Besluit van 22 maart 1996 tot wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Ambtenarenreglement Staten-Generaal in verband met de rechtsbescherming van vakbondskaderleden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 4 oktober 1995, nr. AB95/U1354, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Arbeidsverhoudingen en Juridische zaken;

Gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 24 januari 1996, no. W04.95.0541);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 15 maart 1996, nr. AB96/132, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Arbeidszaken Overheid, afdeling Arbeidsverhoudingen en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 95 van het >Algemeen Rijksambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd.

1. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot lid zes en zeven.

2. Er wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:

  • 5. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet plaatsvinden wegens het feit dat de ambtenaar door een centrale als bedoeld in artikel 105 of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.

3. In het nieuwe zevende lid wordt de zinsnede «vierde en vijfde lid» vervangen door: vierde, vijfde en zesde lid.

ARTIKEL II

Artikel 125 van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal2 wordt als volgt gewijzigd.

1. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot lid zes en zeven.

2. Er wordt een nieuw vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:

  • 5. Opzegging als bedoeld in het tweede lid kan niet plaatsvinden wegens het feit dat de ambtenaar door een centrale als bedoeld in artikel 138 of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten vereniging dan wel binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten verenigingen te ondersteunen.

3. In het nieuwe zevende lid wordt de zinsnede «vierde en vijfde lid» vervangen door: vierde, vijfde en zesde lid.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Amsterdam, 22 maart 1996

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de zevenentwintigste augustus 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

In het centrale pakket arbeidsvoorwaarden 1992 is onder meer overeengekomen dat een regeling zou worden getroffen voor de rechtsbescherming van vakbondskaderleden. Een dergelijke regeling spoort ook met de internationaal zichtbare ontwikkeling, onder andere in het door Nederland op 29 november 1988 geratificeerde IAO Verdrag nr. 151 betreffende de bescherming van het vakverenigingsrecht en procedures voor het vaststellen van arbeidsvoorwaarden in de openbare dienst (Trb. 1979, 50 respectievelijk Trb. 1989, 16) om vakbonds(kader)leden een zekere bescherming tegen rechtspositionele benadeling op grond van het vakbondslidmaatschap te bieden. Ook het op 22 juni 1982 te Genève door de Internationale Arbeidsconferentie aangenomen Verdrag nr. 158 betreffende de beëindiging van het dienstverband op initiatie van de werkgever (Trb. 1984, 17), dat door Nederland nog niet is geratificeerd, verbiedt onder meer ontslag op grond van het lidmaatschap van een vakvereniging of deelname aan vakverenigingswerkzaamheden.

Aangezien het een centraal gemaakte afspraak betrof, bestond aanvankelijk het voornemen deze regeling een formeel wettelijke basis te geven, zodat zij voor alle overheidswerknemers gelijk en gelijktijdig zou gelden. Voor wat betreft deze formeel wettelijke basis zou worden aangesloten bij de op dat moment voor de marktsector aanhangig gemaakte wetsvoorstellen inzake het ontslagrecht zoals bijvoorbeeld het wetsvoorstel tot Herziening van het ontslagrecht (Kamerstukken II 1989/90, 21 479, nrs. 1–2).

Bedoelde wetsvoorstellen bleken echter niet die voortgang te boeken waarop was gehoopt. Laatstgenoemd voorstel is inmiddels zelfs ingetrokken (Kamerstukken I 1995/96, 21 479, nr. 194).Teneinde de uitvoering van de in 1992 gemaakte afspraak niet nog verdere vertraging te laten oplopen, is vervolgens gekozen voor opname van een overeenkomstige bepaling in alle sectorale rechtspositieregelingen.

De onderhavige bepalingen in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) en het Ambtenarenreglement Staten-Generaal zullen daarbij als model fungeren. Over de tekst van die bepalingen is in het Centraal Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken overeenstemming bereikt. Het Sectoroverleg Rijkspersoneel heeft eveneens met het ontwerp ingestemd.

De desbetreffende artikelen bepalen dat ambtenaren in tijdelijke dienst niet kunnen worden ontslagen op grond van het feit dat zij activiteiten als vakbondskaderlid ontplooien.

De bepalingen zien niet op ambtenaren in vaste dienst, omdat voor dezen immers een gesloten stelsel van ontslaggronden geldt, zodat zij ook nu reeds niet ontslagen kunnen worden vanwege het feit dat zij vakbondskaderlid zijn. Ook een bepaling als artikel 99 van het ARAR biedt hiertoe niet de mogelijkheid, aangezien dit artikel blijkens de toelichting hierop (Stb. 1987, 422) geen algemene en onbepaalde ontslaggrond bevat. Deze toelichting geeft aan dat artikel 99 betrekking heeft op ontslag wegens incompatibilité d'humeur, oftewel onverenigbaarheid van karakters. Het artikel maakt deel uit van een als limitatief te verstaan geheel van ontslaggronden. Om grond te kunnen zijn voor een ontslag op basis van dit artikel, moeten factoren en omstandigheden aanwezig zijn die in overwegende mate betrekking hebben op de persoon van de ambtenaar en zijn directe werkomstandigheden. Zulke factoren en omstandigheden kunnen niet voortvloeien uit het feit dat een ambtenaar activiteiten verricht die verband houden met het vakbondskaderlidmaatschap.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1931, 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 juli 1996, Stb. 423.

XNoot
2

Stb. 1979, 123, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 juli 1996, Stb. 423.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 september 1996, nr. 174.

Naar boven