Besluit van 6 augustus 1996 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 29 februari 1996, Directoraat-generaal Openbaar Bestuur, afdeling Bestuur en Wetgeving, nr. BW96/U375

Gelet op artikel 65 van de Provinciewet;

De Raad van State gehoord (advies van 14 mei 1996, no. W04.96.0092);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 19 juli 1996, nr. BW96/938;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Rechtspositiebesluit commissarissen van de Koning1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 vervalt.

B

Artikel 4a komt te luiden:

Artikel 4a

  • 1. De commissaris heeft recht op een eindejaarsuitkering overeenkomstig de regels, die te dien aanzien voor het personeel in de sector Rijk zijn vastgesteld.

  • 2. Indien op de bezoldiging van de commissaris een WAO-conforme uitkering als bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP in mindering is gebracht, wordt voor de toepassing van het eerste lid de bezoldiging geacht onverminderd te zijn genoten.

C

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

De zinsnede «als bedoeld in artikel 3 van de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden» wordt vervangen door: als bedoeld in een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel.

D

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

Het zevende lid vervalt, onder gelijktijdige vernummering van het achtste lid tot het zevende lid.

E

Na artikel 10 wordt een nieuw artikel 10a ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

  • 1. De commissaris die ongeschikt is tot het uitoefenen van zijn ambt wegens ziekte, geniet vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging. Vervolgens geniet hij tot zijn ontslag 80% van zijn bezoldiging.

  • 2. De commissaris geniet ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn van 18 maanden zijn volledige bezoldiging indien de ziekte uit hoofde waarvan hij ongeschikt is zijn ambt te vervullen in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden, waaronder deze moesten worden verricht, en niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid is te wijten.

  • 3. Indien de commissaris, bedoeld in het eerste lid, terzake van het ambt waaruit het recht op doorbetaling van bezoldiging voortvloeit, recht heeft op een WAO-conforme uitkering als bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij ingevolge het eerste lid recht heeft. Artikel 40a, tweede tot en met vierde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De commissaris die ongeschikt is tot het uitoefenen van zijn ambt wegens ziekte, geniet vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van 12 maanden zijn volledige ambtstoelage. Vervolgens geniet hij tot zijn ontslag 50% van de ambtstoelage.

  • 5. Voor het vaststellen van het tijdstip waarop de in het eerste lid onderscheidenlijk het vierde lid genoemde termijn van 18 onderscheidenlijk 12 maanden is verstreken, worden perioden van ongeschiktheid tot het uitoefenen van zijn ambt wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 6. Onze Minister kan bepalen dat de commissaris die wegens ziekte ongeschikt is zijn ambt uit te oefenen, de uitoefening van zijn ambt slechts mag hervatten met zijn toestemming. Deze toestemming is in ieder geval vereist, wanneer de ongeschiktheid langer dan een jaar duurt. Alvorens toepassing te geven aan de eerste volzin vraagt Onze Minister advies aan een door hem aangewezen bedrijfsgeneeskundige.

F

Na artikel 10a wordt een nieuw artikel 10b ingevoegd, luidende:

Artikel 10b

  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing gedurende de eerste 52 weken waarin de commissaris wegens ziekte ongeschikt is tot het vervullen van zijn ambt.

  • 2. Voor het berekenen van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte tot het uitoefenen van zijn ambt samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 3. Onze Minister kan de aanwijzing geven de doorbetaling van de bezoldiging en de ambtstoelage te staken, wanneer en voor zolang de burgemeester:

    a. weigert zich te onderwerpen aan een onderzoek vanwege een daartoe door Onze Minister aangewezen bedrijfsgeneeskundige of, na voor zulk een onderzoek te zijn opgeroepen, zonder geldige reden niet verschijnt;

    b. zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing naar het oordeel van Onze Minister ernstig wordt belemmerd of vertraagd.

  • 4. In de gevallen, bedoeld in het derde lid, kan Onze Minister op grond van bijzondere omstandigheden bepalen, dat het bedrag van de ingehouden bezoldiging en ambtstoelage geheel of ten dele aan anderen dan aan de commissaris wordt uitbetaald.

  • 5. Ingeval Onze Minister van zijn bevoegdheid, bedoeld in het vierde lid, geen gebruik maakt, kunnen de ingevolge het derde lid ingehouden bezoldiging en ambtstoelage alsnog aan de commissaris worden uitbetaald, wanneer uit een verklaring van een (of meer) door Onze Minister aangewezen geneeskundige(n) blijkt, dat het geval op grond waarvan doorbetaling van de bezoldiging en de ambtstoelage werd gestaakt, zich niet heeft voorgedaan of niet meer voordoet.

G

Na artikel 10b wordt een nieuw artikel 10c ingevoegd, luidende:

Artikel 10c

  • 1. Na de termijn van 52 weken waarin de commissaris ongeschikt is tot het vervullen van zijn ambt wegens ziekte, is op de commissaris wiens bezoldiging wegens ziekte geheel of gedeeltelijk wordt doorbetaald, het verplichtingen- en sanctieregime van hoofdstuk II van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering van toepassing.

  • 2. Indien ten aanzien van de WAO-conforme uitkering, bedoeld in artikel 32 van de Wet privatisering ABP, die de commissaris geniet, een verplichting wordt opgelegd of een sanctie wordt toegepast, wordt door Onze Minister zoveel mogelijk dezelfde verplichting opgelegd dan wel een overeenkomende sanctie toegepast op het bedrag waar de commissaris recht op heeft ingevolge artikel 10a, eerste lid, na toepassing van artikel 10a, derde lid.

H

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

De commissaris geniet bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig hoofdstuk VI, paragraaf 2, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

I

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Ten aanzien van de gewezen commissaris vinden in geval van ziekte, ten laste van de provincie, de artikelen 42, 45 en 48 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement overeenkomstige toepassing.

J

Na artikel 13 wordt een nieuw artikel 13a ingevoegd, luidende:

Artikel 13a

Ten aanzien van de commissaris aan wie ontslag is verleend op grond van ongeschiktheid tot het vervullen van zijn ambt als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a, en die ten tijde van dat ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Rijk van overeenkomstige toepassing.

K

Artikel 19, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Aan de commissaris die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van een vut-overeenkomst als bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel wordt ontslag verleend, indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel op grond van een desbetreffende schriftelijke aanvraag heeft vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die overeenkomst.

    Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op evengenoemde uitkering ontstaat. Met een aanvraag tot ontslag wordt gelijkgesteld een verzoek om niet te worden herbenoemd.

L

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a van het eerste lid komt te luiden:

a. ongeschiktheid wegens ziekte voor het vervullen van zijn ambt;

2. Onder vernummering van het derde lid tot het zesde lid worden een nieuw derde, vierde en vijfde lid ingevoegd luidende:

  • 3. Een ontslag als bedoeld in onderdeel a van het eerste lid, kan slechts plaatsvinden indien:

    a. er sprake is van ongeschiktheid tot het vervullen van zijn ambt wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van twee jaar,

    b. herstel van zijn ziekte niet binnen een periode van zes maanden na de in onderdeel a genoemde termijn van twee jaar te verwachten is.

  • 4. Ten aanzien van het derde lid is artikel 98, vijfde tot en met het tiende lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Voordat Onze Minister het ontslag op grond van het eerste lid, onderdeel a, verleent, onderzoekt hij of het mogelijk is de commissaris na zijn ontslag binnen zijn gezagsbereik andere arbeid aan te bieden.

M

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

Aan het eerste lid wordt een nieuw onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. bij ontslag op grond van artikel 20, eerste lid, onderdeel a, indien de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage is vastgesteld dan 80%.

N

Aan artikel 22 wordt een nieuw derde en vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Op het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt in mindering gebracht een uitkering overeenkomstig artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en naar aard en strekking daarmee overeenkomende uitkeringen.

  • 4. De artikelen 102a en 102b van het Algemeen Rijksambtenarenreglement zijn van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt wat betreft artikel I, onderdelen A, B, en K terug tot en met 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 6 augustus 1996

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de vijfde september 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In het kader van de normalisering, dat wil zeggen het marktconform maken van de arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden van het overheidspersoneel, heeft het kabinet besloten het overheidspersoneel onder de werkingssfeer van de werknemersverzekeringen te brengen (hierna aangeduid als OOW-project) .

Het OOW-project staat in nauw verband met een tweetal andere projecten in het kader van de normalisering. Het eerste ervan is de privatisering van het Algemeen burgerlijk pensioenfonds (ABP), dat wat betreft het wettelijke traject zijn afronding vindt in de Wet privatisering ABP (WPA). De OOW-regelgeving bouwt voor een belangrijk deel op de genoemde wet voort. Het tweede project waarop wordt gedoeld is het oprichten van een uitvoeringsorganisatie voor de sociale zekerheid van het overheidspersoneel (USZO). Deze uitvoeringsorganisatie zal niet alleen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke werknemersverzekeringen, maar ook voor delen van het bij dit besluit geregelde traject.

De rechtspositie van de commissaris wordt, net zoals van de ambtenaar, tot nu toe gekenmerkt door het integrale karakter van de regelingen op het gebied van doorbetaling van bezoldiging bij ziekte, gevolgd door een invaliditeitspensioen.

In het kader van OOW zullen al deze aanspraken worden omgezet in wettelijke aanspraken op grond van de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering/Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (WAO/AAW), de Toeslagenwet (TW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) .

Voorzover de wettelijke regelingen minder aanspraken geven dan de integrale ambtelijke regelingen zoals deze laatstelijk golden, voorziet binnen het arbeidsvoorwaardelijk bestel een stelsel van bovenwettelijke regelingen erin dat als gevolg van deze OOW-operatie het totale niveau aan rechten en verplichtingen in stand blijft.

Het kabinet heeft besloten het beoogde tijdstip waarop de omzettingsoperatie haar beslag zal krijgen te stellen op 1 januari 1998. De uitvoeringspraktijk ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid is echter al als gevolg van wetgeving (Wet terugdringing arbeidsongeschiktheidsvolume; Wet terugdringing beroep op arbeidsongeschiktheidsregelingen) voor een belangrijk deel opgeschoven in de richting van een uitvoeringspraktijk die in de WAO vereist is.

Om die reden wordt het wenselijk en mogelijk geacht reeds per 1 januari 1996 ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid een uitvoeringspraktijk te realiseren die zoveel mogelijk met die van de WAO overeenkomt. Bij de Wet privatisering ABP zal een WAO-conforme arbeidsongeschiktheidsregeling worden ingevoerd. Deze wet regelt, vooruitlopend op de invoering van de WAO het zgn. wettelijk deel van de uitkering, de WAO-conforme uitkering geheten.

De uitvoering van de WAO-conforme arbeidsongeschiktheidsregelingen geschiedt door de USZO in naam en onder verantwoordelijkheid van het Fonds Arbeidsongeschiktheidsverzekering Overheidspersoneel (FAOP) .

Het onderwerpelijke besluit strekt ertoe het bovenwettelijke kader zoals dat binnen de sector Rijk is overeengekomen voor de commissaris te regelen. In hoofdlijnen gaat het om de volgende wijzigingen:

1. Doorbetaling van bezoldiging bij ziekte

Bij ziekte betaalt de werkgever (de provincie) de bezoldiging door.

Gedurende de eerste 18 maanden van de ziekte wordt 100% van de bezoldiging doorbetaald, daarna tot het einde van het dienstverband 80%. Omdat, zoals onder 2 wordt aangegeven, de zieke commissaris pas na 24 maanden om die reden mag worden ontslagen, heeft betrokkene derhalve voor een periode van tenminste 6 maanden recht op doorbetaling van 80% van zijn bezoldiging.

De Ziektewet is (nog) niet van toepassing. Invoering van «WAO-conform» per 1 januari 1996 betekent wel dat betrokkene na een jaar ziekte in aanmerking komt voor een WAO-conforme uitkering. Die uitkering wordt in mindering gebracht op het bedrag van de wegens ziekte uitbetaalde bezoldiging.

De onderwerpelijke wijzigingsvoorstellen zijn een doorvertaling en een van toepassing verklaren van gelijksoortige wijzigingen voor de ambtenaren in de sector Rijk en maken het mogelijk dat gedurende het eerste ziektejaar een verplichtingen- en sanctieregime wordt gehanteerd dat al enigszins is afgestemd op de Ziektewet en dat voor de periode daarna een WAO-conform verplichtingen- en sanctieregime geldt.

2. Ontslag op grond van ongeschiktheid wegens ziekte

Geïntroduceerd wordt een ontslaggrond voor ongeschiktheid van de commissaris tot het verrichten van zijn ambt wegens ziekte. Het ontslag kan pas ingaan nadat 24 maanden ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte zijn verlopen en nadat een zorgvuldige procedure is gevolgd, gericht op zowel verwachtingen ten aanzien van herstel als mogelijkheden van herplaatsing overeenkomstig eventueel aanwezige restcapaciteit.

3. Suppletie

De overheidswerknemer/commissaris die ontslagen is op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, ten tijde van het ontslag minder dan 80% arbeidsongeschikt is en niet is herplaatst in een andere functie voor zijn volledig resterend verdienvermogen komt in aanmerking voor een suppletie. Bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer is niet aan de orde of er nog resterend verdienvermogen is en kan derhalve geen aanspraak bestaan op een suppletie. De suppletie komt in de plaats van het zgn. herplaatsingswachtgeld in de zin van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Abp-wet). De rechten en verplichtingen terzake van de suppletie zijn neergelegd in de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk. De werkgever, voor de commissaris i.c. Binnenlandse Zaken, draagt de uitvoeringslasten van deze regeling, die kan worden beschouwd als een werkloosheidsregeling sui generis.

4. Invaliditeitspensioen

De commissaris die ontslagen is op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn ambt wegens ziekte en die geen recht (meer) heeft op een suppletie ter zake van dat ontslag, heeft in beginsel recht op een invaliditeitspensioen. Betrokkene kan die aanspraak te gelde maken bij de Stichting pensioenfonds ABP, ingesteld bij de Wet privatisering ABP en uitgewerkt in een pensioenreglement van de genoemde stichting.

Het invaliditeitspensioen heeft het karakter van een aanvulling op de WAO-conforme uitkering. De bestaande aanspraken op invaliditeitspensioen zullen naar hoogte en duur onverminderd in het nieuwe stelsel worden geconverteerd. Deze aanspraken kunnen echter wel worden aangepast als er verandering optreedt in de mate van arbeidsongeschiktheid.

5. Herplaatsingstoelage

De overheidswerknemer/commissaris die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard en die voor zijn volledig resterend verdienvermogen in arbeid is herplaatst, heeft in beginsel recht op een herplaatsingstoelage voorzover zijn inkomen uit (nieuwe) arbeid, uit de WAO-conforme uitkering en uit invaliditeitspensioen tezamen minder bedraagt dan het bedrag van zijn laatstgenoten bezoldiging. De kosten ervan worden gedragen door de Stichting pensioenfonds ABP. De aanspraak op de herplaatsingstoelage is neergelegd in het onder 4 bedoelde pensioenreglement.

Voorts wordt in onderhavige wijziging van het besluit uitvoering gegeven aan het protocol aanstellingskeuringen dat op 1 januari 1996 in werking zal treden. Het protocol aanstellingskeuringen vloeit voort uit de politieke wens om het gebruik van een medisch onderzoek bij aanstellingen te minimaliseren omdat het voorspellend karakter van een dergelijke keuring kan worden betwijfeld. Het protocol regelt dat alleen in die gevallen gebruik gemaakt mag worden van een aanstellingskeuring waarin de specifieke functie-eisen het gebruik rechtvaardigen. Voor commissarissen wordt een aanstellingskeuring niet langer noodzakelijk geacht.

Over de onderhavige wijzigingen is schriftelijk overleg gepleegd met de commissarissen van de Koning. Zij stemmen in met de wijzigingen.

2. Financiële gevolgen

Deze omzettingsoperatie in het kader van het OOW-project heeft een technisch karakter. Uitgangspunt daarbij is dat het totale niveau van rechten en verplichtingen van de commissaris in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid op het moment van overgang naar de werknemersverzekeringen in stand blijft en kostenneutraal is. Dit uitgangspunt is eveneens aangehouden voor deze fase van het project, waarin vooralsnog van een WAO-conforme situatie wordt uitgegaan.

3. Artikelsgewijze toelichting

ARTIKEL I

Onderdeel B

Artikel 4a

In artikel 4a wordt aangesloten bij de regeling voor het personeel in de sector Rijk om te voorkomen dat het percentage steeds bij algemene maatregel van bestuur moet worden aangepast.

Onderdeel E

Artikel 10a

Het nieuwe artikel 10a regelt de doorbetaling van bezoldiging en ambtstoelage bij ziekte. Voorheen was dit niet specifiek geregeld waardoor de bezoldiging en ambtstoelage volledig werden doorbetaald tot aan het ontslag ongeacht de periode dat het ambt niet kon worden uitgeoefend. In de praktijk is, voorzover dat is na te gaan, de termijn van 18 maanden niet overschreden. Nu is bepaald dat ontslag op grond van ongeschiktheid het ambt te vervullen wegens ziekte op grond van het gewijzigde artikel 20 niet eerder kan worden gegeven dan na twee jaar nadat deze ongeschiktheid heeft geduurd, is het gewenst te bepalen dat de bezoldiging na 18 maanden wordt teruggebracht tot 80%. Voor wat betreft de ambtstoelage is er gekozen voor een verlaging van de toelage na een termijn van 12 maanden van ziekte. Hiermee is aangesloten op de regeling dat degene die het ambt waarneemt na 1 jaar waarneming recht heeft op een ambtstoelage.

Onderdeel F

Artikel 10b

Tot nu toe ontbrak een bepaling, die betrekking heeft op de verplichtingen en sancties die gelden voor een zieke commissaris. Nu in het kader van de afspraken in het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken (CGOA) in het tweede ziektejaar het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO zal gelden, ligt het voor de hand ook expliciet te bepalen welke verplichtingen en sancties gelden voor het eerste ziektejaar, conform het Rechtspositiebesluit burgemeesters 1994 en het ARAR.

Onderdeel G

Artikel 10c

Dit artikel vloeit voort uit de afspraak in het CGOA dat in het tweede ziektejaar het verplichtingen- en sanctieregime van de WAO zal gelden.

Het tweede lid van dit artikel strekt er toe dat een door het FAOP opgelegde verplichting of sanctie ten aanzien van de WAO-conforme uitkering zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze wordt toegepast op het deel van de bezoldiging dat uitstijgt boven de WAO-conforme uitkering. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de Minister de door het FAOP opgelegde sancties niet zondermeer kan overnemen. Op grond van artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht is het bevoegd gezag altijd nog gehouden tot een eigen belangenafweging. De gevolgen van het besluit zullen niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.

Onderdeel H

Artikel 11

De (per 1 januari 1994 gewijzigde) Arbowet geldt ook voor de commissarissen. De bepalingen in par. 2 van Hoofdstuk VI ARAR, inzake bedrijfsgeneeskundige begeleiding zijn bedoeld als aanvulling op de desbetreffende bepalingen in de Arbowet. In dit kader gaat het daarbij met name om de bepalingen inzake het begeleiden van zieke werknemers.

Met het van toepassing verklaren van par. 2 op de commissarissen wordt beoogd de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de commissaris zo breed mogelijk te doen zijn. De praktische invulling van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding kan specifiek op de commissarissen gericht nader worden ingevuld.

In dit verband dient ook te worden gewezen op de betrokkenheid van de Uitvoeringsorganisatie Sociale Zekerheid voor Overheidspersoneel (USZO) bij de begeleiding van zieke werknemers c.q. commissarissen. Met de invoering van de WAO-conforme regeling voor overheidspersoneel ontstaat er ook voor de USZO, als uitvoerder van deze regeling, een taak bij de begeleiding van zieke werknemers c.q. commissarissen. De invalshoek van de USZO is echter een andere dan die van de werkgever en de bedrijfsgeneeskundige dienst. De USZO voert een sociale verzekering uit en de betrokkenheid van de USZO bij de begeleiding van zieke werknemers ziet dan ook met name op de claim-beoordeling. De USZO zal moeten beoordelen of de commissaris na een jaar ziekte in aanmerking komt voor een WAO-conforme uitkering. Is de commissaris arbeidsongeschikt, zo ja in welke mate en is door Binnenlandse Zaken voldoende gedaan om dit te voorkomen of te beperken etc. De betrokkenheid van de werkgever i.c. Binnenlandse Zaken eindigt niet op het moment dat de commissaris aanspraak krijgt op een WAO-conforme uitkering. Formeel blijft de werkgever/Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor de begeleiding van een zieke commissaris tot diens ontslag als commissaris. Uit dien hoofde is er ook een taak voor de bedrijfsgeneeskundige dienst. Materieel zal de betrokkenheid van de bedrijfsgeneeskundige dienst naar de achtergrond verdwijnen op het moment dat de USZO vaststelt dat de commissaris niet meer herplaatsbaar is binnen het gezagsbereik van de minister van Binnenlandse Zaken. De bemiddeling wordt dan overgenomen door de USZO.

Onderdeel K

Artikel 19

Artikel 19 is aangepast in verband met het feit dat vrijwillig vervroegd uittreden voor overheidspersoneel per 1 januari 1996 niet meer geregeld zal zijn bij wet, maar in een door de betrokken sociale partners gesloten overeenkomst.

Onderdeel L

Artikel 20

De wijzigingen ter zake van artikel 20 voorzien in een nieuwe ontslaggrond bij ongeschiktheid tot het uitoefenen van het ambt van commissaris van de Koningin wegens ziekte en de bijbehorende procedure.

In het verleden kon een commissaris ontslagen worden als het Abp hem na een pensioenkeuring wegens ziekte of gebreken blijvend ongeschikt achtte voor de vervulling van zijn functie. Een dergelijke keuring komt in het nieuwe pensioenreglement niet meer voor. Gekozen is voor een systematiek die meer aansluit bij de marktsector. Daartoe is in het eerste lid onder a een ontslaggrond opgenomen ter zake van arbeidsongeschiktheid tot het vervullen van zijn ambt. In het derde lid wordt bepaald aan welke voorwaarden moet worden voldaan: twee jaar ziekte en herstel is niet te verwachten binnen zes maanden. Voor de ambtenaren in de sector Rijk is nog een voorwaarde van toepassing namelijk dat er geen reële herplaatsingsmogelijkheden zijn. De aard van het ambt van commissaris verzet zich er evenwel tegen dat de commissaris, zonder dat ontslag is verleend, (deels) ander werk aanvaardt. Om die reden is bij ontslagverlening niet toepasbaar de voorwaarde dat het niet mogelijk is gebleken de commissaris andere arbeid aan te bieden danwel dat de commissaris heeft geweigerd deze te aanvaarden. Dit ontheft de Minister van Binnenlandse Zaken niet van zijn reïntegratie-inspanning waartoe de WAO hem verplicht. Derhalve is in het vierde lid de verplichting voor de Minister van Binnenlandse Zaken opgenomen om te onderzoeken of het niet mogelijk is de commissaris, na zijn ontslag, binnen zijn gezagsbereik andere arbeid aan te bieden. Hierbij zij echter aangetekend dat, om reden liggende in de aard van de functie niet bij voorbaat kan worden aangegeven aan wat voor soort functies kan worden gedacht. Per geval zal dit dienen te worden bekeken.

ARTIKEL II

Omdat de wijzigingen op punten een verslechtering van de rechtspositie van de commissaris betekenen kan aan die betreffende wijzigingen geen terugwerkende kracht worden verleend. Er is voor gekozen om alleen die wijzigingen, die noodzakelijk terugwerkende kracht moeten en kunnen hebben, terug te laten werken tot 1 januari 1996.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1994, 451, gewijzigd bij besluit van 1 december 1995, Stb. 1996, 3.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 8 oktober 1996, nr. 194.

Naar boven