Wet van 12 september 1996 tot wijziging van de Wet op de dierproeven

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (86/609/EEG, PbEG 358) noopt tot een wijziging van de Wet op de dierproeven, terwijl ook andere ontwikkelingen zodanige wijziging wenselijk maken;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

In de >Wet op de dierproeven (Stb. 1977, 67)1 worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt.

1. In artikel 1, eerste lid, wordt in de aanhef na «gewerveld dier» ingevoegd:, dan wel een levend ongewerveld dier van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen soort,.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt na «kenmerken» ingevoegd: van mensen of dieren of overeenkomstige toestanden of kenmerken van planten.

3. De zinsnede na onderdeel e van het eerste lid, beginnend met «voor zover», komt te luiden:

voor zover redelijkerwijs moet worden aangenomen dat daardoor het dier ongerief kan worden berokkend, of waarvan het beoogde of mogelijke gevolg de geboorte is van een dier dat ongerief ondergaat.

4. Onder vernummering van de leden 2 tot en met 4 in 3 tot en met 5 wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder het berokkenen van ongerief verstaan: het berokkenen van pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel.

5. In het vijfde lid (nieuw) wordt de omschrijving van «Onze Minister» gewijzigd in: «Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport» en wordt in de omschrijving van «inspecteur» «artikel 19» vervangen door: artikel 20.

6. Aan artikel 1 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Bij algemene maatregel van bestuur worden ongewervelde diersoorten aangewezen waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zij ongerief ondervinden van een dierproef.

B

Na artikel 1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1a

Bij uitoefening van bevoegdheden bij of krachtens deze wet wordt de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier als algemeen uitgangspunt gehanteerd.

C

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

  • 1. Het is verboden een dierproef te verrichten voor een doel

    a. dat, naar de algemeen kenbare, onder deskundigen heersende opvatting, ook kan worden bereikt anders dan door middel van een dierproef, of door middel van een dierproef waarbij minder dieren kunnen worden gebruikt of minder ongerief wordt berokkend dan bij de in het geding zijnde proef het geval is;

    b. waarvan het belang niet opweegt tegen het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend.

  • 2. Het is verboden een dierproef te verrichten door middel van LD50/LC50 test-methoden.

  • 3. Van het in het tweede lid bedoelde verbod kan door Onze Minister vrijstelling worden verleend indien wordt aangetoond dat voor de in dat lid genoemde methoden geen alternatief aanwezig is.

D

Na artikel 10 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

  • 1. Het is verboden een dierproef te verrichten indien niet:

    a. daarover tevoren een advies is uitgebracht door een op de voet van artikel 18a erkende dierexperimentencommissie;

    b. na een negatief advies van de dierexperimentencommissie een positief oordeel is gegeven door de Commissie van advies voor de dierproeven, bedoeld in artikel 18.

  • 2. Bij het opstellen van het advies beoordeelt de dierexperimentencommissie de proef aan de hand van het onderzoeksplan op de grondslag van het bepaalde in de artikelen 2, tweede en derde lid, 9, 10, 10b, 11, 12 en 13.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur worden eisen vastgesteld waaraan een plan als bedoeld in het tweede lid in ieder geval moet voldoen om door de commissie in behandeling te worden genomen.

  • 4. Indien de vergunninghouder op de voet van het eerste lid, onder b, het oordeel vraagt van de Commissie van advies voor de dierproeven, doet hij deze aanvraag vergezeld gaan van het onderzoeksplan, het advies en zijn standpunt daaromtrent.

  • 5. De Commissie van advies voor de dierproeven geeft haar oordeel binnen drie maanden na de aanvraag.

  • 6. De Commissie van advies voor de dierproeven doet van het door haar gegeven oordeel mededeling in de Staatscourant; daarbij worden de hoofdzaken vermeld van hetgeen het oordeel bevat met betrekking tot de proef.

Artikel 10b

  • 1. Het is, onverminderd artikel 10a, verboden een dierproef te verrichten waarbij het dier zeer ernstig ongerief kan worden berokkend, indien de proef niet van belang is voor de essentiële behoeften van mens of dier.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden omschreven wat voor de toepassing van het eerste lid onder zeer ernstig ongerief en onder de essentiële behoeften van mens of dier moet worden verstaan.

Artikel 10c

Het is verboden een dierproef te verrichten anders dan volgens het onderzoeksplan, bedoeld in artikel 10a, tweede lid.

Artikel 10d

Het is verboden een dierproef te verrichten voor het ontwikkelen van nieuwe danwel het testen van bestaande cosmetica waarvoor regels zijn vastgesteld op grond van de Warenwet.

E

In artikel 11 wordt de komma in onderdeel b na het woord «gebruikt» vervangen door een punt; het woord «of» in dat onderdeel alsmede onderdeel c vervallen.

F

Na artikel 11 wordt een artikel 11a ingevoegd, dat luidt als volgt.

Artikel 11a

  • 1. Het is verboden dieren te fokken of af te leveren met het oog op dierproeven zonder vergunning van Onze Minister.

  • 2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden geweigerd indien niet wordt voldaan aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen omtrent organisatie en personeel.

    De artikelen 4, eerste en tweede lid, 6 en 7 zijn van toepassing.

  • 3. Ten aanzien van de houder van een vergunning als bedoeld in het eerste lid zijn de artikelen 12, 14 en 15 van overeenkomstige toepassing, tenzij bij algemene maatregel van bestuur anders is bepaald.

G

Artikel 13 wordt gewijzigd als volgt.

1. Het eerste en het tweede lid worden vernummerd tot tweede onderscheidenlijk vierde lid.

2. een nieuw eerste lid wordt ingevoegd, luidende:

  • 1. Hij die een dierproef verricht, is verplicht ervoor zorg te dragen dat daarbij het proefdier ongerief wordt bespaard in de mate waarin dat mogelijk is zonder de proef te verijdelen.

3. In het tweede lid (nieuw) wordt «noemenswaardige pijn zou kunnen lijden» vervangen door: «ongerief zou kunnen ondergaan»; aan het lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van handelingen worden aangewezen waarbij, ongeacht het bepaalde in de vorige volzin, in alle gevallen verdoving moet plaatsvinden.

4. Na het tweede lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het is verboden op een proefdier meer dan eenmaal een proef te verrichten die ernstig ongerief berokkent.

5. In het vierde lid (nieuw) wordt «noemenswaardige pijn of ernstig ander ongemak zou lijden» vervangen door: ongerief zou ondergaan.

H

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid wordt de zinsnede «het in artikel 11 gestelde verbod» vervangen door: de in de artikelen 11 en 11a gestelde verboden.

2. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: Een vrijstelling mag geen betrekking hebben op zwerfhonden, zwerfkatten of uit het wild gevangen dieren met uitzondering van dieren van bij ministeriële regeling aangewezen soorten.

3. In het tweede lid wordt de zinsnede «de artikelen 9, 10, 11, 12 en 14» vervangen door: de artikelen 9, 10, eerste lid, 11, 11a, derde lid, 12, en 14.

I

Artikel 18 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid wordt «Onze Minister en degenen» vervangen door:

Onze Minister, de dierexperimentencommissie, de vergunninghouder en degenen.

2. In het zesde lid wordt «artikel 9, 12, 14 of 15» vervangen door:

artikel 9, 10a, derde lid, 10b, 11a, tweede en derde lid, 12, 13, tweede lid, 14, 15, 18a, tweede lid, of artikel 18f, tweede lid.

J

Na artikel 18 worden zes artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

  • 1. Onze Minister kan, gehoord de Commissie van advies voor de dierproeven, dierexperimentencommissies erkennen, die belast zijn met de advisering omtrent dierproeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 10a.

  • 2. Voor een erkenning komt slechts in aanmerking een dierexperimentencommissie waarvan uit het reglement blijkt:

    a. dat zij bestaat uit ten minste zeven leden, waaronder de voorzitter die niet in een arbeidsverhouding staat tot de vergunninghouder aan wie advies wordt uitgebracht;

    b. dat van de commissie in een evenredige getalsverhouding deel uitmaken deskundigen op het gebied van de dierproeven, van alternatieven voor dierproeven, van de proefdieren en hun bescherming, en van de ethische toetsing;

    c. dat ten minste twee van de onder b bedoelde deskundigen niet zijn betrokken bij het verrichten van dierproeven;

    d. dat behalve de voorzitter ten minste twee leden niet in een arbeidsverhouding staan tot de vergunninghouder aan wie advies wordt uitgebracht;

    e. dat de overige leden, indien zij betrokken zijn bij het verrichten van een dierproef, niet deelnemen aan de opstelling van het advies over die proef;

    f. dat bij de opstelling van het advies de door de desbetreffende vergunninghouder overeenkomstig artikel 14 aangestelde deskundige als adviseur zal worden betrokken;

    en waarvan het reglement voor het overige voldoet aan bij algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.

Artikel 18b

Van een erkenning als bedoeld in artikel 18a, eerste lid, doet Onze Minister mededeling in de Nederlandse Staatscourant. De artikelen 4, eerste tot en met derde lid, en 6, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18c

Een dierexperimentencommissie kan in haar reglement bepalen welke categorieën van proeven niet door de commissie in haar geheel behoeven te worden getoetst.

Artikel 18d

Een krachtens artikel 18a erkende dierexperimentencommissie doet van een wijziging van haar reglement schriftelijk mededeling aan Onze Minister.

Artikel 18e

De dierexperimentencommissie brengt jaarlijks vóór 1 april aan Onze Minister verslag uit van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Onze Minister stelt regelen omtrent de inhoud van het verslag.

Artikel 18f

  • 1. Onze Minister trekt een aan een dierexperimentencommissie verleende erkenning in indien de dierexperimentencommissie:

    a. niet langer voldoet aan de in artikel 18a, tweede lid, met het oog op erkenning gestelde voorwaarden;

    b. de verplichtingen die voor haar voortvloeien uit artikel 10a, tweede lid, niet of onvoldoende nakomt.

  • 2. Onze Minister kan een erkenning intrekken indien aan de dierexperimentencommissie binnen het tijdsverloop van een jaar minder dan een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen aantal adviezen zijn gevraagd.

  • 3. Een beslissing tot intrekking van een erkenning wordt niet genomen dan nadat de Commissie van advies voor de dierproeven is gehoord; deze stelt de dierexperimentencommissie in de gelegenheid, haar bezwaren tegen de intrekking kenbaar te maken. Van de intrekking wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de dierexperimentencommissie. Artikel 18b is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18g

De leden van de dierexperimentencommissies zijn verplicht tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid is bekend geworden, voorzover zij niet in hun hoedanigheid tot mededeling daarvan bevoegd of verplicht zijn.

K

Artikel 19 vervalt.

L

Artikel 25 komt te luiden:

Artikel 25

  • 1. Overtreding van artikel 2, 9, 10, 10a, eerste lid, 10b, eerste lid, 10d, 11, 11a, eerste en derde lid, 12, 13, 14, 15 of 24, of van een voorschrift, krachtens artikel 6, tweede lid, 11a, tweede lid, 16, derde lid, of 18b aan een vergunning, erkenning of ontheffing verbonden, is strafbaar.

  • 2. Handelen in strijd met de artikelen 2, 10, 10b, eerste lid, en 10d, alsmede indien het opzettelijk geschiedt, artikel 13, is een misdrijf. De overige in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.

  • 3. De strafbare feiten die ingevolge het tweede lid misdrijven zijn, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie; de strafbare feiten die ingevolge het tweede lid overtredingen zijn, worden gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de derde categorie.

M

Artikel 26 wordt vervangen door het volgende artikel.

Artikel 26

Met de opsporing van de in artikel 25 strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de ambtenaren bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de krachtens artikel 20 aangewezen ambtenaren.

N

Artikel 28 vervalt.

ARTIKEL II

Voor degene voor wie op het tijdstip waarop het bij deze wet in de Wet op de dierproeven ingevoegde artikel 11a, eerste lid, in werking treedt, het fokken of afleveren van dieren met het oog op dierproeven tot het terrein van zijn werkzaamheden behoort, geldt het in dat lid gestelde verbod niet gedurende drie maanden na bedoeld tijdstip, en, indien binnen die termijn een aanvraag om een vergunning als in dat lid bedoeld is ingediend, voorts niet totdat de beschikking waarbij op de aanvraag wordt beslist, onherroepelijk is geworden. Artikel 4, eerste lid, van de Wet op de dierproeven blijft met betrekking tot zodanige aanvraag buiten toepassing.

ARTIKEL III

De tekst van de Wet op de dierproeven wordt door de zorg van Onze Minister van Justitie in het Staatsblad geplaatst.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 12 september 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. G. Terpstra

Uitgegeven de vijftiende oktober 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 10 juli 1995, Stb. 355.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1991/92, 1992/93, 1993/94, 1994/95, 22 485.

Handelingen II 1994/95, blz. 5010–5042; 5089–5091.

Kamerstukken I 1994/95, 22 485 (287, 344); 1995/96, 22 485 (224, 224a, 224b).

Handelingen I 1995/96, blz. 2013–2024; 2028–2037.

Naar boven