Besluit van 12 september 1996, houdende vaststelling van de Maatregel te boek gestelde luchtvaartuigen 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 maart 1996, nr. MJZ96011826, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op het op 19 juni 1948 te Genève tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale erkenning van rechten op luchtvaartuigen (Trb. 1952, 86), alsmede op de artikelen 1303, eerste lid, onder b, en 1321 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 584f, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 10, vierde juncto derde lid, van de Kadasterwet;

De Raad van State gehoord (advies van 11 juni 1996, nr. W08.96.0128);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 september 1996, nr. MJZ 96050717, Centrale Directie Juridische Zaken, afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Ministers van Justitie en van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. de Dienst: de Dienst voor het kadaster en de openbare registers, bedoeld in artikel 2 van de Organisatiewet Kadaster;

b. kantoor: een kantoor van de Dienst waar openbare registers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, van de Kadasterwet en een registratie voor luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 92 van die wet worden gehouden;

c. de bewaarder: de bewaarder, bedoeld in artikel 6 van de Kadasterwet;

d. het register: het register, bedoeld in artikel 1302 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

e. verdragsregister: een buiten Nederland gehouden register als bedoeld in artikel I, eerste lid, onder ii, van het op 19 juni 1948 te Genève tot stand gekomen Verdrag betreffende de internationale erkenning van rechten op luchtvaartuigen (Trb. 1952, 86);

f. nationaliteitsregister: een register als bedoeld in artikel 17 van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Stb. 1947, H 165).

Artikel 2

De verplichtingen die krachtens dit besluit rusten op de eigenaar van een luchtvaartuig, rusten, indien het luchtvaartuig toebehoort aan meer personen, aan een vennootschap onder firma, aan een commanditaire vennootschap of aan een rechtspersoon, mede op iedere mede-eigenaar, beherende vennoot of bestuurder.

Artikel 3

De bewaarder is bevoegd ter zake van het verzoek tot teboekstelling van een luchtvaartuig en ter zake van het verzoek of de aangifte tot doorhaling van de teboekstelling van een luchtvaartuig rechtstreeks in briefwisseling te treden met de houder van het desbetreffende verdragsregister.

HOOFDSTUK 2. TEBOEKSTELLING EN DOORHALING VAN DE TEBOEKSTELLING

Artikel 4

  • 1. Teboekstelling in het register is slechts mogelijk voor luchtvaartuigen met een maximaal toegelaten massa van ten minste 1000 kilogram.

  • 2. De teboekstelling van luchtvaartuigen vindt plaats door de inschrijving van het verzoek tot teboekstelling in het register.

  • 3. De teboekstelling van luchtvaartuigen geschiedt voor ieder luchtvaartuig onder een eigen nummer, welke nummers een ononderbroken reeks vormen.

Artikel 5

  • 1. De eigenaar die van een luchtvaartuig de teboekstelling wenst te verkrijgen, biedt ten kantore een daartoe strekkend verzoek ter inschrijving aan.

  • 2. Bij het verzoek tot teboekstelling wordt vermeld elk Nederlands en buitenlands register waar het luchtvaartuig te boek gestaan heeft, alsmede ingeval het verzoek een luchtvaartuig betreft als bedoeld in artikel 1303, derde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek het verdragsregister of soortgelijk buitenlands register waar dat luchtvaartuig te boek staat. Ingeval het luchtvaartuig in geen enkel ander register te boek staat of te boek gestaan heeft, wordt zulks in het verzoek vermeld.

  • 3. Het verzoek dient tevens de verklaring in te houden, bedoeld in artikel 1303, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. De rechterlijke goedkeuring wordt door de griffier van het college, dat haar gegeven heeft, op het verzoek aangetekend.

Artikel 6

  • 1. Teneinde de in artikel 5, derde lid, bedoelde goedkeuring van de verklaring te verkrijgen, legt de verzoeker over:

    a. een bewijs van inschrijving van het luchtvaartuig in het nationaliteitsregister;

    b. een door de directeur-generaal van de Rijksluchtvaartdienst afgegeven verklaring waaruit de maximaal toegelaten massa van het luchtvaartuig blijkt;

    c. ingeval het luchtvaartuig reeds in een verdragsregister of in enig soortgelijk buitenlands register heeft te boek gestaan, een door de bevoegde autoriteit afgegeven verklaring, waaruit blijkt dat de teboekstelling is doorgehaald nadat aan die autoriteit was gebleken dat ten aanzien van het luchtvaartuig geen rechten of beslagen waren ingeschreven dan wel dat degenen van wier recht of beslag uit een inschrijving blijkt, in de doorhaling hadden toegestemd, benevens een koopakte of enig ander stuk waaruit blijkt dat de verzoeker eigenaar van het luchtvaartuig is;

    d. ingeval het luchtvaartuig reeds in een verdragsregister of in enig soortgelijk buitenlands register te boek staat en in dat geval de verzoeker de eigendom van het luchtvaartuig heeft verkregen door toewijzing na een executie welke in Nederland heeft plaatsgevonden, een authentiek afschrift van het desbetreffende proces-verbaal van toewijzing;

    e. ingeval het luchtvaartuig niet in het register, een verdragsregister of in enig soortgelijk buitenlands register heeft te boek gestaan alsmede ingeval na de doorhaling van een vorige teboekstelling in het register geen teboekstelling in een verdragsregister of enig soortgelijk buitenlands register heeft plaatsgevonden, een verklaring van de bouwer, de koopakte of enig ander stuk waaruit blijkt dat de verzoeker eigenaar van het luchtvaartuig is;

    f. andere bescheiden, welke ter beoordeling of het luchtvaartuig voor teboekstelling vatbaar is, nodig mochten zijn.

  • 2. Een weigering van de goedkeuring wordt met redenen omkleed.

Artikel 7

  • 1. De eigenaar die een verzoek tot de eerste teboekstelling van een luchtvaartuig ter inschrijving aanbiedt, is, ingeval er meer dan één kantoor als bedoeld in artikel 1, onder b, is, vrij in de keuze van het kantoor.

  • 2. Wordt opnieuw teboekstelling van een luchtvaartuig, waarvan de teboekstelling is doorgehaald, verlangd, dan moet deze worden verzocht aan het kantoor waar het luchtvaartuig vóór de doorhaling te boek stond. Van de vroegere teboekstelling moet in het verzoek melding worden gemaakt.

  • 3. Stukken ter verkrijging van inschrijving van feiten die betrekking hebben op luchtvaartuigen of op de rechten waaraan deze onderworpen zijn, moeten worden aangeboden aan het kantoor waar de openbare registers worden gehouden, waarin het verzoek tot de eerste teboekstelling is ingeschreven.

Artikel 8

  • 1. Het verzoek, bedoeld in artikel 1304, eerste lid, onder a, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, wordt, voorzien van de in het vierde lid van dat artikel bedoelde rechterlijke machtiging, ter inschrijving aangeboden.

  • 2. De rechterlijke machtiging tot doorhaling wordt door de griffier van het college dat haar gegeven heeft, op het verzoek aangetekend.

  • 3. Teneinde deze machtiging te verkrijgen legt de verzoeker over een uittreksel van de registratie voor luchtvaartuigen, als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 92, tweede lid, onder a, c, d, e, f en g, van die wet, alsmede de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen.

  • 4. Een weigering van de machtiging wordt met redenen omkleed.

Artikel 9

  • 1. De aangifte, bedoeld in artikel 1304, eerste lid, onder b, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, wordt, voorzien van de in het vierde lid van dat artikel bedoelde rechterlijke machtiging, ter inschrijving aangeboden.

  • 2. De rechterlijke machtiging tot doorhaling wordt door de griffier van het college dat haar gegeven heeft, op de aangifte aangetekend.

  • 3. Teneinde deze machtiging te verkrijgen legt de verzoeker over:

    a. een uittreksel van de registratie voor luchtvaartuigen, als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 92, tweede lid, onder a, c, d, e, f en g, van die wet, alsmede de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen;

    b. indien het luchtvaartuig niet of niet meer de hoedanigheid van Nederlands luchtvaartuig heeft, een door de directeur-generaal van de Rijksluchtvaartdienst afgegeven verklaring, dat de inschrijving van het luchtvaartuig in het nationaliteitsregister is doorgehaald;

    c. in de andere gevallen de bescheiden, waaruit de gestelde feiten blijken.

  • 4. Een weigering van de machtiging wordt met redenen omkleed.

Artikel 10

  • 1. Het verzoek tot het verlenen van rechterlijke machtiging tot ambtshalve doorhaling, bedoeld in artikel 1304, eerste lid, onder b, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, wordt, voorzien van de in het vierde lid van dat artikel bedoelde rechterlijke machtiging, in de openbare registers ingeschreven.

  • 2. De rechterlijke machtiging tot doorhaling wordt door de griffier van het college dat haar gegeven heeft, op het verzoek aangetekend.

  • 3. Teneinde deze machtiging te verkrijgen legt de bewaarder bij het verzoek over:

    a. een uittreksel van de registratie voor luchtvaartuigen, als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 92, tweede lid, onder a, c, d, e, f en g, van die wet, alsmede de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen;

    b. in gevallen, als bedoeld in artikel 1304, eerste lid, onder b, onderdelen 1°, 2° en 3°, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, een door de directeur-generaal van de Rijksluchtvaartdienst afgegeven verklaring, dat de inschrijving van het luchtvaartuig in het nationaliteitsregister is doorgehaald;

    c. in een geval, als bedoeld in artikel 1304, eerste lid, onder b, onderdeel 4°, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, een door de bevoegde autoriteit afgegeven bewijsstuk van teboekstelling of een uittreksel uit het verdragsregister waaruit blijkt dat het luchtvaartuig aldaar te boek staat.

  • 4. Een weigering van de machtiging wordt met redenen omkleed.

Artikel 11

Ingeval een verzoek of aangifte is gedaan met het oog op doorhaling van de teboekstelling van een luchtvaartuig, geeft de bewaarder, behalve in een geval, als bedoeld in artikel 1304, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, hieraan slechts gevolg, indien geen inschrijvingen of voorlopige aantekeningen ten gunste van derden betreffende het luchtvaartuig bestaan of, indien zodanige inschrijvingen of voorlopige aantekeningen wel bestaan, geen dezer derden zich tegen doorhaling verzet.

Artikel 12

  • 1. Nadat een luchtvaartuig is te boek gesteld dan wel de teboekstelling van een luchtvaartuig is doorgehaald, zendt de Dienst daaromtrent per brief een kennisgeving aan de personen die dienaangaande volgens de bij de Dienst bekende gegevens belanghebbenden zijn.

  • 2. Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de in het eerste lid bedoelde kennisgevingen.

HOOFDSTUK 3. KENNISGEVING VAN VERKOOP NA BESLAG

Artikel 13

Het ter openbare kennis brengen van de voor de verkoop van een luchtvaartuig bestemde dag, bedoeld in artikel 584f, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, geschiedt door aankondiging van de voorgenomen verkoop in de Staatscourant en in ten minste twee te 's-Gravenhage veel gelezen dagbladen, welke zullen worden aangewezen door de rechtbank, bedoeld in artikel 584f, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

HOOFDSTUK 4. WIJZIGING

Artikel 14

Indien van een te boek staand luchtvaartuig enig in artikel 92, tweede lid, onder d, e en f, van de Kadasterwet genoemd gegeven is gewijzigd, dan wel het luchtvaartuig enige andere wijziging heeft ondergaan waardoor de beschrijving van het luchtvaartuig in de registratie voor luchtvaartuigen niet meer aan de werkelijkheid beantwoordt, kan de eigenaar een aangifte ter inschrijving aanbieden waarin de wijziging wordt vermeld.

HOOFDSTUK 5. OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer stelt de vorm vast van de verklaring, bedoeld in artikel 1303, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, en van de in hoofdstuk 2 bedoelde verzoeken en aangiften. Het bestuur van de Dienst stelt de vorm vast van de in artikel 14 bedoelde aangifte.

Artikel 16

In artikel 9, tweede lid, van de >Regeling Toezicht Luchtvaart1 wordt de zinsnede «Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen (Stb. 1957, 72)» vervangen door: titel 15 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 17

De Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen wordt ingetrokken.

Artikel 18

Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 1996.

Artikel 19

Dit besluit wordt aangehaald als: Maatregel te boek gestelde luchtvaartuigen, met vermelding van het jaartal van het Staatsblad waarin het zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 september 1996

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de zesentwintigste september 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Dit besluit vervangt de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen, welke vervanging noodzakelijk is in verband met de invoeging in Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek van een regeling van de rechten en voorrechten op luchtvaartuigen; men zie de wet van 26 januari 1995 tot vaststelling en invoering van titel 15 (Het luchtvaartuig) van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (Stb. 71). Deze materie wordt thans nog door de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen geregeld. Bij genoemde wet zijn de artikelen 2 en 3 van de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen, die mede de grondslag vormden voor de bepalingen van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen, vervangen door overeenkomstige bepalingen in titel 15 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek (de artikelen 1303, eerste lid, onder b, en 1321). Daarbij kan nog worden opgemerkt dat artikel 25 van de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen als grondslag eveneens is komen te vervallen door de inwerkingtreding van de wet van 28 oktober 1991 (Stb. 583) voor welk artikel 25 het overeenkomstige artikel 584f, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de plaats is getreden.

Het vorenstaande betekent dat een nieuwe maatregel moest worden vastgesteld. Het onderhavige besluit strekt daartoe. Ter onderscheiding van de ingetrokken Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen is het onderhavige besluit genoemd: Maatregel te boek gestelde luchtvaartuigen 1996.

2. Evenals voornoemde titel neerkomt op een meer geordende versie van bovengenoemde wet, is het onderhavige besluit een meer geordende versie van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen. Die ordening is tevens te baat genomen om de inkleding van de bepalingen van het onderhavige besluit, waar mogelijk, gelijk te maken aan die betreffende zee- en binnenschepen welke zijn opgenomen in de Maatregel teboekgestelde schepen 1992.

Gezien deze achtergrond behoeven de afzonderlijke artikelen in de regel slechts een summiere toelichting. Voor zover zij teruggaan op de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen kan immers volstaan worden met een verwijzing daarnaar, ervan uitgaande dat voor de opneming van de betrokken bepalingen dezelfde redenen bestaan als destijds reeds golden.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1

Het onderhavige artikel stemt overeen met artikel 1 van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen. In vergelijking daarmee is niet meer een omschrijving van «luchtvaartuig» opgenomen, welke omschrijving na de inwerkingtreding van de wet van 26 januari 1995 (Stb. 71) zal zijn vervat in het nieuwe artikel 3a van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek.

Daarmee is dezelfde opzet gevolgd als die is aangehouden in de Maatregel teboekgestelde schepen 1992, waarin het ook niet noodzakelijk is geacht de in de artikelen 1 tot en met 3 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek vermelde omschrijvingen van schepen, zeeschepen, zeevissersschepen en binnenschepen op te nemen.

Ook overigens wordt in diverse artikelen van de onderhavige maatregel aangesloten bij de in titel 8.15 van het Burgerlijk Wetboek voorkomende terminologie, met name waar het betreft de zinsneden «verdragsregister of soortgelijk buitenlands register» en «verdragsregister of enig soortgelijk buitenlands register»; men zie in dezen o.a. de artikelen 5, tweede lid, en 6, eerste lid, onder c tot en met e. Buiten twijfel dient daarbij te worden gesteld wat «soortgelijk» inhoudt, waartoe het volgende wordt opgemerkt. «Soortgelijk» in de voornoemde zinsneden ziet op een buitenlands register dat qua functie en doelstelling gelijk is aan een verdragsregister. Het gaat derhalve om een eigendomsregister met betrekking tot luchtvaartuigen. «Soortgelijk» slaat in dat verband derhalve op het soort register en niet op de juridische basis van het buitenlands register die dan soortgelijk aan het verdrag, genoemd in artikel 1300, onder a, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, zou moeten zijn.

Artikel 2

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met het soortgelijke artikel 2 van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992.

Artikel 3

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met het soortgelijke artikel 7 van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992.

Artikel 4

Dit artikel is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 2 van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen. Het eerste lid is gebaseerd op artikel 1303, eerste lid, onder b, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. In artikel 4, eerste lid, van dit besluit wordt gesproken van «maximaal toegelaten massa» in plaats van «maximum startgewicht», hetgeen geschiedt in navolging van artikel 92, tweede lid, onder f, van de Kadasterwet.

Artikel 5

Dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 10, eerste en tweede lid, van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen. In vergelijking met laatstgenoemde bepalingen kon, gelet op artikel 1303, zesde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, de tekst worden vereenvoudigd, waarbij redactioneel artikel 14, eerste en tweede lid, van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992 model heeft gestaan.

Het tweede lid behoeft nog de volgende toelichting. Voor een overboeking van een in een buitenlands register te boek staand luchtvaartuig naar het Nederlands register, zoals deze wel bestaat in het zee- en binnenvaartrecht (de artikelen 194, derde lid, en 784, derde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek), biedt het Verdrag van Genève geen ruimte. Dit heeft geresulteerd in de bepaling van artikel 1303, tweede lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, waarop echter in het derde lid een uitzondering is toegelaten: teboekstelling van een in een verdragsregister of in enig soortgelijk register te boek staand luchtvaartuig in het Nederlandse register is mogelijk, wanneer de eigenaar de eigendom van het betrokken luchtvaartuig heeft verkregen door toewijzing na een executie, die in Nederland heeft plaatsgevonden.

Het tweede lid houdt daarmee rekening, hetgeen niet het geval was in artikel 10, eerste lid, vierde zin, van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen.

Artikel 6

Dit artikel komt inhoudelijk nagenoeg overeen met artikel 10, derde en vierde lid, van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen. In vergelijking met de onderdelen c en d van dat derde lid heeft de redactie enige wijzigingen ondergaan. In de eerste plaats is het wenselijk gebleken de inhoud van onderdeel c van voornoemd derde lid te splitsen in twee nieuwe onderdelen (de onderdelen c en d van artikel 6, eerste lid, van het onderhavige besluit). In onderdeel d van genoemd artikel 6, eerste lid, worden thans bestreken de gevallen waarop artikel 1303, derde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek ziet.

Het gaat daarbij derhalve om de gevallen waarin luchtvaartuigen na een in Nederland plaatsgevonden hebbende toewijzing van de eigendom na een executie nog in een verdragsregister dan wel enig soortgelijk buitenlands register te boek blijven staan en vóór het aanbieden van het verzoek tot teboekstelling ter inschrijving de doorhaling van die teboekstelling nog niet heeft plaatsgevonden.

In vergelijking met artikel 10, derde lid, onder d, van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen heeft artikel 6, eerste lid, onder e, uitbreiding ondergaan. Voornoemd artikel 10, derde lid, onder d, bestreek namelijk niet ook het geval waarin het luchtvaartuig niet in het register heeft te boek gestaan alsmede niet het geval waarin na de doorhaling van een vorige teboekstelling in het register geen teboekstelling in een verdragsregister of enig soortgelijk buitenlands register heeft plaatsgevonden. Ook in die gevallen is het noodzakelijk dat een verklaring van de bouwer, de koopakte of enig ander stuk, waaruit blijkt dat de verzoeker eigenaar van het luchtvaartuig is, wordt overgelegd.

Artikel 7

Dit artikel is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 2a van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen. In het eerste lid van artikel 7 is in vergelijking met voornoemd artikel 2a – de zinsnede «, ingeval er meer dan één kantoor als bedoeld in artikel 1, onder c, is» toegevoegd. Thans is er slechts één zodanig kantoor, zodat zonder de ingevoegde zinsnede het eerste lid een «vrijheid» zou lijken te verschaffen die in de praktijk op dit moment niet bestaat.

Artikel 8

Dit artikel is inhoudelijk nagenoeg gelijkluidend aan artikel 11 van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen met dien verstande dat artikel 11, derde lid, onder b, niet is overgenomen. Gelet op artikel 624 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dit artikel komt te luiden na de inwerkingtreding van de wet van 26 januari 1995 (Stb. 71) is de voornoemde bepaling van artikel 11, derde lid, onder b, namelijk overbodig.

Duidelijkheidshalve is thans expliciet bepaald dat het ter inschrijving aan te bieden verzoek moet zijn voorzien van de in het tweede lid bedoelde rechterlijke machtiging.

Artikel 9

Dit artikel is inhoudelijk nagenoeg gelijkluidend aan artikel 12 van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen. Duidelijkheidshalve is ook in dit artikel thans expliciet bepaald dat het ter inschrijving aan te bieden verzoek moet zijn voorzien van de in het tweede lid bedoelde rechterlijke machtiging.

Artikel 10

Dit artikel is inhoudelijk nagenoeg gelijkluidend aan artikel 13 van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen. Het eerste lid van dit artikel kon worden vereenvoudigd, gelet op artikel 624 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zoals dit komt te luiden na de inwerkingtreding van de wet van 26 januari 1995 (Stb. 71).

Duidelijkheidshalve is ook in dit artikel thans expliciet bepaald dat het in te schrijven verzoek moet zijn voorzien van de in het eerste lid bedoelde rechterlijke machtiging (zie tweede lid).

Artikel 11

In vergelijking met de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen is deze bepaling nieuw. Zij is ontleend aan artikel 29 van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992, welke bepaling via artikel 38 van de Maatregel teboekgestelde schepen 1990 is ontleend aan artikel 37 van de Maatregel teboekgestelde schepen. Hetgeen in de nota van toelichting van de laatstgenoemde maatregel bij de artikelen 36 en 37 in de tweede alinea is opgemerkt geldt mutatis mutandis ook bij de behandeling van verzoeken tot doorhaling van de teboekstelling van luchtvaartuigen. Kort samengevat komt dat erop neer dat de bewaarder op de door de rechtbank verleende machtiging mag afgaan, voor zover derde-belanghebbenden in de verzoekschriftprocedure zijn gehoord of opgeroepen. Derhalve mag de bewaarder niet tot doorhaling overgaan als na de verleende machtiging van de rechtbank en vóór de ontvangst van het verzoek door de bewaarder inmiddels nieuwe inschrijvingen of voorlopige aantekeningen ten gunste van derden hebben plaatsgevonden. Alsdan zal de bewaarder de doorhaling moeten weigeren en zal een nieuw verzoekschrift bij de rechtbank moeten worden ingediend, tenzij de bewaarder is gebleken dat deze derden zich niet tegen de doorhaling verzetten.

Artikel 11 van het onderhavige besluit houdt evenwel rekening met het het geval genoemd in artikel 1304, eerste lid, onderdeel b, onder 4°, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek. Als namelijk een luchtvaartuig na een executie in een Verdragsstaat buiten Nederland, welke plaatsvond overeenkomstig het Verdrag van Genève, in een verdragsregister te boek staat, vindt het voorschrift van artikel 11 geen toepassing.

Artikel 12

Dit artikel is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 13a van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen.

Artikel 13

Dit artikel is gelijkluidend aan artikel 29 van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen.

Artikel 14

In artikel 14 is de mogelijkheid neergelegd voor de eigenaar van een te boek staand luchtvaartuig om een aangifte ter inschrijving aan te bieden van wijzigingen die het luchtvaartuig heeft ondergaan (waaronder met name wijziging van de in artikel 92, tweede lid, onder d, e en f, van de Kadasterwet genoemde gegevens) en die tot gevolg hebben dat de beschrijving van het luchtvaartuig in de registratie voor luchtvaartuigen niet meer overeenstemt met de werkelijkheid. Aldus wordt de mogelijkheid geboden van actualisering op initiatief van de eigenaar van de in de registratie voor luchtvaartuigen op grond van artikel 92, tweede lid, van de Kadasterwet ten aanzien van elk daarin te boek staand luchtvaartuig opgenomen gegevens.

Voor te boek staande schepen bestaat wel een wettelijke verplichting tot het doen van aangifte van veranderingen in de omschrijving daarvan in de registratie voor schepen. Deze reeds sinds geruime tijd bestaande verplichting is neergelegd in artikel 35 van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992. Voor te boek staande luchtvaartuigen heeft een dergelijke verplichting tot nu toe niet bestaan. Er is geen reden om thans wel zo'n verplichting in de Maatregel teboekgestelde luchtvaartuigen op te nemen. Zoals reeds is opgemerkt in de memorie van antwoord bij de Kadasterwet (Parl. gesch. Kadasterwet, p. 306) deden zich onder het tot nu toe geldende recht in deze immers geen problemen voor. Voorzover zich toch problemen voordoen of dreigen voor te doen bij vervreemding of bezwaring van het luchtvaartuig als gevolg van het niet vermeld zijn in de registratie voor luchtvaartuigen van de meest recente motorgegevens biedt de in artikel 14 geopende mogelijkheid tot het aangeven van wijzigingen een oplossing. Voorts wordt opgemerkt dat het Verdrag van Genève betreffende de internationale erkenning van rechten op luchtvaartuigen (Trb. 1952, 86), tot uitvoering waarvan titel 8.15 BW en de onderhavige Maatregel strekken, geen verplichting bevat tot het aangeven van wijzigingen die het luchtvaartuig heeft ondergaan.

Het nadeel dat in de registratie voor luchtvaartuigen op te nemen gegevens als die omschreven in artikel 92, tweede lid, onder d, e en f van de Kadasterwet bij gebreke van een verplichting tot het doen van aangifte van wijziging daarvan niet goed kunnen worden bijgehouden, weegt naar het oordeel van de ondergetekenden niet voldoende op tegen de verzwaring van de administratieve lasten die een zodanige verplichting voor eigenaren van te boek staande luchtvaartuigen met zich mee zou brengen. Aangenomen moet worden dat in de praktijk deze verplichting vooral aan de orde zou komen bij verwisseling van vliegtuigmotoren (vgl. artikel 92, tweede lid, onder e, Kadasterwet). Anders dan bij schepen het geval is, worden bij luchtvaartuigen de motoren namelijk periodiek voor onderhoud verwijderd. Dit – soms zeer ingrijpende – onderhoud neemt zodanig veel tijd (meer dan een maand) in beslag dat het vanuit economisch oogpunt onverantwoord is om het luchtvaartuig gedurende die tijd aan de grond te houden. Daarom plegen in plaats van de verwijderde motoren ruilmotoren aan het luchtvaartuig te worden bevestigd, totdat deze weer ten behoeve van periodiek onderhoud worden vervangen door andere ruilmotoren. In geval van onverwacht tussentijds onderhoud plegen voor de duur van dat onderhoud ruilmotoren aan het luchtvaartuig te worden bevestigd.

De frequentie waarmee motorwisselingen bij luchtvaartuigen plegen plaats te vinden is door de geschetste praktijk – anders dan bij schepen het geval is – zodanig dat een verplichting voor de eigenaar tot het telkens doen van aangifte van wijzigingen in de motorgegevens als te belastend voorkomt.

Uit het vorenstaande moge blijken op welke wijze uitvoering is gegeven aan het in de memorie van antwoord bij de Kadasterwet (Parl. Gesch. Kadasterwet, p. 305–306, onder 4) bij artikel 93 (thans artikel 92) onder 4 aangekondigde voornemen, bij gelegenheid van de inpassing van de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen in Boek 8 BW te bezien, of ook niet met betrekking tot luchtvaartuigen een verplichting tot het doen van aangifte van veranderingen in de gegevens betreffende motoren moet worden opgenomen. Aldaar wordt als argument voor zodanige verplichting nog aangevoerd dat de waarde van met name grote vliegtuigmotoren aanzienlijk is, dat zij zakenrechtelijk mede tot het luchtvaartuig behoren en dat het daarom van belang kan zijn dat zij ook bij tijdelijke verwijdering als bestanddeel van het vliegtuig kunnen worden geïdentificeerd. Nu luchtvaartuigen, gelet op de zojuist geschetste praktijk bij de vervanging van vliegtuigmotoren, doorgaans slechts gedurende korte tijd van één of meer van hun motoren ontdaan zullen zijn (en de verwijderde motoren in de regel ook dan gemakkelijk zullen kunnen worden geïdentificeerd), weegt dit argument niet op tegen de extra belasting voor eigenaren van luchtvaartuigen die een wettelijke verplichting tot het doen van aangifte van veranderingen in de motorgegevens zou betekenen. Hierbij verdient tevens aantekening dat de waarde van een vliegtuigmotor niet afhangt van bouwjaar of motornummer, maar van het aantal vlieguren van de motor na de laatste grote revisie die deze heeft ondergaan.

Artikel 15

In de eerste volzin, die een soortgelijke bepaling bevat als artikel 13b van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen, wordt in vergelijking met laatstgenoemde bepaling thans ook bepaald dat de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de vorm vaststelt van de in artikel 1303, vierde lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde verklaring. Het gaat hierbij om de door de eigenaar van het luchtvaartuig te ondertekenen verklaring dat naar zijn beste weten het luchtvaartuig voor teboekstelling vatbaar is. Deze verklaring is opgenomen in het verzoek tot teboekstelling als bedoeld in artikel 10, eerste lid, eerste volzin, van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen. Die bepaling komt overeen met artikel 5, eerste lid, van het onderhavige besluit. De vorm van die verklaring wordt in de praktijk al door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vastgesteld. Ook het feit dat voornoemde verklaring verplichtingen van degene die het luchtvaartuig te boek wenst te stellen betreft, brengt mee dat deze bevoegdheid aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer dient te worden toegekend. De bevoegdheid tot vaststelling van de vorm van de in artikel 14 bedoelde aangifte is in de tweede volzin, omdat het een louter administratief-technische aangelegenheid betreft, toegekend aan het bestuur van de Dienst.

Een en ander komt overeen met de hoofdregels die zijn gehanteerd bij de aanpassing van enige algemene maatregelen van bestuur in verband met de Organisatiewet Kadaster. Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting bij het Besluit van 21 april 1994 (Stb. 303).

In vergelijking met artikel 13b van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen is in de tweede volzin een nieuwe bepaling opgenomen. Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met artikel 36 van de Maatregel teboekgestelde schepen 1992, waar het gaat om de vorm van de aangifte, bedoeld in artikel 35, eerste lid, van die maatregel. De eerstgenoemde bepaling staat in verband met het opnemen van artikel 14, dat de mogelijkheid opent om een aangifte ter inschrijving aan te bieden van de in dat artikel bedoelde wijzigingen in de beschrijving van een luchtvaartuig.

Artikel 17

Door de intrekking van de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen is een deel van de grondslag van de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen komen te vervallen. Sedert 1 januari 1992 zijn namelijk ook artikel 10, vierde lid, van de Kadasterwet (nadere regeling van het kantoor waar stukken, waaronder verzoeken tot teboekstelling, ter inschrijving moeten worden aangeboden) en artikel 584f, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, grondslag gaan vormen voor in die maatregel geregelde onderwerpen. Daardoor zou, gelet op aanwijzing 243 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, ruimte voor twijfel kunnen blijven bestaan of die maatregel van rechtswege is vervallen door de intrekking van de Wet teboekgestelde Luchtvaartuigen. Artikel 17 bepaalt daarom dat de Maatregel teboekgestelde Luchtvaartuigen wordt ingetrokken en laat daarmee geen enkele ruimte meer voor twijfel dienaangaande.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

D. K. J. Tommel

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink


XNoot
1

Stb. 1978, 99, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 19 december 1995, Stb. 1996, 17.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 oktober 1996, nr. 194.

Naar boven