstuk VI.

Artikel I, onderdeel F

Artikel 68, lid 7, strekt ertoe naast de in artikel 65, eerste lid geboden mogelijkheid de toepassing van verkeersborden te beperken tot één rijstrook, een gelijksoortige regeling voor verkeerslichten in het leven te roepen. De regeling maakt het mogelijk de toepassing van verkeerslichten te beperken tot één rijstrook, zodat verkeersstromen in dezelfde richting per rijstrook kunnen worden gereguleerd. In een aantal gevallen bestaat daaraan in de praktijk behoefte. Gedacht kan worden aan de dosering van het verkeer per rijstrook op toeritten van autowegen en autosnelwegen.

De beperking van de toepassing van een verkeerslicht tot één rijstrook, zal op een voor de weggebruiker duidelijke wijze worden aangegeven. Als regel zal dit geschieden door middel van pijlen die zijn aangebracht op het achtergrondscherm van het verkeerslicht.

Artikel I, onderdeel G

In de praktijk bleek het verweer dat de vroegere tekst van artikel 85, derde lid, RVV 1990 de suggestie kon wekken dat niet het motorvoertuig, maar de bestuurder ervan van een parkeerschijf diende te zijn voorzien, onvoldoende te weerleggen. Om die reden is in de huidige redactie aansluiting gezocht bij de formulering van artikel 25, tweede lid.

Artikel I, onderdeel H

Per 1 januari 1995 werd de tot die datum in artikel 89 RVV 1990 neergelegde ministeriële bevoegdheid tot het verlenen van ontheffing van de verplichting tot het gebruik van autogordels en kinderbeveiligingsmiddelen opgenomen in artikel 149, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. In laatstgenoemd artikel is de mogelijkheid geschapen om bij algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen omtrent de uitoefening van deze bevoegdheid.

In het eerste lid van artikel 88 wordt de bevoegdheid van de Minister om desgewenst een schriftelijke verklaring van een arts te verlangen uitdrukkelijk verankerd. De betrokken arts beoordeelt of voor een dergelijke verklaring een afzonderlijk medisch onderzoek is vereist.

Het tweede lid en het derde lid zijn een weerslag van Richtlijn nr. 91/671 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 16 december 1991 betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels in voertuigen van minder dan 3,5 ton (PbEG L 373). De Richtlijn eist in artikel 5 vermelding van een geldigheidsduur. Het tweede en derde lid strekken ertoe om in de wetgeving zelf vast te leggen wat de maximum geldigheidsduur van de ontheffing is. Tot nog toe werd overigens, in overeenstemming met de bovengenoemde richtlijn, reeds een geldigheidsduur vermeld. Slechts de maximum geldigheidsduur was niet wettelijk vastgelegd. In artikel 88, tweede lid is een maximum geldigheidsduur van 20 jaar genoemd, hetgeen enerzijds voldoet aan deze eis en anderzijds niet noopt tot het onmatig vaak herhalen van een ontheffingverlening voor chronische gevallen. Uiteraard vordert het belang van de verkeersveiligheid dat, de bijzondere omstandigheden van het geval in acht genomen, deze termijn zo kort als redelijkerwijs mogelijk is wordt gekozen.

Het opschrift van de bij deze maatregel nieuw ingevoegde paragraaf is gelijk aan het opschrift van de vroegere paragraaf 3, waarin artikel 89 (oud) was opgenomen. Doordat bij deze maatregel zowel voor de nummering van de paragraaf als van het artikelnummer gekozen is voor een nummering die afwijkt van die welke betrekking had op de bepalingen van voor 1 januari 1995 met betrekking tot draagplicht autogordel, wordt iedere verwarring met de vroegere bepalingen voorkomen.

Artikel I, onderdeel J

Gelet op de geringe snelheid van brommobielen is het wenselijk dat brommobielen worden geweerd van wegen die voor langzaam verkeer zijn gesloten. Teneinde te voorkomen dat als gevolg van de invoering van artikel 2a de brommobielen aan de werking van bord C9 zouden worden onttrokken, is de tekst bij dit bord zodanig gewijzigd, dat waar dit bord is geplaatst, de betreffende geslotenverklaring blijft gelden voor brommobielen. Er zij nog opgemerkt dat tengevolge van de werking van artikel 2a een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op meer dan twee wielen ook geldt voor brommobielen.

Artikel II, onderdeel A

Omdat in artikel 5.6.1 Voertuigreglement de mogelijkheid wordt geboden dat bij brom- of snorfietsen naast gele of oranje platen ook gebruik mag worden gemaakt van gele of oranje vlakken, moest ook de definitie van het begrip bromfiets in artikel 1.1, onderdeel m Voertuigreglement worden aangepast.

Artikel II, onderdeel B

Onderdelen 1 en 2: In de praktijk bleken zich gevallen voor te doen waarin gele of oranje platen minder goed toepasbaar zijn, en waarin gebruik wordt gemaakt van stickers of van geverfde vlakken. Daarom wordt toegestaan dat bij brom- of snorfietsen in plaats van gele of oranje platen ook gebruik mag worden gemaakt van gele of oranje vlakken. Bij ministeriële regeling zal worden bepaald, dat indien gebruik wordt gemaakt van vlakken, deze aangebracht moeten worden op een contrasterende achtergrond.

Onderdeel 3: Het van toepassing verklaren op brommobielen van de gedragsregels voor motorvoertuigen uit het RVV 1990, heeft tot gevolg dat er verwarring kon ontstaan indien brommobielen van gele of oranje platen of vlakken zouden zijn voorzien. Om dit te voorkomen is bepaald dat brommobielen niet van dergelijke platen of vlakken mogen zijn voorzien.

Artikel II, onderdeel C

Het is wenselijk dat de brommobiel voor de andere weggebruikers eenduidig herkenbaar is opdat van achteren naderend verkeer beter bedacht is op de beperkte snelheid van het voertuig. Behoudens de minimum doorsnee in verband met de zichtbaarheid zijn geen maten vermeld. Dit biedt de leverancier van de brommobiel de nodige flexibiliteit afhankelijk van de beschikbare ruimte aan de achterzijde van de brommobiel.

Artikel III, onderdelen A en B

Het betreft hier de correctie van een tweetal onjuiste artikel-verwijzingen.

Artikel III, onderdeel C

Met de aanpassing per 1 januari 1995 van artikel 38 Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kreeg de politie de mogelijkheid om in het kader van verkeerscontroles verkeerstekens te plaatsen en maatregelen te treffen ter geleiding van het verkeer. De aanpassing beoogde tevens aan de Rijksverkeersinspectie van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat de mogelijkheid te bieden om voor de verkeerscontroles, die door deze dienst in het kader van de verkeers- en vervoerswetgeving worden verricht, verkeersgeleiding toe te passen. De controleurs van de Rijksverkeersinspectie waren tot de invoering van de Politiewet 1993 aangesteld als onbezoldigd ambtenaar van Rijkspolitie, en in die hoedanigheid politieambtenaar. Met de invoering van de Politiewet 1993 zijn de controleurs buitengewoon opsporingsambtenaar geworden en zijn zij derhalve niet langer politieambtenaar. Om aan de Rijksverkeersinspectie de mogelijkheid te bieden in het kader van de verkeerscontroles borden te plaatsen en maatregelen te treffen, is het noodzakelijk om in artikel 38 de hier bedoelde buitengewone opsporingsambtenaren uitdrukkelijk te vermelden.

Artikel III, onderdeel D

Als gevolg van de toevoeging van artikel 2a in het RVV 1990 worden – kort geformuleerd – de parkeerregels voor personenauto's van toepassing op brommobielen. Hierdoor is wenselijk dat het bestaande regime van de invalidenparkeerkaart zoals neergelegd in Hoofdstuk V van het RVV 1990 en Hoofdstuk IV BABW onverkort van toepassing wordt op brommobielen. Daar het van toepassing verklaren van regels betreffende motorvoertuigen op brommobielen zich tot het RVV 1990 beperkt, zou er zonder de in dit onderdeel gegeven technische wijziging onvoldoende rechtsbasis zijn voor de gelijktijdig met deze maatregel te realiseren wijzigingen van het Besluit invalidenparkeerkaart.

Artikel IV

Daar in het Besluit van 16 september 1965 (Stb. 414), houdende vaststelling van het bewijs van verzekering voor de niet-kentekenplichtige motorrijtuigen en enkele regelen m.b.t. het bewijs van vrijstelling, voor het begrip bromfiets dezelfde definitie wordt gehanteerd als in het Voertuigregelement, diende ook in het besluit van 1965 te worden vastgelegd dat er in plaats van platen ook vlakken kunnen worden toegepast.

Artikel V

In het kader van de invoering van de Politiewet 1993, zijn de Rijkshoofdcontroleurs en de Rijkscontroleurs aangesteld als buitengewoon opsporingsambtenaar. Op grond van de regeling van de Minister van Justitie van 24 oktober 1995 (Stcrt. 211), zijn zij bevoegd verklaard tot het opsporen van feiten strafbaar gesteld bij of krachtens de in de bijlage van die regeling genoemde wetten, zoals de Wegenverkeerswet 1994, de Wet Goederenvervoer over de weg en de Wet gevaarlijke stoffen.

In verband met deze regeling was het niet langer noodzakelijk dat de controleurs op grond van artikel 159, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 zijn aangewezen voor bepaalde overtredingen. Zij zijn door het besluit van de Minister van Justitie namelijk, op grond van artikel 159, onderdeel a, belast met de opsporing van de feiten die bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 zijn strafbaar gesteld. Echter, op grond van artikel 159, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 dient bij algemene maatregel van bestuur te worden aangegeven voor welke feiten de aangewezen ambtenaren van verkeersinspecties met de opsporing zijn belast. Omdat wijziging van dit onderdeel b geruime tijd zal duren, is nu in de algemene maatregel van bestuur waarin de ambtenaren van de Rijksverkeersinspectie zijn aangewezen bepaald, voor welke artikelen van de Wegenverkeerswet 1994 en de daarop gebaseerde reglementen die opsporingsbevoegdheid geldt. Deze aanwijzing sluit aan bij de opsporingsbevoegdheid die hen op grond van onderdeel a van artikel 159 toekomt.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1990, 459, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 november 1994, Stb. 815.

XNoot
2

Stb. 1994, 450, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 juni 1996, Stb. 326.

XNoot
3

Stb. 1990, 460, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 november 1994, Stb. 815.

XNoot
4

Laatstelijk gewijzigd bij besluit van 16 juni 1994, Stb. 450.

XNoot
5

Gewijzigd bij besluit van 18 juni 1996, Stb. 326.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 december 1996, nr. 239.

Naar boven