Wet van 21 december 1995, houdende instelling van een Fonds economische structuurversterking (Wet Fonds economische structuurversterking)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ter financiering van investeringsprojecten van nationaal belang waarmee beoogd wordt de economische structuur te versterken, een begrotingsfonds in te stellen, waarin een deel van de aardgasbaten afzonderlijk zal worden beheerd, en dat op grond van artikel 2 van de Comptabiliteitswet (Stb. 1992, 351) de instelling van een begrotingsfonds bij de wet dient te geschieden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

  • 1. Er is een Fonds economische structuurversterking, hierna te noemen: het fonds.

  • 2. Het fonds is een begrotingsfonds als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Comptabiliteitswet.

  • 3. Onze Ministers van Economische Zaken en van Financiën beheren de begroting van het fonds.

Artikel 2

De ontvangsten van het fonds worden gevormd door:

a. de ontvangsten van de Staat met ingang van 1 januari 1995, voortvloeiend uit een stijging van het aardgasexportvolume ten opzichte van het in het Plan van Gasafzet 1990 van de N.V. Nederlandse Gasunie geraamde exportvolume, voor zover het niet betreft ontvangsten uit hoofde van de heffing van vennootschapsbelasting;

b. de ontvangsten van de Staat, verkregen in verband met de overbelevering van aardgas door de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. aan Brigitta Erdgas und Erdöl GmbH uit aardgaswinning in de Eemsmonding, voorzover het niet betreft ontvangsten uit hoofde van de heffing van vennootschapsbelasting, verminderd met het bedrag dat benodigd is voor een sluitende dekking van de totale uitgaven van het Fonds Investeringsrekening in 1990 en de daarop volgende jaren, doch met ten hoogste f 700 miljoen;

c. andere voor het fonds te bestemmen ontvangsten uit de winning van aardgas;

d. alle ontvangsten uit het vervreemden van deelnemingen van de Staat in naamloze vennootschappen of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, met uitzondering van de ontvangsten uit het vervreemden van de deelneming van de Staat in Koninklijke PTT Nederland N.V., voor zover benodigd voor de invulling van tekortreducerende taakstellingen als bedoeld in Bijlage 16.6.3 bij de Miljoenennota 1994 (Kamerstukken II 1993/94, 23 400, nr. 1), na aftrek van de kosten van het verwerven van deelnemingen van de Staat in naamloze vennootschappen of besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid;

e. overige voor het fonds te bestemmen ontvangsten uit het vervreemden van vermogensbestanddelen van het Rijk.

Artikel 3

  • 1. Ten laste van het fonds kunnen bijdragen worden toegekend aan andere begrotingen van het Rijk als bedoeld in artikel 1 van de Comptabiliteitswet ten behoeve van de financiering van:

    a. investeringsprojecten van nationaal belang waarmee beoogd wordt de economische structuur te versterken, voorzover betrekking hebbend op:

    1°. de verkeers- en vervoersinfrastructuur met inbegrip van kosten die samenhangen met milieumaatregelen;

    2°. de technologie-, telecommunicatie- en kennisinfrastructuur;

    3°. bodemsanering, voor zover verband houdend met de projecten genoemd onder 1°;

    4°. de stedelijke hoofdstructuur, voor zover die samenhangt met en functioneel een relatie heeft met de projecten genoemd onder 1°;

    b. de projecten in het kader van de investeringsimpuls, zoals bedoeld in de Voorjaarsnota 1993 (Kamerstukken II 1992/93, 23 100, nr. 1).

  • 2. Aan de toekenning van een bijdrage kunnen voorwaarden worden verbonden.

Artikel 4

  • 1. Ten gunste van de begroting van het fonds van enig jaar wordt het gerealiseerde batig saldo van het fonds van het voorafgaande jaar gebracht.

  • 2. Ten laste van de begroting van het fonds van enig jaar wordt het gerealiseerde nadelig saldo van het fonds van het voorafgaande jaar gebracht.

  • 3. Ten laste van het fonds kunnen in enig jaar niet meer uitgaven worden geraamd dan het totaal van de geraamde ontvangsten, inclusief het gerealiseerde batig saldo van het fonds van het voorafgaande jaar, verminderd met 25% van de bij de ontwerp-begroting voor dat jaar geraamde ontvangsten als bedoeld in artikel 2, onder a. Van deze regel mag in de jaren 1994 tot en met 1998 worden afgeweken indien en voorzover dit noodzakelijk is in verband met uitgaven voor projecten als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b.

  • 4. In afwijking van artikel 4, tweede lid, en artikel 65, tweede lid, aanhef en onder a, van de Comptabiliteitswet worden de begroting en de financiële verantwoording van het fonds uitsluitend op kasbasis gepresenteerd.

Artikel 5

Onze Minister van Economische Zaken kan in overeenstemming met Onze Minister van Financiën regels stellen met betrekking tot de voorwaarden waaronder de bijdragen betaalbaar worden gesteld, alsmede met betrekking tot de informatieverstrekking over de besteding van de verkregen bijdragen.

Artikel 6

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1993.

Artikel 7

Deze wet kan worden aangehaald als: Wet Fonds economische structuurversterking.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 december 1995

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

G. J. Wijers

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de zesde februari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1992/93, 1993/94, 23 002.

Handelingen II 1993/94, blz. 3518–3555; 3557–3584; 4194; 4313–4320; 4500-4501; 4503.

Kamerstukken I 1993/94, 23 002 (315, 315a, 315b, 315c).

Handelingen I 1995/1996, blz. 631–639.

Naar boven