Besluit van 28 december 1995, houdende wijziging van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen in verband met de wijziging van Bijlage II van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen en de nationale uitvoering van Resolutie MEPC.18(22)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 25 juli 1995, nr. S/J-13.490/95, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, Stafafdeling Wetgeving en juridische zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de Resolutie van de Mariene Milieu Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie 57(33) (Trb. 1994, 41), en op de artikelen 1, onder e, 4, 5, 7, 10, 11, 35 en 39 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;

De Raad van State gehoord (advies van 10 oktober 1995, nr. W09.95.0408);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 december 1995, nr. J-15.670/95, Directoraat-Generaal Scheepvaart en Maritieme Zaken, Stafafdeling Wetgeving en juridische zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen1 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In onderdeel g wordt de zinsnede «Deze gebieden zijn het gebied van de Oostzee en van de Zwarte Zee, welke als volgt worden omschreven:» vervangen door: Deze gebieden zijn het gebied van de Oostzee en van de Zwarte Zee en het Antarctisch gebied, die als volgt worden omschreven:.

2. Aan onderdeel g wordt een derde subonderdeel toegevoegd, luidende:

3°. onder het Antarctisch gebied wordt verstaan het zeegebied ten zuiden van 60° zuiderbreedte.

3. In de onderdelen k en l wordt «Maritieme Milieu Commissie» vervangen door: Mariene Milieu Commissie.

4. Onderdeel m komt te luiden:

m. de Standards: de bij ministeriële regeling vastgestelde voorschriften voor het lozen, zoals neergelegd in Resolutie MEPC.18(22) van de Mariene Milieu Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie.

5. Onderdeel n vervalt.

B

In artikel 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het derde lid komt onderdeel b te luiden:

b. de methode en de voorzieningen voor het lozen voldoen aan de Standards;.

2. In het vierde lid komt onderdeel b te luiden:

b. de methode en de voorzieningen voor het lozen voldoen aan de Standards;.

3. In het zevende lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «een goedgekeurde methode als bedoeld in de bijlage bij dit besluit» vervangen door: een methode als bedoeld in de Standards.

4. In het zevende lid komt onderdeel c te luiden:

c. de methode en de voorzieningen voor het lozen voldoen aan de Standards;.

5. In het achtste lid komt onderdeel b te luiden:

b. de methode en de voorzieningen voor het lozen voldoen aan de Standards;.

6. In het negende lid komt de eerste zin te luiden:

Ladingrestanten mogen uit een tank worden verwijderd door het toepassen van een methode voor ventilatie als bedoeld in de Standards.

7. Na het twaalfde lid wordt een nieuw dertiende lid ingevoegd, luidende:

  • 13. In afwijking van het vijfde tot en met het elfde lid, is in het Antarctisch gebied elke lozing van schadelijke vloeistoffen of van mengsels die zulke vloeistoffen bevatten, verboden.

C

In artikel 5A worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een schip gebouwd voor 1 juli 1986 is uitgerust met pompen en pijpleidingen waarmee zeker gesteld kan worden dat een tank, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen van categorie B, na het ledigen, geen groter restant bevat nabij de zuigopening en in de met deze tank verbonden pijpleidingen dan 0,3 m3.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Een schip gebouwd voor 1 juli 1986 is uitgerust met pompen en pijpleidingen waarmee zeker gesteld kan worden dat een tank, bestemd voor het vervoer van vloeistoffen van categorie C, na het ledigen, geen groter restant bevat nabij de zuigopening en in de met deze tank verbonden pijpleidingen dan 0,9 m3.

3. In het vijfde lid komt onderdeel b te luiden:

b. De beproevingen en het vaststellen van de restanthoeveelheden geschieden overeenkomstig de Standards.

4. In het vijfde lid vervalt onderdeel c.

5. In het zesde lid, onderdeel a, wordt de zinsnede «overeenkomstig het bepaalde in de bijlage bij dit besluit» vervangen door: overeenkomstig de Standards.

6. In het zevende lid komt onderdeel d te luiden:

d. het schip is voorzien van een handboek als bedoeld in de Standards.

D

In artikel 7A, eerste lid, wordt de zinsnede «alsmede het bepaalde in de bijlage bij dit besluit» vervangen door: alsmede de Standards.

E

In artikel 8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 3°, het vijfde lid, onderdeel b, subonderdeel 3°, het zesde lid, onderdeel c, subonderdeel 3°, en het zevende lid, onderdeel c, subonderdeel 3°, wordt de zinsnede «als bedoeld in de bijlage bij dit besluit» telkens vervangen door: als bedoeld in de Standards.

2. In het tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 3°, het vierde lid, onderdeel a, het vijfde lid, onderdeel a en onderdeel b, subonderdelen 2° en 3°, het zesde lid, onderdeel a en onderdeel c, subonderdelen 2° en 3°, het zevende lid, onderdeel a en onderdeel c, subonderdelen 2° en 3°, vervalt telkens het woord «goedgekeurde».

3. In het vierde lid, onderdeel a, het vijfde lid, onderdeel a en onderdeel b, subonderdeel 2°, zesde lid, onderdeel a en onderdeel c, subonderdeel 2°, zevende lid, onderdeel a en onderdeel c, subonderdeel 2°, wordt de zinsnede «als bedoeld in artikel 25 van de bijlage van dit besluit» telkens vervangen door: als bedoeld in de Standards.

4. In het vijfde lid, onderdeel a, subonderdelen 1° en 2°, het zesde lid, onderdeel b, subonderdelen 1° en 2°, het zevende lid, onderdeel a, subonderdelen 1° en 2°, en onderdeel b, subonderdelen 1° en 2°, wordt de zinsnede «overeenkomstig het bepaalde in de bijlage bij dit besluit» telkens vervangen door: overeenkomstig de Standards.

F

In artikel 9, eerste lid, wordt de zinsnede «een door Onze Minister vast te stellen model» vervangen door: het model als aangegeven in Aanhangsel IV van Bijlage II van het Verdrag.

G

In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het vijfde lid vervalt en het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

2. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de aanvraag tot het verkrijgen van een certificaat en de daarbij te overleggen bescheiden.

H

Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen, met inachtneming van het eerste lid, regels worden gesteld betreffende de verlenging van de geldigheidsduur van het certificaat.

I

In artikel 13 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het tweede en het derde lid vervalt het woord «Nederlandse».

2. Het vierde lid vervalt.

J

Artikel 15 en zijn opschrift komen te luiden:

Artikel 15 Nadere regels

Ter uitvoering van internationale afspraken en besluiten van volkenrechtelijke organisaties over voorkoming van verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld.

K

De bijlage vervalt.

ARTIKEL II

Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 april 1988, nr. S/J 30.689/88, houdende vaststelling van het internationaal certificaat van voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk (Stcrt. 101), op artikel 8, tweede lid, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 28 december 1995

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de dertigste januari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen strekt tot uitvoering van Bijlage II van het op 2 november 1973 te Londen tot stand gekomen Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, met Protocollen en Bijlagen met Aanhangsels (Trb. 1975, 147 en 1978, 187), gewijzigd en aangevuld bij het op 17 februari 1978 te Londen tot stand gekomen Protocol bij dat Verdrag met Bijlage en Aanhangsels (Trb. 1978, 188), hierna het Marpol Verdrag.

Het besluit beoogt verontreiniging ten gevolge van het lozen van schadelijke vloeistoffen te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken. Hiertoe wordt onder meer onderscheid gemaakt tussen het lozen van schadelijke vloeistoffen buiten een bijzonder gebied en het lozen van schadelijke vloeistoffen binnen een bijzonder gebied. De milieuhygiënische normstelling voor het lozen binnen bijzondere gebieden is strenger dan buiten dergelijke gebieden, aangezien bijzondere gebieden uit hoofde van een grotere kwetsbaarheid strengere criteria ten behoeve van hun bescherming vereisen.

In artikel 1, onderdeel g, zijn de bijzondere gebieden aangewezen door de Mariene Milieu Commissie (Marine Environment Protection Committee – MEPC) van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), de commissie voor alle aangelegenheden betreffende het voorkomen van verontreiniging van het mariene milieu door scheepvaart. Deze commissie heeft op 30 oktober 1992 Resolutie MEPC.57(33) (Trb. 1994, 41) aangenomen. In deze resolutie is Voorschrift 1, paragraaf 7, van Bijlage II gewijzigd door het Antarctisch gebied toe te voegen aan reeds bestaande bijzondere gebieden. Deze wijziging is internationaal op 1 juli 1994 in werking getreden.

In het onderhavige besluit is de nationale uitvoering van bovengenoemde resolutie uitgewerkt in artikel I, onderdeel A, onder 1 en 2.

Door aanvaarding van Resolutie MEPC.57(33) zijn tevens enige wijzigingen ter vereenvoudiging aangebracht in het internationale systeem van Bijlage II van het Marpol Verdrag. Hierbij zijn naast enkele redactionele aanpassingen in Voorschrift 1, paragraaf 6, en Voorschrift 4, onder meer de Voorschriften 3, 5, 8 en 14 gewijzigd en is de inhoud van de Appendices II en III vervangen. Ook deze wijzigingen zijn internationaal op 1 juli 1994 in werking getreden. Aan deze wijzigingen is uitvoering gegeven bij regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 maart 1995, nr. S/J 11.173/95, houdende vaststelling stoffenlijsten en waarden concentraties (Stcrt. 52).

In Resolutie MEPC.57(33) is voorts Voorschrift 2 van Bijlage II van het Marpol Verdrag gewijzigd. Hierbij is een bevoegdheid voor de lidstaten gecreëerd om onder bepaalde voorwaarden ontheffing te verlenen van bepaalde voorschriften met betrekking tot de bouw, inrichting of uitrusting van een schip als bedoeld in dit besluit, indien deze voorschriften het gevolg zijn van een aanscherping van de vervoersvoorwaarden van bepaalde stoffen. Dit voorschrift is nationaal niet uitgevoerd in artikel 2, aangezien bedoelde bevoegdheid reeds voortvloeit uit artikel 16, eerste lid, van het besluit.

In dit besluit is tevens de bijlage komen te vervallen. De bijlage vormde de nationale uitvoering van de op 5 december 1985 aanvaarde Resolutie MEPC.18(22) van de Mariene Milieu Commissie van de IMO. De in deze resolutie vervatte regels zijn niet bindend en bevatten technische en zeer gedetailleerde voorschriften voor het lozen van in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen en bepalingen voor de operationele handelingen bij het voorwassen van tanks met schadelijke vloeistoffen (ten behoeve van de uitvoering van de voorschriften 5, 5A en 8 van Bijlage II van het Marpol Verdrag). Deze resolutie maakt geen onderdeel uit van Bijlage II van het Marpol Verdrag en volgt derhalve ook niet de amenderingsprocedure uit dit verdrag. Aangezien het echter in de praktijk niet goed mogelijk is Bijlage II van het Marpol Verdrag uit te voeren zonder de voorschriften te volgen van de hierboven aangeduide resolutie, was in de nationale regeling ervoor gekozen aan de resolutie door middel van een bijlage op het niveau van de algemene maatregel van bestuur uitvoering te geven. Gelet op het feit dat een wijziging van de resolutie noopte tot wijziging van de bijlage bij het besluit, is het wenselijk geacht om bedoelde procedures in Resolutie MEPC.18(22) ter uitvoering van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen bij ministeriële regeling vast te stellen (artikel I, onderdeel A, onder 4). Zo kan snel en adequaat worden gereageerd op internationale wijzigingen van de resolutie (zie de toelichting op artikel I, onderdeel A).

Ook is in dit besluit een aantal bepalingen van regelgevende bevoegdheid aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie vervangen door een delegatiebepaling van regelgevende bevoegdheid aan de Minister (artikel I, onderdelen G, onder 2, H en J). Voor zover de beoogde harmonisatie van regelgeving dit thans niet verhinderde – in zowel het Besluit voorkoming olieverontreiniging door schepen als het op de Schepenwet gebaseerde Schepenbesluit 1965 zijn in vergelijking met het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen soortgelijke onderwerpen geregeld door middel van regelgevende bevoegdheden aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie – , is bedoelde vervanging doorgevoerd, aangezien een dergelijke bevoegdheid naar huidig inzicht niet behoort te worden toegekend aan een ambtelijk functionaris.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

In Voorschrift 1, paragraaf 7, van Bijlage II van het Marpol Verdrag is het Antarctisch gebied toegevoegd aan reeds bestaande bijzondere gebieden. De wijziging van artikel 1, onderdeel g, voorziet in de geografische afbakening van het gebied (onder 1 en 2). Als gevolg van deze wijziging zijn in artikel 1, onderdeel g, van dit besluit dat is gebaseerd op Voorschrift 1 van Bijlage II van het Marpol Verdrag, drie bijzondere gebieden aangewezen: de Oostzee, de Zwarte Zee en het Antarctisch gebied.

Er is voorts van de gelegenheid gebruik gemaakt om een kennelijke verschrijving in de aanduiding van de Mariene Milieu Commissie te herstellen (onder 3).

In onderdeel m was een begripsomschrijving van «ton» opgenomen. Aangezien gebleken is dat voor de toepassing van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen de grootte van het schip, bedoeld in de begripsomschrijving, niet van belang is, is deze begripsomschrijving komen te vervallen.

Vervolgens is in de begripsomschrijvingen een nieuw begrip «Standards» geïntroduceerd (onder 4). Het betreft hier de korte aanduiding van de internationale benaming voor de regels ten aanzien van het lozen en de restanthoeveelheden van schadelijke vloeistoffen in bulk (Standards for procedures and arrangements for the discharge of noxious liquid substances). Zoals reeds in het algemeen deel toegelicht zijn deze Standards op 5 december 1985 bij Resolutie MEPC.18(22) van de Mariene Milieu Commissie aangenomen. Op 11 maart 1994 heeft deze commissie wijzigingen van de Standards aangenomen, die op 1 juli 1994 – tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de wijzigingen van Bijlage II – in werking zijn getreden.

Het onderhavige besluit strekt ertoe om daar waar in het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen wordt verwezen naar de bijlage van het besluit, deze verwijzing te vervangen door een verwijzing naar de Standards, zoals omschreven in artikel 1, onderdeel m, van dit besluit (zie in het bijzonder artikel I, onderdeel E, onder 1, 3 en 4). Hierdoor is de bijlage komen te vervallen.

De Standards zijn bij ministeriële regeling vastgesteld. Op deze wijze wordt snel en adequaat uitvoering gegeven aan internationale wijzigingen van de Standards. Uitvoering bij ministeriële regeling is mogelijk, aangezien bij de implementatie van Resolutie MEPC.18(22), behoudens op ondergeschikte punten, geen keuze van beleidsinhoudelijke aard wordt gemaakt.

Er is hierbij gebruik gemaakt van de Engelse aanduiding Standards. Dit begrip geeft duidelijker zijn bedoeling weer dan een Nederlandse omschrijving van het begrip die in ruimere bewoordingen omschreven zou moeten worden. Bovendien heeft dit Engelse begrip ingang gevonden bij de beperkte doelgroep in de scheepvaartsector.

Ten slotte was in onderdeel n een begripsomschrijving van «goedgekeurd» opgenomen. Dit begrip was gekoppeld aan de bepalingen betreffende de methodes en de voorzieningen, bedoeld in de bijlage van het besluit. Deze methodes en voorzieningen behoefden als gevolg van de gehanteerde redactie in het besluit eveneens de goedkeuring van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, bedoeld in onderdeel n. Aangezien echter voor de toepassing van het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen de goedkeuring van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie niet noodzakelijk is voor een goede uitvoering van bedoelde methodes en voorzieningen naast de implementatie bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling van de Standards, kan deze begripsomschrijving vervallen (onder 5). Waar in de artikelen 5, 5A en 8 gebruik is gemaakt van dit begrip, strekken de onderdelen B, C, en E van artikel I er onder meer toe dit begrip te laten vervallen.

Onderdeel B

De toevoeging van het dertiende lid aan artikel 5 houdt verband met de aanwijzing van Antarctica als bijzonder gebied (onder 7). Voor het Antarctisch gebied wordt met de wijziging een totaal lozingsverbod voor schadelijke vloeistoffen van kracht. Dit verbod wordt nodig geacht vanwege de grotere kwetsbaarheid van het desbetreffende gebied in relatie tot andere bijzondere gebieden.

In artikel 5, twaalfde lid, van het besluit is bepaald dat de strengere lozingsvoorschriften voor de Zwarte Zee pas zullen gelden na een door Onze Minister vast te stellen tijdstip. Dit houdt verband met het bepaalde in Voorschrift 5, paragraaf 13, van Bijlage II van het Marpol Verdrag, waarin is bepaald dat de strengere lozingsvoorschriften voor een bijzonder gebied pas in werking zullen treden op een door de staten die aan een bijzonder gebied gelegen zijn, vastgesteld tijdstip, nadat deze staten aan de IMO hebben gemeld dat hun havens zijn voorzien van de ontvangstvoorzieningen, noodzakelijk als gevolg van de strengere lozingsvoorschriften die gelden in bijzondere gebieden. Het tijdstip van melding aan de IMO dient ten minste zes maanden voorafgaand aan de vastgestelde inwerkingtredingsdatum te geschieden. Aangezien havenontvangstvoorzieningen in het Antarctisch gebied niet kunnen worden gerealiseerd, is voor dit gebied het absolute lozingsverbod direct van toepassing. Voor de Oostzee is een dergelijke aanmelding reeds geschied, zodat artikel 5, twaalfde lid, beperkt is tot de Zwarte Zee.

Onderdeel C

Er is van de gelegenheid gebruik gemaakt om vanwege het verstrijken van de genoemde termijnen in artikel 5A, tweede en vierde lid, de desbetreffende leden aan te passen (onder 1 en 2). Hierdoor heeft het vijfde lid, onder b, van artikel 5A zijn betekenis verloren. Het nieuwe onderdeel b van het vijfde lid is opgenomen in verband met het vervallen van de bijlage. Door ineenschuiven van de leden is onderdeel c komen te vervallen (onder 4).

Onderdeel F

Het model van het ladingjournaal was opgenomen in de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 april 1988, nr. S/J 30.690/88, houdende vaststelling van het model-ladingjournaal (Stcrt. 101). In verband met de regelmatige wijzigingen van het model strekt dit onderdeel ertoe om het model van het ladingjournaal niet meer op te nemen in een ministeriële regeling, maar om rechtstreeks te verwijzen naar het internationale model van Aanhangsel IV van Bijlage II van het Marpol Verdrag. Hierdoor kan de ministeriële regeling vervallen. Het ladingjournaal wordt in de praktijk uitgegeven door de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders.

Onderdelen G en H

Het vaststellen van het model door Onze Minister van het certificaat van voorkoming van verontreiniging voor het vervoer van schadelijke vloeistoffen in bulk is geregeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen. Het is derhalve niet noodzakelijk dit nader te regelen in het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen. De huidige bepaling is dan ook komen te vervallen (onderdeel G, onder 1, zie de toelichting op artikel II).

Artikel 11, zesde lid, en artikel 12, tweede lid, bevatten een delegatiebepaling van regelgevende bevoegdheid aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie ten aanzien van voorschriften betreffende de aanvraag tot het verkrijgen van een certificaat en de daarbij te overleggen bescheiden, en de verlenging van de geldigheidsduur van het certificaat. Aangezien deze delegatiebepalingen van regelgevende bevoegdheid naar huidig inzicht niet behoren te worden verleend aan een ambtelijk functionaris, zijn deze bepalingen vervangen door een delegatiebepaling van regelgevende bevoegdheid aan de Minister (onderdelen G, onder 2, en H).

Onderdeel I

In de mede op artikel 13, tweede lid, gebaseerde Bekendmaking van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie van 20 maart 1995, nr. 305, houdende voorschriften voor chemicaliëntankers, gebouwd op of na 1 juli 1986 (Stcrt. 82), en de mede op artikel 13, derde lid, gebaseerde Bekendmaking van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie van 21 september 1995, nr. 307, houdende voorschriften voor chemicaliëntankers, gebouwd vóór 1986 (Stcrt. 200), zijn de regels ter uitvoering van de IBC-Code en de BCH-Code vastgesteld. In deze bekendmakingen wordt met het oog op een betere aansluiting bij het internationale karakter van de relatief kleine en hoog gespecialiseerde doelgroep die wat betreft de uitvoering van de (technische) regelgeving de Engelse taal als voertaal hanteert, grotendeels verwezen naar de authentieke Engelse tekst van de IBC-Code en de BCH-Code. Derhalve is vertaling van de IBC-Code en de BCH-Code in het Nederlands niet langer nodig en is in verband hiermee het woord «Nederlandse» komen te vervallen (onder 1).

Van de in artikel 13, vierde lid, bedoelde bevoegdheid is tot op heden geen gebruik gemaakt. De huidige bepaling is komen te vervallen (onder 2).

Onderdeel J

Artikel 15 bevatte een delegatiebepaling van regelgevende bevoegdheid aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie, die naar huidige opvattingen te weinig begrensd is en niet behoort te worden verleend aan een ambtelijk functionaris. Deze bepaling is in onderdeel J vervangen door een delegatiebepaling van regelgevende bevoegdheid aan de Minister. Bovendien strekt onderdeel J ertoe om in een praktijk gebleken behoefte te voorzien om overeengekomen voorschriften binnen met name de IMO, die veelal gedetailleerde technische voorschriften bevatten, op efficiënte en effectieve wijze te implementeren in de nationale regelgeving. Bij de implementatie wordt, behoudens op ondergeschikte punten, geen keuze van beleidsinhoudelijke aard gemaakt. In geval van afwijking van deze voorschriften, hetgeen kan voorkomen indien Nederland bijvoorbeeld nadere voorschriften wil stellen, zal uitvoering bij algemene maatregel van bestuur geschieden.

Onderdeel K

De bijlage bij het Besluit voorkoming verontreiniging door met schepen in bulk vervoerde schadelijke vloeistoffen vormde de nationale uitvoering van de procedures en de voorzieningen voor het lozen, het vaststellen van de restanthoeveelheden in ladingtanks en het verwijderen van ladingrestanten van schadelijke vloeistoffen in bulk, zoals internationaal opgenomen in Resolutie MEPC.18(22) van de Mariene Milieu Commissie van de IMO. Aangezien in artikel I, onderdeel A, onder 4, voorzien is in de vaststelling van de Standards bij ministeriële regeling, is de bijlage komen te vervallen.

Artikel II

Vanwege het vervallen in het onderhavige besluit van artikel 11, vijfde lid, dat stelt dat het certificaat moet zijn ingericht overeenkomstig een door Onze Minister vast te stellen model, is het noodzakelijk de daarop gebaseerde ministeriële regeling te voorzien van een nieuwe rechtsbasis, aangezien artikel 8, tweede lid, van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen bepaalt dat Onze Minister het model van het certificaat vaststelt. Hiertoe strekt deze bepaling.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XNoot
1

Stb. 1988, 112, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 november 1993, Stb. 672.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 13 februari van 13 februari 1996, nr. 31.

Naar boven