Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1996, 424 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 1996, 424 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 22 februari 1996, nr. 96004960/2524, directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 9, derde en vierde lid, 19a, eerste en derde lid, 59, tweede en vierde lid, 85, derde lid, 88n, 93a, eerste lid, 93d, tweede lid, 107a, achtste en elfde lid, en 110 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de artikelen 51, tweede en vierde lid, 111a, vierde, achtste en elfde lid, 115 en 116b, vierde en vijfde lid, van de Wet op het basisonderwijs, de artikelen 22, eerste lid, 27, 84a, tweede lid, 102b, achtste en tiende lid, en 123a, vierde en vijfde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 30, tweede lid, van de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 en de artikelen 7, eerste lid, en 17, onder b en c, van de Wet persoonsregistraties;
De Raad van State gehoord (advies van 6 mei 1996, nr. W05.96.0083);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, T. Netelenbos, van 18 juli 1996, nr. 96012896/2524, directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het >Onderwijskundig besluit ISOVSO1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van «school» wordt na «of school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» ingevoegd: , dan wel instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
2. Na de begripsomschrijving van «school» wordt ingevoegd:
instelling: instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de wet;.
3. In de begripsomschrijving van «ambulante begeleiding» wordt na «aan een school» ingevoegd: , niet zijnde een instelling,.
In artikel 2, eerste lid, wordt «artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met f,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c, f,.
In artikel 13 wordt de eerste volzin vervangen door: Bij een school, niet zijnde een instelling, bedraagt de omvang van een groep leerlingen in geval van symbiose ten hoogste 1,5 maal de factor N die voor het onderwijs aan de desbetreffende leerlingen is vermeld in artikel 14 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992.
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met f en n,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c, f en n,.
2. In het eerste lid wordt «artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met f en n,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c, f en n,.
3. In het derde lid wordt «artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met e en n,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c en n,.
4. In het vijfde lid wordt «artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met e en n,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c en n,.
Het Formatiebesluit ISOVSO 19922 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de begripsomschrijving van «afdeling» wordt ingevoegd: instelling: instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de wet;.
2. In de begripsomschrijving van «bevoegd gezag» wordt «een openbare school» vervangen door «een openbare school of instelling» en wordt «een bijzondere school» vervangen door: een bijzondere school of instelling.
In artikel 11, eerste lid, wordt «artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met f en h tot en met n,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c, f en h tot en met n,.
In artikel 11a, eerste lid, wordt «artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met f en h tot en met n,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdeel a tot en met c, f en h tot en met n,.
In artikel 13, vierde lid, wordt «artikel 18, eerste lid onderdeel a tot en met e, h en m,» vervangen door: artikel 18, eerste lid onderdeel a tot en met c, h en m,.
In de artikelen 14, 17 en 18 vervallen telkens de onderdelen «d. blinde kinderen» en «e. slechtziende kinderen» met de bijbehorende getallen.
Aan de opschriften van de paragrafen 4, 5, en 7 wordt toegevoegd «scholen» en aan het opschrift van paragraaf 6 wordt toegevoegd: bij scholen.
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «naar een andere school».
2. In het eerste lid wordt na «aan een andere school,» ingevoegd: een instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de wet,.
3. In het tweede lid wordt «ontvangende school» vervangen door: ontvangende school of de ontvangende instelling als bedoeld in het eerste lid.
4. In het derde lid wordt «een andere school,» vervangen door: een andere school, een instelling als bedoeld in het eerste lid,.
5. In het vierde lid wordt «ontvangende school» vervangen door: ontvangende school of de ontvangende instelling als bedoeld in het eerste lid.
Na artikel 26 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
1. De formatie van een instelling als bedoeld in artikel 93a, eerste lid onderdeel a 2°, van de wet, wordt berekend aan de hand van de formule
A = B x 128.
2. In de formule, genoemd in dit artikel is:
A de formatie, uitgedrukt in minuten en afgerond op een veelvoud van 480 minuten;
B het aantal leerlingen op de teldatum.
3. Voor de omrekening in formatierekeneenheden van de formatie berekend op grond van het eerste en tweede lid wordt het aantal minuten formatie gedeeld door 2400 en wordt de uitkomst daarvan vermenigvuldigd met 200.
Acht weken voor de opening van een nieuwe instelling worden ten behoeve van de werkzaamheden voor de start van de instelling 1.025 formatierekeneenheden toegekend.
De artikelen 24 en 24a zijn van overeenkomstige toepassing op instellingen.
1. Van de voor de instelling op grond van artikel 26a van dit besluit en artikel 93a, vijfde lid, van de wet, beschikbare formatierekeneenheden, kan het bevoegd gezag van een instelling telkens voor de periode van een schooljaar formatierekeneenheden overdragen aan een school, een andere instelling, een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs van hetzelfde bevoegd gezag of van een ander bevoegd gezag.
2. Indien overdracht van formatierekeneenheden als bedoeld in het eerste lid plaatsvindt, delen het bevoegd gezag van de overdragende instelling en dat van de ontvangende school of instelling deze overdracht en het aantal formatierekeneenheden dat het betreft voor 15 mei voorafgaand aan het desbetreffende schooljaar mee aan Onze Minister.
3. Overdracht van formatierekeneenheden mag niet leiden tot kosten van ontslaguitkeringen krachtens het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.
1. Het bevoegd gezag van een instelling kan telkens voor de periode van een schooljaar besluiten om ten hoogste 10% van de beschikbare formatierekeneenheden minder te besteden dan voor die instelling mogelijk zou zijn op grond van artikel 26a van dit besluit en op grond van artikel 93a, vijfde lid, van de wet.
2. Het bevoegd gezag neemt een besluit als bedoeld in het eerste lid voor 15 mei voorafgaande aan het desbetreffende schooljaar en deelt dit besluit en het aantal formatierekeneenheden dat het betreft voor die datum mee aan Onze Minister.
3. Voor zover toepassing is gegeven aan het eerste en tweede lid keert Onze Minister aan het bevoegd gezag van een instelling een bedrag uit dat overeenkomt met de geldswaarde van de gedurende het schooljaar niet verbruikte formatierekeneenheden.
Na artikel 26j wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan de benaming van artikel 2 wordt toegevoegd: scholen.
2. Aan de benaming van de paragrafen 2, 3, 4 en 5 wordt toegevoegd: scholen.
3. Aan de benaming van paragraaf 6 wordt toegevoegd: bij scholen.
4. Aan de benaming van paragraaf 7 wordt toegevoegd: scholen.
5. In de benaming van artikel 25 vervalt «naar een andere school».
6. Paragraaf 7a wordt vernummerd tot paragraaf 7b.
7. De artikelen 26a tot en met 26e worden vernummerd tot de artikelen 26f tot en met 26j.
8. Na de benaming van artikel 26 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:
Paragraaf 7a. Formatieinstellingen
Artikel 26a. Berekening formatierekeneenheden instellingen
Artikel 26b. Nieuwe instelling
Artikel 26c. Besteding formatiebudget
Artikel 26d. Voorwaarden overdracht formatierekeneenheden naar een school of andere instelling
Artikel 26e. Voorwaarden verzilvering niet verbruikte formatierekeneenheden.
9. Na de benaming van artikel 26j wordt ingevoegd:
Artikel 26k. Factor leerlingafhankelijke formatie instellingen voor het schooljaar 1995–1996.
Het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van «school» wordt «of een aan een zodanige school verbonden afdeling,» vervangen door: , een aan een zodanige school verbonden afdeling of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,.
2. Na de begripsomschrijving van «afdeling» wordt ingevoegd:
instelling: instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de wet, tenzij het tegendeel blijkt;
nevenvestiging: een nevenvestiging van een instelling, genoemd in artikel X van de Wet van 31 mei 1995, houdende wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van enkele andere wetten inzake samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen (Stb. 1995, 319);.
3. In de begripsomschrijving van «ambulante begeleiding» wordt na «aan een school» ingevoegd: , niet zijnde een instelling,.
4. In de begripsomschrijving van «zelfstandige voorziening in de huisvesting bestemd voor tijdelijk gebruik» wordt na «school» toegevoegd: of hoofd- of nevenvestiging van een instelling.
5. In de begripsomschrijving van «hoofdgebouw» wordt «hoofdgebouw: een gebouw dat als zodanig is aangewezen ingevolge:» vervangen door: hoofdgebouw:
a. een gebouw dat als zodanig is aangewezen ingevolge:
6. In de begripsomschrijving van «hoofdgebouw» vervalt in 5° «dan wel» en wordt de puntkomma aan het eind van 6° vervangen door: , dan wel.
7. Aan de begripsomschrijving van «hoofdgebouw» wordt toegevoegd:
7°. een beslissing van Onze Minister naar aanleiding van een beslissing van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 75, vierde lid, of artikel 80, derde lid, van de wet;
b. een gebouw van een nevenvestiging van een instelling dat, voordat de nevenvestiging deel werd van de instelling, het hoofdgebouw was van een school waaruit de instelling is ontstaan;.
In artikel 3, eerste lid, wordt «van de verplichting, bedoeld in de artikelen 44, 74, 77 en 82, van elk aangesloten bevoegd gezag tot terugbetaling van hetgeen bij voorschot teveel is ontvangen» vervangen door: van de verplichtingen, bedoeld in dit besluit, van elk aangesloten bevoegd gezag tot terugbetaling van hetgeen teveel is ontvangen.
In artikel 4 wordt na «de school» ingevoegd «of een nevenvestiging van een instelling», wordt na «een bijzondere school» ingevoegd «of een nevenvestiging van een bijzondere instelling» en wordt na «burgemeester en wethouders» toegevoegd: van de gemeente waarin de school onderscheidenlijk de nevenvestiging van de instelling is gelegen.
Aan artikel 5, eerste lid, worden een tweede en derde volzin toegevoegd, luidende: In deze administratie wordt een onderverdeling gemaakt naar leerlingen van de hoofdvestiging en leerlingen van elk van de nevenvestigingen van een instelling. De directeur draagt er zorg voor dat de volledige administratie op de hoofdvestiging aanwezig is.
Aan artikel 10, eerste lid, wordt een tweede volzin toegevoegd: De opgave wordt onderverdeeld in de leerlingen van de hoofdvestiging en de leerlingen van elk van de nevenvestigingen van een instelling.
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «scholen» vervangen door: scholen en instellingen.
2. Na «bijzondere school» wordt telkens ingevoegd: , niet zijnde een instelling,.
3. Toegevoegd wordt een nieuw zesde lid, luidende:
6. Het bevoegd gezag van een bijzondere instelling draagt zorg voor een zodanige administratie van de financiële gegevens van elk van de onder zijn beheer staande instellingen, dat daarmee een financiële jaarverslaggeving als bedoeld in artikel 83b kan worden opgesteld.
In hoofdstuk II, titel I, afdeling 3, wordt voorafgaand aan artikel 15, een artikel 14a ingevoegd, luidende:
In de benaming van hoofdstuk II, titel IV, in het opschrift van artikel 33 en in de tekst van artikel 33 wordt telkens na «andere voorzieningen» en in het lettertype dat voor de desbetreffende passages van toepassing is, ingevoegd: voor scholen, niet zijnde instellingen.
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid wordt in de tweede volzin na «per voor de school» ingevoegd: of per voor de hoofdvestiging en per voor elk van de nevenvestigingen van een instelling.
2. In het eerste lid, onder c, wordt na «school» ingevoegd «, instelling» en wordt «tweede lid onderdelen a tot en met f,» vervangen door: tweede lid onderdelen a tot en met d, f,.
3. In het eerste lid, onder d, wordt na «school» ingevoegd «, instelling» en wordt «tweede lid onderdelen a tot en met f,» vervangen door: tweede lid onderdelen a tot en met d, f,.
4. In het eerste lid, derde volzin, wordt na «school» ingevoegd: of instelling.
In artikel 39b, derde lid, tweede volzin, wordt de zinsnede beginnend met «een afschrift van het besluit» en eindigend met «of de Kroon» vervangen door: een afschrift van de akte, de beslissing van gedeputeerde staten of de uitspraak van de rechter, bedoeld in artikel 88h, vierde lid, van de wet.
Aan het eind van het opschrift van hoofdstuk III wordt toegevoegd: VOOR SCHOLEN, NIET ZIJNDE INSTELLINGEN
Na het opschrift van titel I van hoofdstuk III wordt een nieuwe afdeling ingevoegd, luidende:
1. Hoofdstuk III is behoudens het gestelde in het tweede lid niet van toepassing op instellingen.
2. Artikel 41 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor het opschrift wordt gelezen «Maandelijkse vergoeding» en voor «een voorschot tot een twaalfde gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 97, eerste tot en met vierde lid, van de wet, waarop het vermoedelijk over dat jaar recht heeft» wordt gelezen: een twaalfde gedeelte van de vergoeding, bedoeld in artikel 97, vijfde lid, van de wet, waarop het over dat jaar recht heeft.
In de artikelen 40, 41, 42, 42a en 45 wordt telkens «artikel 97 van de wet» vervangen door: artikel 97, eerste tot en met vierde lid, van de wet.
In artikel 48, tweede lid, onder b 1°, wordt «artikel 2, tweede lid onderdelen a tot en met e,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdelen a tot en met c,.
In artikel 49, onder a, wordt «artikel 2, tweede lid onderdelen a tot en met e,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdelen a tot en met c,.
In artikel 52, onder a, wordt «artikel 2, tweede lid onderdelen a tot en met e,» vervangen door: artikel 2, tweede lid onderdelen a tot en met c,.
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid wordt na «nieuwe school» ingevoegd: , niet zijnde een instelling,.
2. Aan het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Indien het bevoegd gezag voor de opening van een nieuwe instelling werkzaamheden verricht ten behoeve van de start van de instelling ontstaat de aanspraak op de vergoeding, bedoeld in artikel 26b van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, acht weken voor de aanvang van de eerste schooldag van de nieuw geopende instelling.
3. In het derde lid wordt «tweede lid» vervangen door: tweede lid, eerste volzin,.
In het opschrift van hoofdstuk VI wordt na «UITGAVEN» ingevoegd: VAN SCHOLEN, NIET ZIJNDE INSTELLINGEN,.
Na het opschrift van hoofdstuk VI wordt een nieuwe titel ingevoegd, luidende:
Na artikel 83 wordt een nieuw hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Het bevoegd gezag van een instelling stelt jaarlijks, voorafgaand aan het desbetreffende begrotingsjaar, voor de instelling een begroting vast. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.
2. De begroting behelst een raming van de inkomsten en uitgaven alsmede van de baten en lasten van de instelling en dient in evenwicht te zijn. De in de begroting voorziene inkomsten uit de rijksvergoeding sluiten aan op de voor het desbetreffende begrotingsjaar door Onze Minister geraamde, onderscheidenlijk vastgestelde en in voorkomende gevallen nader bepaalde rijksvergoeding. Uit de begroting blijkt in elk geval de mate waarin de rijksvergoeding aan onderwijsdoeleinden zal worden besteed, alsmede de voorgenomen toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves.
3. Het bevoegd gezag draagt zorg voor wijziging van de begroting indien de vastgestelde rijksvergoeding afwijkt van de in de begroting opgenomen geraamde rijksvergoeding, of sprake is van een nader bepaalde rijksvergoeding.
4. Het bevoegd gezag verstrekt aan Onze Minister de begroting indien deze daarom verzoekt.
1. Het bevoegd gezag van een instelling dient jaarlijks voor 1 november bij Onze Minister een financiële jaarverslaggeving over het voorafgaande jaar in die is opgesteld overeenkomstig het model en de daarbij behorende voorschriften voor de invulling zoals opgenomen in bijlage V van dit besluit. In de financiële jaarverslaggeving wordt verantwoording afgelegd van het financiële beheer van de instelling.
2. Van de financiële jaarverslaggeving maakt een jaarrekening deel uit. De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het bevoegd gezag aangewezen accountant. Bij de aanwijzing van de accountant wordt verzekerd dat aan Onze Minister op diens verzoek inzicht wordt geboden in de controlerapporten van de accountant.
De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. In de benaming van artikel 10a wordt «scholen» vervangen door: scholen en instellingen.
2. Na de benaming van afdeling 3 van titel I van hoofdstuk II wordt ingevoegd:
Artikel 14a. Toepassing artikelen 15 en 16 voor instellingen.
3. Aan het eind van de benaming van titel IV van hoofdstuk II wordt toegevoegd: VOOR SCHOLEN, NIET ZIJNDE INSTELLINGEN.
4. Aan de benaming van artikel 33 wordt toegevoegd: voor scholen, niet zijnde instellingen.
5. Aan het eind van de benaming van hoofdstuk III wordt toegevoegd: VOOR SCHOLEN, NIET ZIJNDE INSTELLINGEN.
6. In hoofdstuk III, titel I, wordt «Afdeling I. Aanvang van de bekostiging» vervangen door:
Afdeling I. Reikwijdte
Artikel 39g. Omschrijving
Afdeling Ia. Aanvang van de bekostiging.
7. In de benaming van hoofdstuk VI wordt na «UITGAVEN» ingevoegd: VAN SCHOLEN, NIET ZIJNDE INSTELLINGEN,.
8. In hoofdstuk VI wordt «TITEL I. AANVANG VAN DE BEKOSTIGING» vervangen door:
TITEL I. REIKWIJDTE
Artikel 77e. Omschrijving
TITEL Ia. AANVANG VAN DE BEKOSTIGING.
9. Na de benaming van artikel 83 wordt ingevoegd:
HOOFDSTUK VIa. BEGROTING EN FINANCIËLE JAARVERSLAGGEVING INSTELLING
Artikel 83a. Begroting
Artikel 83b. Financiële jaarverslaggeving
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1. In het schema onder 1 wordt onderdeel d vervangen door:
d. visueel gehandicapte kinderen 12 7
2. In het schema onder 1 vervalt onderdeel e.
3. Na de noot onder het schema wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
1a. Het bepaalde onder 1 wordt voor de hoofdvestiging en elk van de nevenvestigingen van een instelling afzonderlijk toegepast.
Na bijlage IV wordt een nieuwe bijlage opgenomen, luidende:
BIJLAGE V: Model en voorschriften financiële jaarverslaggeving instellingen, behorend bij artikel 83b
Het model financiële jaarverslaggeving voor instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen bestaat uit:
1. Jaarrekening
Balans
Exploitatierekening
Toelichting op de balans en de exploitatierekening
2. Jaarverslag
3. Accountantsverklaring
4.Instellingsgegevens
1 JAARREKENING
1.1 BALANS PER 31 DECEMBER 199. (Na verwerking voorstel resultaatbestemming)
RECHTSPERSOON X TE Y
ACTIVA | 31–12- | jaar t | 31–12- | jaar t-1 |
---|---|---|---|---|
f | f | f | f | |
VASTE ACTIVA | ||||
Materiële vaste activa | ||||
– gebouwen en terreinen | 0 | 0 | ||
– inventaris en apparatuur | 0 | 0 | ||
– in uitvoering | 0 | 0 | ||
– vooruitbetalingen | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
Immateriële vaste activa | 0 | 0 | ||
Financiële vaste activa | ||||
– deelnemingen | 0 | 0 | ||
– vorderingen op deelnemingen | 0 | 0 | ||
– effecten | 0 | 0 | ||
– ministerie van OCenW | 0 | 0 | ||
– waarborgsommen | 0 | 0 | ||
– overige vorderingen | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
Totaal vaste activa | 0 | 0 | ||
----------------- | -------------------- | |||
VLOTTENDE ACTIVA | ||||
Voorraden | 0 | 0 | ||
Vorderingen | ||||
– debiteuren | 0 | 0 | ||
– ministerie van OCenW | 0 | 0 | ||
– gemeenten | 0 | 0 | ||
– overige overheid | 0 | 0 | ||
– overige vorderingen | 0 | 0 | ||
– overlopende activa | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
Effecten | 0 | 0 | ||
Liquide middelen | 0 | 0 | ||
Totaal vlottende activa | 0 | 0 | ||
TOTAAL ACTIVA | 0 | 0 | ||
PASSIVA | 31–12- | jaar t | 31–12- | jaar t-1 |
f | f | f | f | |
EIGEN VERMOGEN | ||||
Reserve OCenW | ||||
– verzilverde bedragen | 0 | 0 | ||
– overige reserve | 0 | 0 | ||
Reserve gemeenten | 0 | 0 | ||
Reserve overige | ||||
overheid | 0 | 0 | ||
Eigen middelen | 0 | 0 | ||
Overige reserves | 0 | 0 | ||
Saldo exploitatie boekjaar | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
VOORZIENINGEN | ||||
Voorziening materiële instandhouding | 0 | 0 | ||
Overige voorzieningen | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
LANGLOPENDE SCHULDEN | ||||
Kredietinstellingen | 0 | 0 | ||
Deelnemingen | 0 | 0 | ||
Overige | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
KORTLOPENDE SCHULDEN | ||||
Crediteuren | 0 | 0 | ||
Ministerie van OCenW | ||||
– personeel | 0 | 0 | ||
– materieel | 0 | 0 | ||
Gemeenten | 0 | 0 | ||
Deelnemingen | 0 | 0 | ||
Overige overheid | 0 | 0 | ||
Belastingen en premies sociale verzekeringen | 0 | 0 | ||
Overige schulden | 0 | 0 | ||
Overlopende passiva | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
TOTAAL PASSIVA | 0 | 0 |
1.2 EXPLOITATIEREKENING OVER 199.
RECHTSPERSOON X TE Y
jaar t | jaar t-1 | |||
---|---|---|---|---|
f | f | f | f | |
BATEN | ||||
Vergoedingen overheid | ||||
– personeel, declaratie | 0 | 0 | ||
– personeel, verzilverd | 0 | 0 | ||
– materieel | 0 | 0 | ||
– gemeenten | 0 | 0 | ||
– overig overheid | 0 | 0 | ||
Overige baten | 0 | 0 | ||
SOM DER BATEN | 0 | 0 | ||
LASTEN | ||||
Personele lasten | ||||
– lonen en salarissen | 0 | 0 | ||
– sociale lasten | 0 | 0 | ||
– pensioenlasten | 0 | 0 | ||
– uitzendkrachten | 0 | 0 | ||
– overige | 0 | 0 | ||
– 4 % regeling | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
Afschrijvingen | ||||
– gebouwen | 0 | 0 | ||
– inventaris en | ||||
apparatuur | 0 | 0 | ||
– immateriële | ||||
vaste activa | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
Huisvestingslasten | 0 | 0 | ||
Materiële instandhouding | 0 | 0 | ||
Overige lasten | 0 | 0 | ||
SOM DER LASTEN | 0 | 0 | ||
Rentebaten | 0 | 0 | ||
Rentelasten | 0 | 0 | ||
0 | 0 | |||
Resultaat gewone bedrijfsvoering | 0 | 0 | ||
Buitengewone baten | 0 | 0 | ||
Buitengewone lasten | 0 | 0 | ||
Resultaat buitengewone | 0 | 0 | ||
bedrijfsvoering | 0 | 0 | ||
Saldo exploitatie | 0 | 0 |
1.3 TOELICHTING OP DE BALANS EN DE EXPLOITATIEREKENING RECHTSPERSOON X TE Y
1.3.1 Algemeen
De baten en lasten worden toegerekend aan het boekjaar waarop ze betrekking hebben. Op materiële vaste activa, behoudens terreinen, wordt afgeschreven op basis van de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Afschrijvingen vinden plaats volgens de lineaire methode op basis van de geschatte gebruiksduur.
Aan het einde van ieder kalenderjaar wordt voor elke instelling een overzicht van de in de instelling aanwezige inventaris opgemaakt en in de administratie opgenomen waaruit in ieder geval blijkt in welk jaar de aanschaffing heeft plaatsgevonden en welke inventaris voor eigen rekening is aangeschaft.
Voor langlopende schulden wordt per lening hoofdsom, schuldrest, rentevoet en looptijd vermeld.
Van elk der gegeven groepen van schulden wordt in de toelichting aangegeven voor welke schulden zakelijke zekerheidsstelling is gesteld en in welke vorm dat is geschied. Aangegeven wordt tot welk bedrag de schulden in rang zijn achtergesteld bij andere schulden, de aard van de achterstelling wordt toegelicht.
Schulden aan kredietinstellingen en overige langlopende schulden dienen inhoudelijk te worden toegelicht naar aard, herkomst aflossingsschema, omvang en gestelde zekerheden.
Een deelneming heeft betrekking op de betrokkenheid van de rechtspersoon bij andere rechtspersonen. Meerderheidsdeelnemingen en overige deelnemingen waar invloed van betekenis kan worden uitgeoefend worden gewaardeerd volgens de netto-vermogenswaarde.
1.3.2 Voorstel resultaatbestemming
Bij de toelichting wordt het voorstel resultaatbestemming of het feitelijk besluit daartoe geformuleerd. Het resultaat van het boekjaar wordt op basis van een bestuursbesluit bestemd.
In de resultaatbestemming kunnen ook bestaande reserves worden betrokken, bijvoorbeeld in het kader van een herbestemming voor een ander doel of ter dekking van lasten welke in de exploitatierekening van het betreffende boekjaar zijn opgenomen met een bepaald doel, waarvoor in eerdere jaren een bestemmingsreserve is gevormd. De resultaatbestemming wordt als zodanig in de balans ultimo van het boekjaar verwerkt.
1.3.3 Gebeurtenissen na balansdatum
Bij de toelichting wordt verslag gedaan van de gebeurtenissen na balansdatum. Gebeurtenissen na balansdatum hebben betrekking op omstandigheden die zich na afloop van het boekjaar hebben voorgedaan of zijn bekend geworden en die het door de jaarrekening opgeroepen beeld beïnvloeden.
2 JAARVERSLAG
Het jaarverslag geeft een getrouw beeld over de toestand op balansdatum en de gang van zaken gedurende het verslagjaar van de rechtspersoon. Het accent ligt hierbij op financieel-economische beschouwingen.
Aandacht wordt besteed aan de gang van zaken met betrekking tot de primaire processen, waarbij zoveel mogelijk wordt gewerkt met prestatiegegevens gerelateerd aan kostengegevens. Hierbij dient te worden gestreefd naar kengetallen en het aangeven van trends per organisatorische eenheid. Specifieke aandacht wordt gegeven aan de mate waarin de onderwijskundige integratie en de fusie haar beslag heeft gekregen.
Het jaarverslag bevat mede inlichtingen over gebeurtenissen van bijzondere betekenis die na het einde van het verslagjaar hebben plaatsgevonden. Voorts wordt mededeling gedaan over het financieel-economisch beleid, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan het meerjarig perspectief, liquiditeit en solvabiliteit.
Het jaarverslag mag niet in strijd zijn met de jaarrekening.
3 ACCOUNTANTSVERKLARING
Wij hebben de jaarrekening 19.. van de stichting/vereniging «X» te «Y» gecontroleerd. Dit onderzoek is verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde controlegrondslagen.
Op grond van dit onderzoek zijn wij van oordeel, dat deze jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en samenstelling van het vermogen van de stichting/vereniging op 31 december 19.. en van het resultaat over 19.. en overigens ook is gebaseerd op het model financiële jaarverslaggeving, bedoeld in bijlage V van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, voor instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen.
Ondertekening
4 INSTELLINGSGEGEVENS
ALGEMEEN
a. naam en adres van de rechtspersoon
b. bestuursnummer
c. naam en adres van de instelling
d. brinnummer
e. naam en telefoonnummer contactpersoon
Het Huisvestingsbesluit ISOVSO4 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van «school» wordt «of een aan een zodanige school verbonden afdeling,» vervangen door: een aan een zodanige school verbonden afdeling of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,.
2. Na de begripsomschrijving van «afdeling» wordt ingevoegd:
instelling: instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de wet;
nevenvestiging: een nevenvestiging van een instelling, genoemd in artikel X van de Wet van 31 mei 1995, houdende wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van enkele andere wetten inzake samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen (Stb. 1995, 319);.
3. In de begripsomschrijving van «hoofdgebouw» wordt «hoofdgebouw: een gebouw dat als zodanig is aangewezen ingevolge:» vervangen door: hoofdgebouw:
a. een gebouw dat als zodanig is aangewezen ingevolge:
4. In de begripsomschrijving van «hoofdgebouw» vervalt in 5 «dan wel» en wordt de puntkomma aan het eind van 6 vervangen door: , dan wel.
5. Aan de begripsomschrijving van «hoofdgebouw» wordt toegevoegd:
7. een beslissing van Onze Minister naar aanleiding van een beslissing van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 75, vierde lid, of artikel 80, derde lid, van de wet;
b. een gebouw van een nevenvestiging van een instelling dat, voordat de nevenvestiging deel werd van de instelling, het hoofdgebouw was van een school waaruit de instelling is ontstaan;.
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «dan wel» vervangen door een komma en wordt na «een afdeling,» ingevoegd: alsmede onderverdeeld naar de aantallen van de hoofdvestiging en die van elk van de nevenvestigingen van een instelling,.
2. In het tweede lid, onder c 1°, wordt «indien een gebouw betreft» vervangen door: indien het een gebouw betreft.
In artikel 4, eerste lid, wordt na «artikel 3, tweede tot en met zevende lid» ingevoegd: van de school of van het hoofdgebouw van de hoofdvestiging of nevenvestiging van een instelling.
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «vijfde lid» vervangen door: zesde lid.
2. Na het eerste lid wordt onder vernummering van het tweede tot en met vijfde lid tot derde tot en met zesde lid, een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:
2. Het bepaalde in het eerste lid wordt voor de hoofdvestiging en elk van de nevenvestigingen van een instelling afzonderlijk toegepast.
3. In het vijfde lid wordt «derde lid» vervangen door: vierde lid.
4. In het zesde lid wordt «Factor N voor het voortgezet onderwijs» vervangen door «Factor N voor het voortgezet speciaal onderwijs» en wordt onderdeel d vervangen door:
d. visueel gehandicapte kinderen 12 7
5. In het zesde lid vervalt onderdeel e.
Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid, onderdeel c, wordt «scholen» vervangen door: scholen of instellingen.
2. Na het derde lid wordt een vierde lid toegevoegd, luidende:
4. Het eerste tot en met derde lid worden voor de hoofdvestiging en elk van de nevenvestigingen van een instelling afzonderlijk toegepast.
Artikel 20a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «scholen» vervangen door: scholen of instellingen.
2. Na het tweede lid wordt een derde lid toegevoegd, luidende:
3. Het eerste en tweede lid worden voor de hoofdvestiging en elk van de nevenvestigingen van een instelling afzonderlijk toegepast.
In artikel 22, eerste lid, onderdeel a 2° en onderdeel b 2°, wordt «de school» telkens vervangen door: de school of indien een instelling bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, de hoofdvestiging of nevenvestiging.
In artikel 24, tweede lid, wordt «artikel 8, eerste en derde tot en met vijfde lid» vervangen door: artikel 8, eerste en vierde tot en met zesde lid».
In artikel 26, wordt «de school» vervangen door: de school of indien een instelling bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, de hoofdvestiging of nevenvestiging.
In artikel 27 wordt «1000 meter van de school» vervangen door: 1000 meter van de school of indien een instelling bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, de hoofdvestiging of nevenvestiging.
In artikel 29, tweede lid, wordt «voor voortgezet speciaal onderwijs, dan wel voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: de school voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «een lichamelijke handicap,» ingevoegd: dan wel een instelling voor zover het betreft meervoudig gehandicapte kinderen met een lichamelijke handicap,.
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «de school» ingevoegd: of instelling.
3. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «anders dan bedoeld in onderdeel a,» ingevoegd: dan wel een instelling voor zover het betreft meervoudig gehandicapte kinderen anders dan bedoeld in onderdeel a,.
4. In het eerste lid, onderdeel b wordt na «de school» ingevoegd: of instelling.
5. In het tweede lid wordt «artikel 8, eerste, vierde en vijfde lid» vervangen door: artikel 8, eerste, vijfde en zesde lid.
In artikel 33 wordt «de school» vervangen door: de school of indien een instelling bestaat uit een hoofdvestiging en een of meer nevenvestigingen, de hoofdvestiging of nevenvestiging.
In artikel 34, tweede lid, wordt «voor voortgezet speciaal onderwijs, dan wel voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: de school voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
Het Bouwbesluit ISOVSO5 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van «school» wordt «of een aan een zodanige school verbonden afdeling,» vervangen door: een aan een zodanige school verbonden afdeling of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,.
2. Na de begripsomschrijving van «afdeling» wordt ingevoegd:
instelling: instelling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de wet;.
3. In de begripsomschrijving van «aanvullende voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen» wordt na «school» toegevoegd: of hoofd- of nevenvestiging van een instelling.
4. In de begripsomschrijving van «zelfstandige voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen» wordt na «school» toegevoegd: of hoofd- of nevenvestiging van een instelling.
5. In de begripsomschrijving van «netto vloeroppervlakte» wordt aan het slot de punt vervangen door een puntkomma.
6. Toegevoegd wordt een nieuwe begripsomschrijving, luidende:
nevenvestiging: een nevenvestiging van een instelling, genoemd in artikel X van de Wet van 31 mei 1995, houdende wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van enkele andere wetten inzake samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen (Stb. 1995, 319).
In artikel 4, eerste lid, eerste volzin, wordt na «of een school» ingevoegd: of een hoofdvestiging of nevenvestiging van een instelling.
In artikel 5, tweede lid, eerste volzin, wordt na «inclusief een of meer daaraan verbonden afdelingen,» ingevoegd: dan wel voor een hoofdvestiging of nevenvestiging van een instelling,.
In tabel 4 van paragraaf 2 van hoofdstuk II wordt «school voor blinde kinderen, inclusief een of meer aan de school verbonden afdelingen» vervangen door: instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen.
In artikel 12, eerste volzin, wordt na «een school» ingevoegd: of een hoofd- of nevenvestiging van een instelling.
In artikel 13, eerste volzin, wordt na «een school» ingevoegd: of een hoofd- of nevenvestiging van een instelling.
In artikel 24, tweede lid, wordt «voortgezet speciaal onderwijs, dan wel speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: of voortgezet speciaal onderwijs, dan wel als school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
Het Besluit trekkende bevolking WBO6 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel B 4, tweede lid onder d, wordt «of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: dan wel scholen of instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
In artikel C 3, tweede lid onder d, wordt «of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: dan wel scholen of instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
Het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO7 wordt als volgt gewijzigd:
In de artikelen 5a en 6 wordt «school voor ander onderwijs» telkens vervangen door: school of instelling voor ander onderwijs.
In artikel 16, tweede lid, onder c 2°, wordt «, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,» vervangen door: of voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,.
In artikel 47b, derde lid, de zinsnede beginnend met «een afschrift van het besluit» en eindigend met «of de Kroon» vervangen door: een afschrift van de akte, de beslissing van gedeputeerde staten of de uitspraak van de rechter, bedoeld in artikel 88, vierde lid, van de wet.
In artikel 57, derde lid, wordt «, voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: of voor voortgezet speciaal onderwijs of van een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
Het Formatiebesluit WBO 19928 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «aan andere school».
2. In het eerste lid wordt «een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs» vervangen door: een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs dan wel een school voor voortgezet onderwijs.
3. In het derde lid wordt «ontvangende school» vervangen door: ontvangende school of instelling.
In artikel 18, eerste lid, van het Formatiebesluit scholen v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.9 wordt «of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: dan wel een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
Het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden10 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt na «scholen» ingevoegd: voor basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs dan wel scholen of instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
2. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «school» telkens vervangen door: school of instelling.
3. In het derde lid wordt «scholen» vervangen door: scholen of instellingen.
Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «scholen».
2. In het tweede lid wordt «voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, en voor voortgezet speciaal onderwijs,» vervangen door: voor voortgezet speciaal onderwijs, en voor scholen en instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs,.
Het Inrichtingsbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.11 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 3, eerste lid, onder c, wordt «school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door «school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» en wordt «desbetreffende school» vervangen door: desbetreffende school of instelling.
In artikel 4, tweede lid, onder c, wordt «de school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
In artikel 5, tweede lid, wordt «de school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: de school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
2. In het tweede lid, onder a, wordt «artikel 34, tweede lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: artikel 34 van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs.
3. In het derde lid wordt «of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: dan wel een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
4. In het derde lid wordt «artikelen 33, zevende lid, en 34, eerste lid,» vervangen door: artikel 33, negende lid.
5. In het derde lid wordt «van de school» vervangen door: van de school of instelling.
Het Besluit medezeggenschap onderwijs12 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel M-1 wordt «artikel 4, vijfde lid onder a» vervangen door «artikel 3, vijfde lid onder b» en wordt «scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: scholen of instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
In artikel M-2 wordt «artikel 4, derde lid onder b, van de wet» vervangen door «artikel 3, derde lid onder b, van de wet» en wordt «school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs.
In artikel 1 van het Besluit vervangingsfonds13 wordt in de begripsomschrijving van «bevoegd gezag» na «school» ingevoegd: of instelling.
In artikel 1 van het Tijdelijk besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten14 wordt in de begripsomschrijving van «onderwijsinstelling» de zinsnede «een school voor voortgezet speciaal onderwijs,» vervangen door: een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor zover het betreft het voortgezet speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs,.
In artikel 5, tweede lid, van het Besluit gevoelige gegevens15 wordt «scholen» vervangen door: scholen of instellingen.
In artikel 2, eerste lid, onder d, van het besluit van 19 december 1989, houdende uitvoering van artikel 17, onder b en c, van de Wet persoonsregistraties (Stb. 1989, 569)16 wordt «voor voortgezet speciaal onderwijs of voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door «of voor voortgezet speciaal onderwijs, dan wel scholen of instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» en wordt «deze scholen» vervangen door: deze scholen of instellingen.
In afwijking van artikel 1 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO worden de op 31 juli 1995 in gebruik zijnde schoolgebouwen van de «School voor slechtziende kinderen Bartimeus» voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan slechtziende kinderen te Zeist en de «Brailleschool Bartimeus» voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan blinde kinderen te Zeist met ingang van 1 augustus 1995 aangemerkt als hoofdgebouwen van de uit onder meer die scholen ontstane instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen.
1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Het koninklijk besluit voorziet erin dat dit besluit, behoudens artikel VI, onderdeel A, artikel VII, onderdeel A, en artikel X, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 augustus 1995. Het koninklijk besluit voorziet erin dat artikel VI, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 augustus 1994, dat artikel VII, onderdeel A, terugwerkt tot en met 17 juli 1996 en dat artikel X, onderdeel A, terugwerkt tot en met 1 augustus 1996.
2. Het in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit wordt ten aanzien van de artikelen I tot en met IX en XI tot en met XVII niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens de Kamer de wens wordt te kennen gegeven dat de in die artikelen geregelde onderwerpen bij de wet worden geregeld.
3. Het in het eerste lid bedoelde koninklijk besluit wordt ten aanzien van artikel X niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan de beide Kamers der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een van beide Kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in artikel X geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos
Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 1996
De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager
De voorliggende algemene maatregel van bestuur vormt de uitwerking van de Wet van 31 mei 1995, houdende wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van enkele andere wetten inzake samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen (Stb. 1995, 319). De betrokken besturen zijn in een eerder stadium geïnformeerd over de voorgenomen inhoud van dit besluit.
Voornoemde wet, die op 1 augustus 1995 in werking is getreden, introduceert een nieuwe schoolsoort, de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen, welke een samenvoeging is van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen. Deze nieuwe schoolsoort is het gevolg van ingrijpende veranderingen binnen het onderwijs aan blinde en slechtziende kinderen. De door de toenmalige staatssecretaris Wallage ingestelde werkgroep Brenninkmeijer adviseerde om de voormalige tien scholen voor blinde en slechtziende kinderen samen te voegen tot vier instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen.
De instellingen verzorgen onderwijs aan de eigen visueel gehandicapte kinderen en verzorgen ambulante begeleiding aan visueel gehandicapte kinderen in het regulier onderwijs. De instellingen hebben een breder takenpakket (zie artikel 9c van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO)) dan dat van een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. De bekostiging van de instellingen, die op advies van voornoemde werkgroep teneinde de daadkracht van de nieuwe instellingen te vergroten sterk is vereenvoudigd, is daaraan aangepast. De wijziging van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 omvat de nadere uitwerking van de voorgeschreven systematiek van de personele bekostiging van artikel 93a, eerste lid, van de ISOVSO. Dit betreft de formatie voor de reguliere taken van een instelling, indien de instelling onderwijs zou verzorgen aan leerlingen die niet visueel gehandicapt zijn, met inbegrip van een opslag voor formatieve fricties. Voorgeschreven wordt dat deze formatie per aan de instelling ingeschreven leerling wordt toegekend en wordt bepaald aan de hand van het gewogen gemiddelde van de kosten van een leerling in het basis- en voorgezet onderwijs (zie de artikelsgewijze toelichting bij artikel II voor zover het betreft de artikelen 26a tot en met 26e van het Formatiebesluit ISOVSO 1992). Per instelling bestaat op grond van artikel 93a, vijfde lid, van de ISOVSO recht op een bij ministeriële regeling te bepalen vergoeding voor de meerkosten in verband met het feit dat het onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen betreft en voor de in artikel 9c, onder b en c, van de ISOVSO vermelde taken met betrekking tot visueel gehandicapte leerlingen aan andere scholen (zie de ministeriële regeling van 25 juli 1995, kenmerk PO/B-95018031, Uitleg OCenW-Regelingen nr. 18c van 30 augustus 1995).
Voor de bekostiging van de materiële instandhouding van de instellingen worden ingevolge artikel 89 van de ISOVSO geen programma's van eisen meer vastgesteld. Uitgegaan wordt van een bij beschikking toegekend bedrag. Dit bedrag is voor de periode tot en met 31 december 1999 gebaseerd op de bedragen die de scholen voor blinde en slechtziende kinderen, waaruit elk van de instellingen is ontstaan, ontvingen in de maand juli van het jaar 1995.
Voor wat betreft de huisvestingsuitgaven is het onderhavige besluit geënt op de thans geldende regelgeving; de in dit besluit opgenomen wijzigingen voorzien erin dat ten behoeve van de huisvesting en de vergoeding van de zogenaamde andere voorzieningen, de hoofdvestiging en elk van de nevenvestigingen van een instelling bekostigd worden als waren het aparte scholen. Voor de voorgenomen decentralisatie naar de gemeenten van het beleid met betrekking tot de huisvestingsvoorzieningen wordt zorggedragen via afzonderlijke regelgeving voor het gehele primair en voortgezet onderwijs.
De nieuwe wijze van bekostiging van de instellingen vraagt om een aangepaste financiële verslaglegging. De financiële verantwoording moet anders en meer dan voorheen voldoende informatie bevatten op grond waarvan de minister het gevoerde financiële beheer kan beoordelen, de afstandelijke besturingsconceptie in aanmerking genomen. Daartoe zijn, in aanvulling op de bestaande voorschriften inzake de aanvraag om rijksvergoeding, voorschriften gegeven voor de financiële jaarverslaglegging van instellingen (zie de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 83a en 83b van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO). In bijlage V van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO is daartoe een model opgenomen.
De overige wijzigingen in het onderhavige besluit betreffen vooral technische wijzigingen in verband met de nieuwe schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen die aan instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen wordt gegeven.
De voorgestelde wijzigingen zijn budgettair neutraal. De algemene maatregel van bestuur is vormgegeven binnen het bij de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319), bepaalde budgettaire kader.
De personele formatie voor de instellingen in het schooljaar 1995/1996 is vastgesteld aan de hand van de formatie waarop de scholen, waaruit de instelling is ontstaan, recht hadden voor het schooljaar 1994/1995, vermeerderd met de formatie voor de onderwijskundige integratie. Bij ministeriële regeling is deze formatie, inclusief de extra formatie, aan de instellingen toegekend na aftrek van de formatie op basis van het Formatiebesluit ISOVSO 1992. De formatie ingevolge het Formatiebesluit ISOVSO 1992 is bepaald op basis van het gewogen gemiddelde van de kosten van een leerling in het basis- en voortgezet onderwijs. Deze vergoeding is inclusief de opslag in verband met formatieve fricties en het schoolprofielbudget.
Artikel I, onderdeel A (artikel 1 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO)
In artikel 1 wordt «een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» (hierna: instelling) onder de begripsomschrijving van «school» gebracht. Dit betekent dat voorschriften die in het Onderwijskundig besluit ISOVSO worden gegeven ten aanzien van een school automatisch betrekking hebben op een instelling, tenzij het tegendeel blijkt.
De afzonderlijke begripsomschrijving van instelling is opgenomen omdat daaraan in bepaalde gevallen behoefte kan bestaan; bijvoorbeeld in geval een bepaling wel van toepassing is op scholen, maar niet op instellingen. Tevens voorkomt deze afzonderlijke begripsbepaling dat waar sprake is van een instelling, de toevoeging «als bedoeld in artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de wet (in casu ISOVSO) dient te worden opgenomen. In artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de ISOVSO wordt bepaald dat onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen wordt gegeven in instellingen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen.
In de begripsomschrijving van ambulante begeleiding worden de instellingen uitgezonderd. In het Onderwijskundig besluit ISOVSO worden in de artikelen 14, 15 en 16 voorschriften gegeven omtrent het in aanmerking komen voor en de duur van ambulante begeleiding. Deze voorschriften behoeven ten aanzien van de ambulante begeleiding door de instelling, zoals geregeld in artikel 9c, onder b, van de ISOVSO, niet te worden gegeven. Zie tevens hetgeen hierover is opgemerkt in de toelichting bij onderdeel E.
Artikel I, onderdeel B (artikel 2 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO)
De schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen wordt uitgesloten van de opsomming in artikel 2, eerste lid, van het Onderwijskundig besluit ISOVSO waaraan een afdeling voor speciaal onderwijs aan meervoudig gehandicapte kinderen kan worden verbonden. De meervoudig gehandicapte kinderen die naast een visuele handicap als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van de ISOVSO een handicap hebben als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a tot en met c, f en h tot en met m, van voornoemde wet behoren immers reeds tot de doelgroep die onderwijs in instellingen ontvangen (zie artikel 9, eerste lid, tweede volzin, van de ISOVSO).
Artikel I, onderdeel C (artikel 4 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO)
Artikel 4 vervalt vanwege de samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen.
Artikel I, onderdeel D (artikel 13 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO)
Het voorschrift van artikel 13 geldt niet voor instellingen aangezien de N-factor voor de schoolsoort onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen in artikel 14 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 is vervallen. Voor de instellingen worden er geen nieuwe voorschriften voor in de plaats gesteld aangezien het aan de instellingen wordt overgelaten om de omvang van een groep symbiose-leerlingen te bepalen.
Artikel I, onderdeel E (artikel 14 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO)
Artikel 14 van het Onderwijskundig besluit ISOVSO geeft voorschriften omtrent het in aanmerking komen voor ambulante begeleiding alsmede de duur daarvan. In de afwijkende en ingrijpend vereenvoudigde bekostigingssystematiek van de instellingen, maakt de formatie voor ambulante begeleiding deel uit van de formatie op grond van artikel 93a, vijfde lid, van de ISOVSO, en behoeven er derhalve geen voorwaarden in de zin van artikel 14 te worden gesteld.
Artikel II, onderdelen D en E (artikelen 11 en 11a van het Formatiebesluit ISOVSO 1992)
De instellingen worden in de artikelen 11 en 11a uitgesloten aangezien de toekenning van formatie ten behoeve van de ambulante begeleiding voor instellingen, ongeacht of zij deelnemen aan een samenwerkingsverband, geregeld wordt bij de ministeriële regeling waarvoor artikel 93a, vijfde lid, van de ISOVSO de grondslag geeft.
Artikel II, onderdeel H (artikelen 14, 17 en 18 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992)
Ingevolge de samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot een nieuwe schoolsoort, te weten de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen, dienen de tabellen van o.a. de artikelen 14, 17 en 18 waarin gesproken wordt over de samengevoegde, en derhalve niet meer bestaande, schoolsoorten te worden gewijzigd. De wijziging bestaat ingevolge dit onderdeel uit het vervallen van de onderdelen d (blinde kinderen) en e (slechtziende kinderen) met de daarbij behorende getallen. Voor het Formatiebesluit ISOVSO 1992 betekent dit evenwel niet dat de nieuwe schoolsoort met daarbij behorende getallen daarvoor in de plaats komt. Gekozen is voor een aparte paragraaf, paragraaf 7a, waarin de formatie van instellingen wordt geregeld. Paragraaf 7a (oud) en de daarin opgenomen overgangsartikelen 26a tot en met 26e zijn vernummerd tot paragraaf 7b onderscheidenlijk tot de artikelen 26f tot en met 26j.
Voor de goede orde zij er nog op gewezen dat in het Formatiebesluit ISOVSO 1992 de begripsomschrijving van «school» niet is uitgebreid met instellingen, zodat de onderdelen van het besluit waarin alleen wordt gesproken over scholen niet van toepassing zijn op instellingen.
Artikel II, onderdeel J (artikel 25 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992)
In artikel 25 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 zijn ter uitwerking van artikel 93d, tweede lid onder c, van de ISOVSO, de voorwaarden opgenomen waaronder scholen formatierekeneenheden kunnen overdragen aan instellingen.
Artikel II, onderdeel M (artikelen 26a tot en met 26e van het Formatiebesluit ISOVSO 1992)
Voor de personele bekostiging van instellingen is gekozen voor een aparte paragraaf omdat deze een geheel andere systematiek kent dan die voor scholen. De grondslag hiervoor is gelegen in onder meer artikel 93a, eerste en vijfde lid, van de ISOVSO en artikel XIII van de Wet van 31 mei 1995, houdende wijziging van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van enkele andere wetten inzake samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen (Stb. 1995, 319). Bij de personele bekostiging van instellingen wordt uitgegaan van een vergoeding per leerling en een vergoeding per instelling. De vergoeding per leerling wordt in paragraaf 7a geregeld en is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van de kosten van een leerling in het basisonderwijs en een leerling in het voortgezet onderwijs.
Per instelling bestaat recht op een bij ministeriële regeling te bepalen vergoeding voor de meerkosten in verband met het feit dat het onderwijs aan visuele gehandicapte kinderen betreft en voor de in artikel 9c, onder b en c, van de ISOVSO vermelde taken.
Ingevolge artikel 93a, eerste lid, van de ISOVSO ontvangt een instelling formatie voor de vervulling van de reguliere taken van de instelling, met inbegrip van een opslag voor formatieve fricties, indien de instelling onderwijs zou verzorgen aan leerlingen die niet visueel gehandicapt zijn. Deze formatie, zonder de opslag voor formatieve fricties, wordt vastgesteld aan de hand van het gewogen gemiddelde van de kosten van een leerling in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. Voor de weging is de verhouding genomen van de aantallen op de teldatum van 1 oktober 1994 aan de scholen voor blinde en slechtziende kinderen ingeschreven leerlingen, die respectievelijk speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs volgden. Bij de weging wordt er immers vanuit gegaan dat leerlingen die het speciaal onderwijs bezoeken voor wat betreft de leeftijdscategorie behoren tot dezelfde doelgroep als de leerlingen in het basisonderwijs, terwijl de leerlingen die het voortgezet speciaal onderwijs bezoeken, behoren tot dezelfde doelgroep als de leerlingen in het voortgezet onderwijs.
Het aldus berekende aantal minuten is verhoogd met de opslag in verband met formatieve fricties en met de vergoeding voor het schoolprofielbudget.
Het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in artikel 26b, is bestemd voor de directeur en voor de overige leden van de commissie van onderzoek en wel ten behoeve van werkzaamheden inzake de start van de nieuwe instelling. In de periode voorafgaand aan die start moeten leerlingen immers worden onderzocht en vervolgens worden ingeschreven. De formatie is berekend op basis van het benodigd aantal leerlingen bij stichting van een nieuwe instelling. Het aantal formatierekeneenheden is vergelijkbaar met de toekenning bij de stichting van vergelijkbare scholen in het (voortgezet) speciaal onderwijs.
Evenals de scholen kunnen de instellingen formatierekeneenheden overdragen naar een school of een andere instelling. Op grond van artikel 26e, eerste lid, van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 kan ten hoogste 10% worden verzilverd van de beschikbare formatierekeneenheden die een instelling op grond van artikel 26a van dit besluit en artikel 93a, vijfde lid, van de ISOVSO ontvangt.
Artikel II, onderdeel N (artikel 26k van het Formatiebesluit ISOVSO 1992)
De vergoeding voor het schoolprofielbudget is gebaseerd op een percentage van de personele vergoeding. Dit percentage bedraagt voor het schooljaar 1995/1996, voor het schooljaar 1996/1997 en voor de schooljaren daarna respectievelijk 1,7%, 2,1% en 2,2%. In verband daarmee wordt voor het schooljaar 1995/1996 éénmalig een lagere vergoeding vastgesteld. Het verschil tussen het schooljaar 1996/1997 en de schooljaren daarna, valt weg in de afronding van de berekening van de formatie op grond van artikel 26a.
Artikel III, onderdeel A (artikel 1 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
Zie hetgeen is opgemerkt in de toelichting bij artikel I, onderdeel A, waarin wordt uitgelegd dat uit de gewijzigde begripsomschrijving van school voortvloeit dat, tenzij het tegendeel blijkt, onder «school» tevens «instelling» wordt verstaan. Dit betekent dat voorschriften die in het Onderwijskundig besluit ISOVSO en het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO worden gegeven ten aanzien van een school automatisch tevens betrekking hebben op een instelling. Voorbeelden ten aanzien van het voorgaande zijn bijvoorbeeld de artikelen 2, 4, 5, en 6 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO. Artikel 10, tweede lid, van het voornoemde besluit is echter een voorbeeld waarbij «het tegendeel blijkt» (onder school wordt niet tevens instelling verstaan). Dit blijkt uit de inhoud van dat artikel; er wordt namelijk verwezen naar artikelen, te weten de artikelen 8 en 9 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992, die niet van toepassing zijn op instellingen. Het laatstgenoemde besluit bevat immers een aparte paragraaf ten aanzien van de formatie van instellingen.
Het opnemen van een begripsomschrijving van een «nevenvestiging» van een instelling is noodzakelijk omdat, ten behoeve van de huisvesting en de zgn. andere voorzieningen, de hoofd- en nevenvestiging van een instelling bekostigd worden als waren zij aparte scholen. Gewezen dient te worden op het feit dat de nevenvestigingen van een instelling, geen nevenvestigingen zijn zoals die in het kader van de WBO tot stand zijn gekomen. Op grond van de WBO kunnen namelijk nieuwe nevenvestigingen ontstaan, terwijl bij nevenvestigingen van een instelling sprake is van een in artikel X van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) geregelde eenmalige overgangsrechtelijke vaststelling van nevenvestigingen van instellingen. Naast de bestaande nevenvestigingen, genoemd in voornoemd artikel, is het niet mogelijk dat in de toekomst nevenvestigingen van instellingen kunnen ontstaan.
De wijziging van de begripsomschrijving van «hoofdgebouw» betekent een uitbreiding van dat begrip. Allereerst wordt hieraan volledigheidshalve toegevoegd de mogelijkheid dat burgemeester en wethouders een voorziening als bedoeld in de artikelen 75, vierde lid, of 80, derde lid, van de ISOVSO beschikbaar stellen. Voor deze technische wijziging zij verder verwezen naar Stb. 1994, 710, waardoor de begripsbepaling van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO eenzelfde aanvulling onderging.
De samenvoeging van scholen voor blinde en slechtziende kinderen tot instellingen met nevenvestigingen op grond van artikel X van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) kan, voor zover het de nevenvestiging betreft, het volgende betekenen. In geval een schoolgebouw vóór de samenvoeging tot een instelling aangewezen werd als hoofdgebouw van een zelfstandig functionerende school voor blinde of slechtziende kinderen als bedoeld in voornoemd artikel X, dan wordt dit schoolgebouw krachtens de onderhavige wijziging, het hoofdgebouw van die nevenvestiging van de instelling.
Artikel III, onderdeel B (artikel 3 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
De wijziging van het eerste lid betekent geen uitbreiding van verplichtingen voor de bevoegde gezagsorganen van een school of instelling. De wijziging is slechts technisch van aard en hangt samen met het feit dat bepaalde hoofdstukken van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO niet van toepassing zijn op instellingen.
Artikel III, onderdeel C (artikel 4 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
Dit onderdeel bevat een technische aanpassing in verband met de nevenvestigingen van instellingen. Voor een nevenvestiging is weliswaar geen opheffingsbepaling opgenomen in de ISOVSO, doch het valt niet uit te sluiten dat eigener beweging een nevenvestiging zou worden opgeheven. Krachtens artikel 4 wordt dit vervolgens bekend.
Artikel III, onderdelen D en E (artikelen 5 en 10 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
De wijzigingen van de artikelen 5 en 10 zijn noodzakelijk in verband met de bekostiging van de huisvesting en de andere voorzieningen; het aantal leerlingen dient voor de hoofd- en nevenvestigingen van een instelling afzonderlijk te worden bepaald en de leerlingadministratie dient per hoofd- en nevenvestiging afzonderlijk te worden gevoerd. Het feit dat de administratie op de hoofdvestiging aanwezig moet zijn, stelt de inspecteur in staat om eventueel een onderzoek aldaar te kunnen uitvoeren.
Artikel III, onderdeel F (artikel 10a van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
De bijzondere instellingen worden uitgezonderd van de toepassing van artikel 10a, eerste tot en met vijfde lid, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO. De gegevens die voortvloeien uit de boekhoudvoorschriften voor scholen als bedoeld in voornoemd artikel, zijn voor instellingen namelijk terug te vinden in de financiële jaarverslaggeving die instellingen krachtens artikel 83b (nieuw) van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO dienen op te stellen. Dit laatste geldt weliswaar niet voor voornoemd artikel 10a, tweede lid, waarin voor scholen, niet zijnde instellingen, aansluiting is gezocht bij de in artikel 90 van de ISOVSO onderscheiden programma's van eisen die, zoals reeds is opgemerkt, voor instellingen niet worden vastgesteld.
Artikel 10a, zesde lid, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO schrijft voor dat, ten behoeve van het kunnen opstellen van de financiële jaarverslaggeving, de instellingen dienen zorg te dragen voor een daarop toegesneden administratie van de financiële gegevens. Voor meer informatie met betrekking tot de jaarlijkse financiële jaarverslaggeving zij verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 83a en 83b en bijlage V van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO.
Artikel III, onderdeel H (artikel 14a van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
Het is de bedoeling dat de nevenvestigingen die tot stand zijn gekomen bij de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) voor wat betreft de huisvesting op dezelfde manier als de hoofdvestiging van een instelling worden behandeld.
Artikel III, onderdeel J (artikel 37 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
Met deze wijzigingen wordt artikel 37 aangepast aan de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen (artikel 2, tweede lid, onderdeel d, van de ISOVSO) zoals die ingevolge de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) is ontstaan door de samenvoeging van de schoolsoort onderwijs aan blinde kinderen en de schoolsoort onderwijs aan slechtziende kinderen. Het onderwijs van die nieuwe schoolsoort wordt, zoals eerder is vermeld, gegeven in instellingen met nevenvestigingen. Ten behoeve van de berekening van het aantal uren waarvoor vergoeding van een C-lokaal wordt toegekend, dient de berekening van het aantal leerlingen van de hoofd- en nevenvestiging van een instelling afzonderlijk plaats te vinden.
Artikel III, onderdeel K (artikel 39b van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
Dit onderdeel betreft een technische wijziging die leidt tot een aanpassing, en derhalve tot een actualisering, van artikel 39b aan artikel 88h van de ISOVSO.
Artikel III, onderdelen L, M en N (artikel 39g van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
Hoofdstuk III van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO is niet van toepassing voor instellingen, met dien verstande dat artikel 41 in artikel 39g van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. In de toelichting bij artikel 10a van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO is reeds vermeld dat voor instellingen geen programma's van eisen ten behoeve van de berekening van de materiële bekostiging worden vastgesteld; voor de bekostiging van de materiële instandhouding ontvangen de instellingen op grond van artikel 92a, eerste lid, van de ISOVSO (zie tevens artikel XII van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) jaarlijks een totaalbedrag. Dit totaalbedrag wordt bij beschikking eens in de vijf jaar voor 1 oktober vastgesteld.
Zoals hiervoor reeds vermeld, wordt artikel 41 van voornoemd hoofdstuk III van overeenkomstige toepassing verklaard. De wijze van uitkering van het vastgestelde totaalbedrag ten behoeve van de materiële instandhouding vindt plaats door een maandelijkse overboeking van een twaalfde gedeelte daarvan. Nu vooraf bekend is hoe groot het totaalbedrag zal zijn, is er geen sprake van een «voorschot» van een «vermoedelijk» bedrag.
Artikel III, onderdeel O (artikelen 40, 41, 42a en 45 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
De technische wijziging van de artikelen 40, 41, 42a en 45 hangen samen met het ingevolge de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) toegevoegde vijfde lid aan artikel 97 van de ISOVSO.
Artikel III, onderdelen P, Q en R (artikelen 48, 49 en 52 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
Deze technische wijzigingen zijn het gevolg van de, ingevolge de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319), samengevoegde schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de (nieuwe) schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen. De artikelen 48, 49 en 52 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO zijn aangepast, omdat hoofdstuk III van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO niet van toepassing is op instellingen.
Artikel III, onderdeel S (artikel 64 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
In artikel 64, tweede lid, worden de instellingen uitgesloten aangezien de instellingen op grond van artikel XII van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319), voor zover het de overgangsperiode betreft, en vervolgens op grond van artikel 92a van de ISOVSO reeds een vergoeding ontvangen waarvan de in het tweede lid van artikel 64 bedoelde vergoeding deel uitmaakt.
Artikel III, onderdeel T (artikel 67 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
In het Formatiebesluit ISOVSO 1992 is voor de formatie voor instellingen een aparte paragraaf opgenomen, te weten paragraaf 7a (nieuw), bestaande uit de artikelen 26a (nieuw) tot en met 26e (nieuw). Artikel 26b (nieuw) van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 geeft de regeling inzake de formatie van een nieuwe instelling. Artikel 67, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO is derhalve uitgebreid met de situatie dat het een instelling betreft. Van de regeling in het derde lid van laatstgenoemd artikel worden de instellingen uitgezonderd.
Artikel III, onderdelen U tot en met W (artikel 77e van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
Hoofdstuk VI is niet van toepassing op instellingen. De bekostiging voor de ambulante begeleiding ontvangen de instellingen immers voor de eerste vijf schooljaren vanaf 1 augustus 1995 op grond van artikel XIII van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) (zie de ministeriële regeling van 25 juli 1995, kenmerk PO/B-95018031, Uitleg OCenW-Regelingen nr. 18c van 30 augustus 1995) en vervolgens op grond van artikel 93a, vijfde lid, van de ISOVSO.
Artikel III, onderdeel X (artikelen 83a en 83b van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
Het bevoegd gezag van een instelling draagt op grond van artikel 83a jaarlijks zorg voor een vastgestelde begroting die een raming van de inkomsten en uitgaven alsmede van de baten en lasten behelst.
Het tweede lid schrijft voor dat de in de begroting voorziene inkomsten uit de rijksvergoeding dienen aan te sluiten op de voor het desbetreffende begrotingsjaar geraamde dan wel vastgestelde rijksvergoeding. In elk geval moet uit de begroting blijken in hoeverre de rijksvergoeding aan onderwijsdoeleinden zal worden besteed en welke de voorgenomen toevoegingen en onttrekkingen aan de reserves zijn. De begroting van een instelling wordt beschouwd als een intern sturingsmiddel voor het management van een instelling. De minister kan voor zijn informatie de begroting van een instelling opvragen.
Tevens dient het bevoegd gezag jaarlijks een financiële jaarverslaggeving in, waarin verantwoording van het financiële beheer van de instelling over het voorafgaande begrotingsjaar wordt afgelegd. De financiële jaarverslaggeving wordt opgesteld overeenkomstig het model dat is opgenomen in bijlage V. Uit de in dit model opgenomen jaarrekening, die voorzien moet zijn van een accountantsverklaring, dient te blijken in hoeverre de rijksvergoeding aan onderwijsdoeleinden is besteed.
Uiteraard kan wanneer wordt vastgesteld dat uitgaven zijn verricht in strijd met wettelijke voorschriften, dan wel gestelde bekostigingsvoorwaarden, artikel 103 van de ISOVSO worden toegepast waaruit voortvloeit dat de bekostiging geheel of gedeeltelijk kan worden ingehouden.
Artikel III, onderdelen Z tot en met BB (Bijlagen I, II en IV van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
De wijzigingen van de bijlagen I, II en IV zijn technische wijzigingen. Waar dat noodzakelijk is, dient aan «school» de instelling te worden toegevoegd.
De invoeging van het nieuwe onderdeel 1a in bijlage II is noodzakelijk omdat de berekening van de groepen in de hoofd- en nevenvestigingen van instellingen afzonderlijk dient plaats te vinden ten behoeve van de (afzonderlijke) bekostiging van de huisvesting van die hoofd- en nevenvestiging.
De wijziging van het schema van bijlage II vloeit voort uit de samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde en onderwijs aan slechtziende kinderen.
Artikel III, onderdeel CC (Bijlage V van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO)
De financiële jaarverslaggeving, die met ingang van het boekjaar 1996 voor het eerst toepassing vindt, bestaat uit:
– een jaarrekening,
– een jaarverslag,
– accountantsverklaring en
– instellingsgegevens.
Onder jaarrekening wordt verstaan de balans, de exploitatierekening en de toelichting. De jaarrekening dient in zijn algemeenheid zodanig te worden ingericht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent het vermogen, het resultaat, alsmede omtrent de liquiditeit en solvabiliteit.
Zoals hiervoor is opgemerkt, dienen de instellingen het model financiële verslaglegging en de daarbij behorende voorschriften voor de invulling, voor de eerste keer over het boekjaar 1996 naar het ministerie te zenden.
Voor het boekjaar 1995 zal voor de vijf maanden in 1995 dat al sprake is van de aan de instellingen aangepaste bekostiging, de personele formatie op grond van zowel het Formatiebesluit ISOVSO 1992 als die op grond van artikel 93a, vijfde lid, van de ISOVSO juncto artikel XIII van de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) op de gebruikelijke wijze worden verantwoord en zal de vergoeding voor de materiële instandhouding worden gezien als een bestemmingsbedrag.
Het jaarverslag is een verslag van de directie over de stand van zaken per balansdatum en de gang van zaken tijdens het boekjaar. Het jaarverslag mag niet in strijd zijn met de jaarrekening.
Artikel IV, onderdeel A (artikel 1 van het Huisvestingsbesluit ISOVSO)
In artikel 1 van het Huisvestingsbesluit ISOVSO wordt evenals in het Onderwijskundig besluit ISOVSO en het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO «een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs» onder de begripsomschrijving van «school» gebracht. Dit betekent dat voorschriften die in het Huisvestingsbesluit ISOVSO worden gegeven ten aanzien van een school automatisch betrekking hebben op een instelling, tenzij het tegendeel blijkt. Zie tevens hetgeen is opgemerkt in de toelichting bij artikel 1 van het Bekostigingsbesluit ISOVSO/OISOVSO met betrekking tot de begripsomschrijving van «nevenvestiging» en «hoofdgebouw» van een nevenvestiging van een instelling.
Artikel IV, onderdeel B (artikel 3 van het Huisvestingsbesluit ISOVSO)
Omdat voor zover het betreft de bekostiging van de huisvesting en de andere voorzieningen, de hoofd- en nevenvestiging(en) van een instelling worden bekostigd als waren zij aparte scholen, wordt in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, bepaald dat in het huisvestingsoverzicht het verwachte leerlingaantal voor de hoofd- en nevenvestiging waarvoor de voorziening wordt gewenst, wordt vermeld.
Artikel IV, onderdeel D (artikel 8 van het Huisvestingsbesluit ISOVSO)
De toevoeging van een nieuw tweede lid is noodzakelijk omdat de berekening van het aantal groepen, althans de prognose daarvan, per hoofd- en nevenvestiging van een instelling dient te geschieden om op deze wijze de hoofd- en nevenvestiging(en) als aparte scholen te behandelen.
Artikel 8, derde lid (voorheen tweede lid), van het Huisvestingsbesluit ISOVSO blijft echter ongewijzigd; onder «school» wordt tevens een instelling verstaan waardoor in verband met het berekenen van de groepen van de school of instelling inzake het vaststellen van de omvang van de huisvestingsvoorziening, ingevolge het derde lid, het aantal groepen met 1 kan worden verminderd voor elke 22 uur per week dat symbiose plaatsvindt.
De wijziging van artikel 8, zesde lid (voorheen vijfde lid), van het Huisvestingsbesluit ISOVSO vloeit voort uit de samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde en onderwijs aan slechtziende kinderen (zie de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319)).
Artikel IV, onderdelen E tot en met G en I tot en met K (artikelen 11, 20a, 22, 26, 27, 29, 33 en 34 van het Huisvestingsbesluit ISOVSO)
Aan de opsomming van een aantal schoolsoorten in de artikelen 11, derde lid, 20a, tweede lid, 29, tweede lid, en 34, tweede lid, dient de instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs te worden toegevoegd.
Voor de toevoeging van een nieuw lid aan de artikelen 11 en 20a, zij verwezen naar de van overeenkomstige toepassing zijnde toelichting bij artikel 8 van het Huisvestingsbesluit ISOVSO met betrekking tot artikel 8, tweede lid.
Door de wijziging van de artikelen 22, 26, 27 en 33 wordt geregeld dat de in voornoemde artikelen bedoelde afstand is gerelateerd aan de school, dan wel de hoofd- of nevenvestiging(en) van een instelling waarvoor een voorziening als bedoeld in die artikelen wordt gewenst. Dit laatste houdt verband met het feit dat de huisvestingssituatie wordt bekeken per hoofd- en per nevenvestiging van een instelling.
Artikel IV, onderdeel L (artikel 31 van het Huisvestingsbesluit ISOVSO)
Artikel 31 van het Huisvestingsbesluit ISOVSO is van toepassing op instellingen in verband met de doelgroep meervoudig gehandicapte leerlingen die naast een visuele handicap nog een andere handicap hebben. De redactie is hierop aangepast.
Artikel V, onderdeel A (artikel 1 van het Bouwbesluit ISOVSO)
De toelichting bij artikel 1 van het Huisvestingsbesluit ISOVSO met betrekking tot de begripsomschrijving van «school», «instelling» en «nevenvestiging» is van overeenkomstige toepassing.
Artikel V, onderdelen B, C, F en G (artikelen 4, 5, 12, en 13 van het Bouwbesluit ISOVSO)
De wijziging van deze artikelen houdt verband met het feit dat in deze gevallen de hoofdvestiging en nevenvestiging van een instelling worden behandeld als waren zij aparte scholen. Zie tevens het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel V, onderdelen D en E (Tabellen 4 en 5 van paragraaf 2 van hoofdstuk II van het Bouwbesluit ISOVSO)
De wijziging van de benaming van tabel 4 van paragraaf 2 vloeit voort uit de samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde kinderen en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen (zie de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319)).
Tabel 5 van paragraaf 2 kan vervallen aangezien gekozen is voor de getallen van de tabel voor de categorie blinde kinderen.
Artikel V, onderdeel E (artikel 24 van het Bouwbesluit ISOVSO)
Aan opsommingen van een aantal schooltypen wordt de instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs toegevoegd in verband met het onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen dat aan instellingen wordt gegeven.
Deze artikelen bevatten de wijzigingen in besluiten op grond van de Wet op het basisonderwijs (WBO) en andere wetten die nodig zijn in verband met de samenvoeging van de schoolsoorten onderwijs aan blinde en onderwijs aan slechtziende kinderen tot de schoolsoort onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen. Het onderwijs aan deze kinderen wordt met ingang van 1 augustus 1995 gegeven in instellingen. Aan opsommingen van een aantal schooltypen dient derhalve de instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs te worden toegevoegd. Overigens zullen ook het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (RPBO) en het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) technisch dienen te worden gewijzigd. Om te voorkomen dat verschillende wijzigingen van deze besluiten met elkaar zouden interfereren, worden deze wijzigingen, die voornamelijk van terminologische aard zijn, meegenomen in een ander besluit dat het RPBO en het BWOO (terminologisch) zal wijzigen.
De wijziging van het Besluit trekkende bevolking WBO volgt uit de Wet van 31 januari 1996, houdende wijziging van de Wet op het basisonderwijs en de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs in verband met de invoering van een wettelijke grondslag voor de vergoeding voor schoolspecifieke knelpunten in de personeelsvoorziening en technische wijziging van de bijlage bij de Wet op het basisonderwijs (Stb. 1996, 157).
Artikel VII, onderdeel A, behelst een wijziging van de artikelen 5a en 6 van het Bekostigingsbesluit WBO/OWBO zoals die luiden vanaf de inwerkingtreding van het besluit van 5 maart 1996 tot wijziging van enkele besluiten in verband met de voorschriften inzake de leerlingenadministratie en de leerlingentelling (Stb. 1996, 221).
Voor zover het de wijziging van het Formatiebesluit WBO 1992 betreft, zij verwezen naar de toelichting van de wijziging van artikel 25 van het Formatiebesluit ISOVSO 1992 met dien verstande dat de mogelijkheid voor de overdracht van formatierekeneenheden wordt gegeven in artikel 96c, tweede lid, onder c, van de WBO.
Artikel X, onderdeel A, wijzigt artikel 6 van het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden zoals artikel 6 luidt vanaf 1 augustus 1996 ingevolge het besluit van 18 juli 1995, houdende vaststelling van een nieuw Formatiebesluit voor de scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. en wijziging van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., in verband met invoering van lump-sum-bekostiging, alsmede wijziging van een aantal besluiten in verband met het harmoniseren van de teldata (invoering lump-sum-bekostiging v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.; harmonisatie teldata) (Stb. 1995, 370).
De wijziging van artikel 7, tweede en derde lid, van het Inrichtingsbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., voor zover het betreft de verwijzingen naar de artikelen 33 en 34 van de ISOVSO, is een technische aanpassing in verband met de vernummering van de artikelleden van de artikelen 33 en 34, voortvloeiend uit de Wet van 12 mei 1993 tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs en van de Overgangswet ISOVSO, in verband met deregulering, autonomievergroting en vermindering van beleidslasten en van de Wet algemene regels herindeling in verband met technische aanpassingen (Stb. 1993, 270), onderscheidenlijk de Wet van 23 december 1994 tot wijziging van onder meer de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, de Wet op het basisonderwijs en de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 ten behoeve van een betere toerusting van het basisonderwijs met capaciteiten en faciliteiten van (delen van) het speciaal onderwijs (Weer samen naar school) (Stb. 1994, 940).
De in dit artikel opgenomen afwijking van het gebruikelijke regime, waarbij sprake zou zijn van een hoofdgebouw en een dislocatie, wordt in casu gerechtvaardigd in verband met de bestaande situatie dat zich twee gebouwen op één terrein bevinden die beide reeds voor de samenvoeging als hoofdgebouw waren aangewezen.
Aangezien een aantal artikelen van het onderhavige besluit dient te worden voorgehangen bij de Tweede, dan wel beide Kamers der Staten-Generaal is bepaald dat de inwerkingtreding van die artikelen wordt geregeld bij koninklijk besluit. Voor het overgrote deel van het besluit dient terugwerkende kracht te worden toegekend tot en met 1 augustus 1995 (de datum waarop de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) in werking trad). Deze terugwerkende kracht heeft geen belastende effecten. Reeds in een eerder stadium zijn de betrokken besturen hierover geïnformeerd, alsmede over de voorgenomen inhoud van dit besluit.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
T. Netelenbos
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 september 1996, nr. 174.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-1996-424.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.