Besluit van 19 januari 1996, houdende voorschriften voor het brengen van bedrijfsafvalwater vanuit niet-inrichtingen en huishoudelijk afvalwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater (Besluit lozingsvoorschriften niet-inrichtingen milieubeheer)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 juni 1995, nr. MJZ 26695032, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 11, eerste en tweede lid, van richtlijn nr. 91/271/EEG van 21 mei 1992 van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135) en op de artikelen 10.15, derde lid, en 10.16 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 10 oktober 1995, nr. W08.95.0326);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 17 januari 1996, nr. MJZ 96003541, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

bedrijfsriolering: voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater dat niet afkomstig is uit een inrichting, naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;

openbaar riool: gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;

riolering: bedrijfsriolering of voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater;

wet: Wet milieubeheer.

Artikel 2

Vrijstelling van het verbod, bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de wet, wordt verleend voor de gevallen waarin:

a. bedrijfsafvalwater dat naar zijn aard overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, in het kader van met normaal huishoudelijk gebruik vergelijkbaar gebruik in een openbaar riool wordt gebracht, anders dan door middel van een straatkolk of inspectieput, onderscheidenlijk

b. bedrijfsafvalwater, anders dan bedoeld in artikel 10.15, tweede lid, onder a en c, van de wet, in een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt gebracht.

Artikel 3

  • 1. De artikelen 4 en 7, eerste en tweede lid, zijn van toepassing op het brengen van bedrijfsafvalwater als bedoeld in artikel 10.15, tweede lid, onder a en c, van de wet en in artikel 2, onder a, in een openbaar riool.

  • 2. De artikelen 4, 5, 7, eerste lid, zijn van toepassing op het, anders dan vanuit een inrichting, brengen van bedrijfsafvalwater, niet zijnde bedrijfsafvalwater als bedoeld in het eerste lid, in een openbaar riool.

  • 3. De artikelen 4, onder a en c, en 7, derde lid, zijn van toepassing op het brengen van bedrijfsafvalwater in een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

  • 4. De artikelen 6 en 7 zijn van toepassing op het brengen van huishoudelijk afvalwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.

Artikel 4

Bedrijfsafvalwater dat niet afkomstig is uit een inrichting dat:

a. bedrijfsafvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen of waarvan kan worden voorkomen dat ze in het bedrijfsafvalwater terechtkomen,

b. een gevaarlijke afvalstof is, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet, of

c. stankoverlast veroorzaakt,

wordt niet in een riolering gebracht.

Artikel 5

Artikel 4, onder b, is niet van toepassing met betrekking tot bedrijfsafvalwater ten aanzien waarvan een ontheffing geldt krachtens artikel 10.47, eerste lid, van de wet, voor zover daarin toestemming is verleend om gevaarlijke afvalstoffen van een daarbij aangegeven aard en samenstelling in een openbaar riool te brengen.

Artikel 6

Huishoudelijk afvalwater dat huishoudelijke afvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet in voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater gebracht.

Artikel 7

  • 1. Bedrijfsafvalwater dat niet afkomstig is uit een inrichting, en huishoudelijk afvalwater worden overigens slechts in een openbaar riool gebracht, indien door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan:

    a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool, een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, de bij een zodanig openbaar riool of zuiveringstechnisch werk behorende apparatuur,

    b. de verwerking niet wordt belemmerd van slib, verwijderd uit een openbaar riool of een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk, en

    c. de nadelige gevolgen voor de kwaliteit van het oppervlaktewater zoveel mogelijk worden beperkt.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van afvalwater dat in een openbaar riool wordt gebracht met het oog op de doelmatige werking, bedoeld in het eerste lid, onder a, de verwerking, bedoeld in het eerste lid, onder b en de kwaliteit van het oppervlaktewater, bedoeld in het eerste lid, onder c.

  • 3. Met betrekking tot afvalwater dat wordt gebracht in een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8

  • 1. Gedurende één jaar vanaf het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, zijn de voorschriften over bedrijfsafvalwater dat niet afkomstig is uit een inrichting, die ten gevolge van dit in werking treden gaan gelden, niet van toepassing voor het in een openbaar riool brengen van bedrijfsafvalwater, indien daarvoor onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip voorschriften en beperkingen golden, gesteld bij of krachtens een gemeentelijke verordening die regels stelt voor het brengen van afvalwater in de gemeentelijke riolering. De voorschriften of beperkingen gesteld bij of krachtens een zodanige verordening blijven gedurende die periode van toepassing.

  • 2. Voor gevallen waarin onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, een vergunning of ontheffing gold krachtens een gemeentelijke verordening als bedoeld in het eerste lid, zijn – behoudens eerdere intrekking – de voorschriften over bedrijfsafvalwater die ten gevolge van het in werking treden van dit besluit gaan gelden, niet van toepassing gedurende de periode waarvoor die vergunning of ontheffing was verleend, maar uiterlijk tot 1 maart 2003. Gedurende die periode blijven een zodanige vergunning of ontheffing alsmede bij of krachtens een zodanige verordening gestelde voorschriften of beperkingen en het recht dat onmiddellijk voorafgaand aan dat tijdstip ten aanzien daarvan gold van toepassing.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit lozingsvoorschriften niet-inrichtingen milieubeheer.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 januari 1996

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer

Uitgegeven de dertigste januari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen gedeelte

1. Inleiding

Voor de achtergrond van dit besluit wordt verwezen naar de inleiding van het algemene gedeelte van de nota van toelichting bij het Besluit houdende het opnemen van voorschriften in enkele algemene maatregelen van bestuur gebaseerd op artikel 8.40 van de Wet milieubeheer met betrekking tot het brengen van bedrijfsafvalwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater (Stb. ; hierna te noemen: Besluit lozingsvoorschriften artikel 8.40 Wm). Daarin is het algemene kader geschetst waarbinnen ook dit besluit moet worden geplaatst.

Dit besluit maakt onderdeel uit van de herziening van het systeem van regulering van indirecte lozingen. De herziening is zodanig dat alle milieu-aspecten van indirecte lozingen – voor zover het niet gaat om indirecte lozingen die zijn aangewezen op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren – bij of krachtens de Wet milieubeheer worden geregeld. Daartoe is in de wet van 2 november 1994, Stb. 798, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (afvalwater) (hierna te noemen: wet van 2 november 1994 (afvalwater)), artikel 1, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren gewijzigd. Voor een meer uitgebreide uitleg wordt verwezen naar pp. 3–4 en 10–15 van de memorie van toelichting bij het voorstel van wet van 4 februari 1994, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (afvalwater) (Kamerstukken II 1993/94, 23 603, nr. 3 (hierna te noemen: wetsvoorstel afvalwater) en naar het algemene gedeelte van de nota van toelichting bij het Besluit lozingsvoorschriften artikel 8.40 Wm.

In dit besluit zijn voorschriften opgenomen voor het in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater brengen van huishoudelijk afvalwater en van bedrijfsafvalwater dat afkomstig is uit niet-inrichtingen. De voorschriften uit het besluit zijn gebaseerd op het via een openbaar riool en een door een bestuursorgaan beheerd zuiveringstechnisch werk brengen van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater dat niet afkomstig is uit een inrichting, in oppervlaktewater. In verreweg de meeste gevallen zal dit het traject zijn waarlangs het afvalwater wordt afgevoerd. Er zijn echter ook gevallen waarin op een niet-gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt geloosd. Voor deze lozingen gelden ook enkele voorschriften van dit besluit. Voor bedrijfsafvalwater zijn de artikelen 4, onder a en c, en 7, derde lid, van toepassing en voor huishoudelijk afvalwater de artikelen 6 en 7, derde lid. Voor indirecte lozingen die niet plaatsvinden via een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Wet milieubeheer, geldt een andere regeling. Deze lozingen vinden direct plaats op (de transportleidingen van) een inrichting in gebruik bij een provincie, een gemeente, een waterschap of een ander openbaar lichaam voor het zuiveren van afvalwater. Deze indirecte lozingen zijn aangewezen ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van de wet van 2 november 1994 (afvalwater). De Wet verontreiniging oppervlaktewateren is hier van toepassing. Voor een meer uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de nota van wijziging bij het wetsvoorstel afvalwater (Kamerstukken II, 1993/94, 23 603, nr. 7).

Het besluit is gebaseerd op artikel 10.16 van de Wet milieubeheer. Indien in deze toelichting wordt verwezen naar bepalingen van de Wet milieubeheer, worden de bepalingen bedoeld van die wet, zoals deze komt te luiden na inwerkingtreding van de wet van 2 november 1994 (afvalwater). Voorzien is in twee vrijstellingen op grond van artikel 10.15, derde lid, van de Wet milieubeheer. Artikel 2, onder a, bevat een vrijstelling voor gevallen waarin bedrijfsafvalwater dat naar zijn aard overeenkomt met huishoudelijk afvalwater, in het kader van met normaal huishoudelijk gebruik vergelijkbaar gebruik, anders dan via een straatkolk of inspectieput, in een openbaar riool wordt gebracht. Deze vrijstellingsmogelijkheid is opgenomen om te voorkomen dat een ontheffing op grond van artikel 10.47, eerste lid, Wet milieubeheer noodzakelijk zou zijn. Een ontheffing voor deze gevallen zou tot een aanmerkelijke en onnodige verzwaring van de bestuurlijke lasten leiden. De voorschriften opgenomen in dit besluit bieden voldoende bescherming tegen eventuele nadelige gevolgen voor het milieu, die door de vrijgestelde gevallen zouden kunnen worden veroorzaakt.

Artikel 2, onder b, bevat een vrijstelling voor de gevallen waarin bedrijfsafvalwater in een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt gebracht. De tweede vrijstelling is opgenomen, omdat het verplicht geven van een ontheffing voor het in een niet-gemeentelijke voorziening brengen van bedrijfsafvalwater niet opportuun is. Met behulp van artikel 7, derde lid, kan het bevoegd gezag nadere eisen stellen wanneer dit in verband met de doelmatige verwijdering van afvalwater noodzakelijk is.

Naast de in deze algemene maatregel van bestuur opgenomen vrijstelling als hierboven aangegeven, geldt nog een wettelijke vrijstelling. Voor enkele categorieën afvalwater en andere afvalstoffen die in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater worden gebracht anders dan vanuit een inrichting, geldt ingevolge artikel 10.15, tweede lid, van de Wet milieubeheer, een vrijstelling. Het gaat daarbij om de volgende categorieën:

– afvloeiend hemelwater;

– huishoudelijk afvalwater in het kader van normaal huishoudelijk gebruik;

– bedrijfsafvalwater dat naar zijn aard overeenkomt met huishoudelijk afvalwater en dat in het kader van met normaal huishoudelijk gebruik vergelijkbaar gebruik, door middel van een straatkolk of inspectieput in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt gebracht. Daarbij kan gedacht worden aan het wassen van ramen van een winkel of een kantoorgebouw, niet zijnde een inrichting in de zin van artikel 1, derde lid, van de Wet milieubeheer.

Voor ieder ander in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater brengen van afvalwater en andere afvalstoffen, anders dan vanuit een inrichting, geldt dat een ontheffing nodig is op grond van artikel 10.47, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Dat wil zeggen dat de houders van bij voorbeeld verrijdbare snackkarren die geen inrichting zijn in de zin van de Wet milieubeheer, aan de voorschriften van dit besluit moeten voldoen èn over een ontheffing van burgemeester en wethouders moeten beschikken. Hetzelfde geldt voor het in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater brengen van huishoudelijk afvalwater anders dan in het kader van normaal huishoudelijk gebruik. Daarbij kan gedacht worden aan afvalwater dat bij een sanering in het kader van bij voorbeeld het Besluit opslaan in ondergrondse tanks vanuit een particulier huishouden in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater wordt geloosd. In de ontheffing kunnen dan specifieke voorschriften worden opgenomen. Deze specifieke voorschriften kunnen worden gesteld ingevolge artikel 10.47, vierde lid, Wet milieubeheer.

De voorschriften opgenomen in dit besluit gelden voor de vrijgestelde gevallen en voor de niet vrijgestelde gevallen.

Voor dit systeem is gekozen om drie redenen. De eerste reden is dat aan de verplichtingen van richtlijn nr. 91/271/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (PbEG L 135; hierna te noemen: de richtlijn) moet worden voldaan. De tweede reden is dat er bij het vervallen van de gemeentelijke verordeningen waarin regels voor het in een openbaar riool brengen van afvalwater (hierna te noemen: gemeentelijke lozingsverordeningen), geen leemte mocht ontstaan. Ten slotte moeten burgemeester en wethouders in staat blijven voor de niet vrijgestelde gevallen op de specifieke situatie toegesneden voorschriften aan de ontheffing te verbinden. Voor de vrijgestelde gevallen is de noodzaak daartoe niet of nauwelijks aanwezig.

2. De richtlijn

Voor de beschrijving van de inhoud van artikel 11, eerste en tweede lid, van de richtlijn wordt verwezen naar paragraaf 1 van het algemene gedeelte van de nota van toelichting bij het Besluit lozingsvoorschriften artikel 8.40 Wm.

De implementatie

Voor bedrijfsafvalwater dat anders dan vanuit een inrichting in een openbaar riool wordt gebracht, moeten op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, van de richtlijn, de in bijlage I.C van de richtlijn opgenomen voorschriften gelden. In verband daarmee is artikel 7 in dit besluit opgenomen.

Voor de uitleg bij artikel 7 wordt verwezen naar onderdeel 2.1.1 van paragraaf 2 en naar paragraaf 5 van het algemene gedeelte bij de nota van toelichting bij het Besluit lozingsvoorschriften artikel 8.40 Wm. Aan hetgeen daar is opgemerkt, moet hier nog het volgende worden toegevoegd.

Een voorbeeld van een handeling die in strijd met artikel 7, eerste lid, van het besluit is, is het wassen van auto's met schoonmaakmiddelen op een plaats waar het waswater in het hemelwaterriool terechtkomt.

Daarnaast geldt voor de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen dat het bevoegd gezag hier binnen het kader van artikel 10.16 Wet milieubeheer dient te blijven. Dat wil zeggen dat slechts nadere eisen mogen worden gesteld in het belang van de doelmatige verwijdering van afvalwater. In de praktijk zal er niet of nauwelijks een verschil zijn met de bevoegdheid die voortvloeit uit de overeenkomstige bepalingen in het Besluit lozingsvoorschriften 8.40 Wm.

3. Model-lozingsverordening 1992

Artikel 11, eerste en tweede lid, juncto bijlage I.C van de richtlijn verplicht tot het in een vergunning of algemene regels opnemen van enkele voorschriften die vergelijkbaar zijn met onderdelen van de artikelen 7 en 8 van de model-lozingsverordening riolering 1992 van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna te noemen: model-lozingsverordening). Deze voorschriften zijn vervat in artikel 7 van dit besluit.

In dit besluit zijn, naast de in artikel 7 opgenomen voorschriften, enkele voorschriften opgenomen waartoe de richtlijn niet verplicht, maar die wel zijn opgenomen in artikel 8 van de model-lozingsverordening. Deze voorschriften dragen overigens bij tot het bereiken van het door de richtlijn beoogde resultaat. Het gaat daarbij om regels voor huishoudelijk afvalwater (artikel 6), en regels voor bedrijfsafvalwater dat niet uit een inrichting afkomstig is (artikelen 4 en 5).

Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij dit besluit.

Deze voorschriften zijn opgenomen omdat met de inwerkingtreding van het gehele complex van regels ter implementatie van de richtlijn, de gemeentelijke lozingsverordeningen in hun geheel komen te vervallen in verband met artikel 122 Gemeentewet. Het hele complex regels dekt praktisch geheel het gebied nu nog bestreken door de gemeentelijke lozingsverordeningen.

4. Begrippenkader

Ter aanvulling op hetgeen hierover reeds in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel afvalwater (p. 5–6 en 18–19) is opgemerkt nog het volgende.

Onder huishoudelijk afvalwater dat in het kader van normaal huishoudelijk gebruik in een openbaar riool wordt gebracht, wordt uitdrukkelijk niet verstaan huishoudelijk afvalwater afkomstig van bij voorbeeld donkere kamers die zeer frequent worden gebruikt en van een professionele afmeting zijn, of stallen van particulieren die een (paar) paard(en) houden. Hiervoor is de wettelijke vrijstelling niet bedoeld. Voor deze gevallen dient men te beschikken over een ontheffing ingevolge artikel 10.47, eerste lid, Wet milieubeheer.

De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel afvalwater (p. 19) bevat een passage die tot misverstanden aanleiding kan geven. Gesproken wordt over het bestaan van een restcategorie afvalwater naast bedrijfs- en huishoudelijk afvalwater. Daarbij is gedoeld op van wegdek (dat geen onderdeel uitmaakt van een bedrijfsterrein) afstromend hemelwater. Gezien de omschrijving van de begrippen in artikel 1.1, eerste lid, Wet milieubeheer betreft het geen restcategorie. Van wegdek afstromend hemelwater valt binnen de definitie van bedrijfsafvalwater.

In dit besluit worden voorschriften gegeven voor huishoudelijk en bedrijfsafvalwater. Huishoudelijk afvalwater is afvalwater afkomstig uit particuliere huishoudens, daaronder wordt afvloeiend hemelwater mede begrepen.

Dit besluit bevat voorschriften voor bedrijfsafvalwater dat niet afkomstig is vanuit een inrichting. Het gaat dus om bedrijfsafvalwater dat vrijkomt bij bedrijvigheid niet aangewezen als inrichting in het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. Hierbij moet gedacht worden aan bedrijfsafvalwater dat vrijkomt bij een bedrijvigheid die niet valt onder de omschrijving van artikel 1.1, eerste lid, Wet milieubeheer, bij voorbeeld omdat de bedrijvigheid niet binnen een zekere begrenzing wordt verricht. Hierbij kan gedacht worden aan bedrijfsafvalwater dat vrijkomt bij gevelreiniging en bij mobiele verkooppunten. Een andere categorie bestaat uit bedrijfsafvalwater dat weliswaar vrijkomt bij een bedrijvigheid die valt binnen de omschrijving van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, maar die geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt en derhalve niet is aangewezen ingevolge artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Hierbij moet gedacht worden kleine winkels en kantoren.

Voor de begrippen huishoudelijk afvalwater, huishoudelijke afvalstoffen, bedrijfsafvalwater en bedrijfsafvalstoffen wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel afvalwater (p. 5–6 en 18–19) en de toelichting bij de eerste nota van wijziging bij het wetsvoorstel afvalwater (Kamerstukken II 1993/94, 23 603, nr. 7).

5. Overgangsrecht

Voor huishoudelijk afvalwater geldt geen overgangsrecht. Het gaat om voorschriften die reeds golden op grond van de gemeentelijke lozingsverordening. Voor gemeenten waar geen lozingsverordening gold of waar een lozingsverordening van kracht was, die anders luidde dan het model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, levert het direct van toepassing laten zijn van de betrokken voorschriften ook geen probleem op. Het gaat om zaken die zonder financiële consequenties nagelaten kunnen worden.

Voor bedrijfsafvalwater gelden twee verschillende overgangsrechtelijke regimes. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit uitsluitend voorschriften en beperkingen gelden bij of krachtens de gemeentelijke lozingsverordening, dan bedraagt – net als voor bedrijfsafvalwater afkomstig uit inrichtingen waarvoor de vergunningplicht is opgeheven – de overgangstermijn een jaar. Gedurende dat jaar blijven die voorschriften en beperkingen van toepassing.

Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een vergunning of een ontheffing geldt, dan loopt de overgangstermijn – behoudens eerdere intrekking van de ontheffing of vergunning – tot ten hoogste 1 maart 2003. Wanneer de vergunning of ontheffing voor een bepaalde periode is verleend, dan zijn de voorschriften van dit besluit van toepassing vanaf het tijdstip dat de periode is verstreken. Gedurende die periode blijven de voorschriften gesteld bij of krachtens de gemeentelijke lozingsverordening van toepassing. Tevens is hier voor niet-inrichtingen voorzien in een met artikel IV, tweede lid, van de wet van 2 november (afvalwater) vergelijkbare bepaling. Als gevolg hiervan blijft voor de aanvraag om een vergunning of ontheffing, ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, het regime van de gemeentelijke lozingsverordening gelden.

Als voor lozingen via een niet-gemeentelijke voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit een Wet verontreiniging oppervlaktewateren-vergunning gold, kan de houder van die vergunning er vanuit gaan dat – indien hij zich aan de daarin opgenomen voorschriften houdt – hij aan artikel 7, derde lid, voldoet.

6. Handhaving

Voor de handhaving kan worden verwezen naar paragraaf 7 van het Besluit lozingsvoorschriften artikel 8.40 Wm. De laatste alinea van die paragraaf geldt hier niet.

In dit besluit gaat het voor bedrijfsafvalwater om voorschriften die worden gesteld naast en in samenhang met de voorschriften in een ontheffing krachtens artikel 10.47, eerste lid, Wet milieubeheer. Tegen een dergelijke ontheffing is beroep mogelijk op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Een toename van het aantal beroepen wordt niet verwacht. Het gaat bij de vrijstellingen om een categorie die ook in de model-lozingsverordening een ontheffing of een vergunning van burgemeester en wethouders nodig had.

7. Kosten

Voor gemeenten die de model-lozingsverordening niet of niet geheel hebben overgenomen, geldt dat het kan zijn dat voor ad hoc werkzaamheden waarbij via een straatkolk of inspectieput op een openbaar riool wordt geloosd, nu voor de eerste keer een ontheffing moet worden aangevraagd. De bedrijven die deze werkzaamheden verrichten, zullen in verband met de voorschriften wellicht kosten moeten maken, die vermoedelijk zullen worden doorberekend.

Voor de regelmatige bedrijvigheid in een vaste verblijfplaats geldt, dat de hier opgenomen voorschriften om in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel afvalwater aangegeven redenen vrijwel zeker in alle gemeenten golden (p. 4).

8. Reacties op de voorpublikatie

Het besluit is op 3 oktober 1994 voorgepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant (Stcrt. 189). Op deze voorpublikatie zijn twee reacties binnengekomen. Eén reactie is afkomstig van een privé-persoon.

Het eerste punt heeft betrekking op rijdende snackkarren die bedrijfsafvalwater via een straatkolk in het openbaar riool brengen. Gevreesd wordt voor verstopping van het openbaar riool met vet.

Deze vrees is niet gegrond. Het gaat in zo'n geval niet om bedrijfsafvalwater dat naar zijn aard overeenkomt met huishoudelijk afvalwater en dat in het kader van met normaal huishoudelijk gebruik vergelijkbaar gebruik in een openbaar riool wordt gebracht. Voor in een openbaar riool brengen van bedrijfsafvalwater, anders dan vanuit een inrichting, kan een ontheffing van burgemeester en wethouders worden verkregen van het verbod opgenomen in artikel 10.15, eerste lid, Wet milieubeheer op grond van artikel 10.47, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Aan deze ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Daarmee heeft het bevoegd gezag voldoende instrumenten in handen om verstopping van het openbaar riool met vet tegen te gaan.

Een ander punt geldt de gevelreiniging. Hiervoor geldt het bovenbeschreven systeem ook. Indien het bevoegd gezag voorschriften wil opnemen voor gevelreiniging, dan kan het deze verbinden aan de ontheffing op grond van artikel 10.47, eerste lid, Wet milieubeheer.

Verder wordt verzocht voor te schrijven kunststof zakken in een straatkolk aan te brengen voorafgaand aan het daarin brengen van grove stoffen. Deze suggestie wordt niet overgenomen. In de eerste plaats wordt het in artikel 2, onder a, van dit besluit verboden grove bedrijfsafvalstoffen in een openbaar riool te brengen. Bovendien wordt de voorkeur gegeven aan doelvoorschriften boven middelvoorschriften.

De Unie van Waterschappen stelt in zijn reactie voor om als instructie in dit besluit op te nemen dat de eisen uit de aansluitvergunning worden doorvertaald. Dit voorstel is niet overgenomen, omdat niet zeker is dat artikel 10.16 Wet milieubeheer daar de ruimte voor biedt. Bovendien is het opnemen van een instructie onwenselijk, omdat niet duidelijk is waartoe gemeenten dan precies worden verplicht. Aansluitvergunningen zijn niet uniform. Daarbij komt dat ze gewijzigd kunnen worden zonder dat ik daar zicht op heb.

De beheerder van de riolering heeft op grond van artikel 7 van dit besluit overigens wel de mogelijkheid om de eisen uit de aansluitvergunning door te vertalen in een nadere eis. Ook in de ontheffing krachtens artikel 10.47, eerste lid, Wet milieubeheer kan de beheerder van de riolering de eisen uit de aansluitvergunning doorvertalen. De verplichting deze voorschriften door te vertalen, vloeit voort uit de aansluitvergunning zelf. Wanneer de vergunningvoorschriften door de beheerder van de riolering niet worden nageleefd, dan kan deze daarop worden aangesproken. In het uiterste geval kan de aansluitvergunning worden ingetrokken.

De Unie van Waterschappen vindt de artikelen 2 en 3 niet consistent in verhouding tot de vrijstelling op grond van artikel 10.15, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer. Zoals reeds uiteengezet in paragraaf 1, is met opzet voor een dubbele besluitvorming gekozen. Enerzijds dient in de algemene maatregel van bestuur aan de EG-rechtelijke verplichtingen door middel van algemeen verbindende voorschriften te worden voldaan, anderzijds dient er voor de gemeenten de mogelijkheid te blijven om, net als nu, rekening houdend met bijzondere omstandigheden als de dimensionering van de riolering en de eisen opgenomen in de aansluitvergunning, een bepaalde lozing te verbieden. Die mogelijkheid bestaat niet ingeval van een nadere eis gebaseerd op artikel 7, tweede lid, van dit besluit.

9. Voorlichting

Ik verwijs hier naar paragraaf 10 van het algemene gedeelte van de nota van toelichting bij het Besluit lozingsvoorschriften artikel 8.40 Wm.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 4, onder a, en artikel 6

Voor een nadere toelichting op de artikelen 4, onder a, en 6 kan worden verwezen naar onderdeel 2.1.2 van paragraaf 2 van het algemene gedeelte van de nota van toelichting bij het Besluit lozingsvoorschriften artikel 8.40 Wm.

Artikel 4, onder b, en artikel 5

Voor een algemene toelichting wordt verwezen naar onderdeel 2.1. van paragraaf 2 van het algemene gedeelte van de nota van toelichting bij het Besluit lozingsvoorschriften artikel 8.40 Wm. Daaraan moet het volgende worden toegevoegd. Op grond van artikel 4, onder b, mag bedrijfsafvalwater dat gevaarlijke afvalstoffen bevat, niet in een riolering worden gebracht. Dit geldt niet voor huishoudelijk afvalwater, omdat niet afgegeven en niet ingezamelde huishoudelijke afvalstoffen geen gevaarlijke afvalstof kunnen zijn.

Op grond van artikel 5 behoeft in een ontheffing niet verboden te worden gevaarlijke afvalstoffen in een openbaar riool te brengen. Dat verbod is immers opgenomen in artikel 4, onder b, van dit besluit. Indien in een ontheffing voorschriften zijn opgenomen, die het brengen van gevaarlijke afvalstoffen in een openbaar riool van een in die ontheffing aangegeven aard en samenstelling toestaan, dan is dit ingevolge artikel 5 niet in strijd met dit besluit.

Hiermee wordt geen afbreuk gedaan aan de werking van de richtlijn. De voorschriften die in een ontheffing of vrijstelling worden opgenomen, dienen immers hetzelfde doel als de richtlijn, ze zijn alleen specifieker.

Artikel 9

Dit besluit zal in werking treden tegelijk met de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet milieubeheer inzake afvalwater en het Besluit lozingsvoorschriften artikel 8.40 Wm.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Margaretha de Boer


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 13 februari 1996, nr. 31.

Naar boven