Besluit van 20 december 1995, houdende wijziging van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de Uitkeringsregeling 1966

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 13 november 1995, nr. AD95/U1146, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 5 december 1995, nr.W04.95.0619.);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken van 12 december 1995, AD95/1263, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden en Sociaal Beleid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het >Rijkswachtgeldbesluit 19591 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag 55 jaar of ouder is en een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

2. Het vijfde lid komt te vervallen.

3. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

B

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste 12 maanden gelijk aan 80% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende zes maanden 75% van die bezoldiging en vervolgens 70% van die bezoldiging. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben, indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement.

2. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging, bedoeld in artikel 6a, vierde lid, is gelijk aan 70% van de bezoldiging.

3. In het derde lid worden de woorden «zesde lid» vervangen door: vijfde lid.

ARTIKEL II

De Uitkeringsregeling 19662 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vierde lid komt te vervallen.

2. Het vijfde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

B

Artikel 8c komt als volgt te luiden:

Het bedrag van de uitkering is gedurende de eerste twaalf maanden gelijk aan 80% van de bezoldiging, gedurende de volgende zes maanden 75% en vervolgens 70% van de bezoldiging.

ARTIKEL III

In afwijking van artikel 7, eerste en tweede lid, van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 bedraagt voor de betrokkene die ontslagen is met ingang van een datum die ligt op of na 1 januari 1996 en voor 1 januari 1998 en op het moment van ontslag 55 jaar of ouder is en een voor pensioengeldige diensttijd heeft van ten minste 10 jaren, het wachtgeld gedurende de eerste twaalf maanden 80% en vervolgens 75% van de bezoldiging.

ARTIKEL IV

Betrokkene die ontslagen is met ingang van een datum die ligt op of na 1 oktober 1995 en voor 1 januari 1996 en op het moment van ontslag 55 jaar of ouder is en een voor pensioengeldige diensttijd heeft van ten minste tien dienstjaren, heeft recht op wachtgeld tot de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

Het wachtgeld voor betrokkene bedraagt gedurende de eerste drie maanden 93%, gedurende de daaropvolgende negen maanden 83% en vervolgens 75% van de bezoldiging.

ARTIKEL V

In afwijking van artikel 7, eerste en tweede lid, van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en artikel 8c van de Uitkeringsregeling 1966, artikel III en artikel IV worden de daarin genoemde percentages van 93, 83, 80, 75 en 70 gesteld op respectievelijk 90, 80, 77, 72 en 67 zolang de Wet van 20 december 1984, houdende aanpassing van uitkeringspercentages van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel, onderwijspersoneel en daarmee gelijk te stellen personeel (Stb. 657) voor het burgerlijk rijkspersoneel nog niet is ingetrokken.

ARTIKEL VI

Wachtgelden en uitkeringen toegekend op grond van het Rijkswachtgeldbesluit 1959, onderscheidenlijk de Uitkeringsregeling 1966 terzake van een ontslag ingaande op een datum gelegen voor 1 januari 1996 blijven gehandhaafd onder de voorwaarden waaronder zij zijn toegekend, tenzij het de betrokkene betreft bedoeld in artikel IV.

ARTIKEL VII

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1996 en werkt voor wat betreft artikel IV terug tot en met 1 oktober 1995. Indien het Staatsblad waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 1995, treedt het in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 1996.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 20 december 1995

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal

Uitgegeven de negende januari 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

NOTA VAN TOELICHTING

In het sectoroverleg Rijkspersoneel van 14 september 1995 hebben de Minister van Binnenlandse Zaken en twee van de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel (SCO) overeenstemming bereikt over een pakket arbeidsvoorwaarden en werkgelegenheidsmaatregelen voor het burgerlijk rijkspersoneel voor de periode van 1 april 1995 tot 1 april 1997.

Een van de overeengekomen maatregelen is de bijstelling van de aanspraken op grond van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de Uitkeringsregeling 1966. Zo zijn de hoogte en duur van het wachtgeld en de uitkering aangepast.

Allereerst is overgegaan tot een harmonisatie in hoogte van het wachtgeld en de uitkering. Deze harmonisatie sluit ten dele aan bij de harmonisering van wachtgeld en uitkering welke in het kader van de operatie overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (1 januari 1998) reeds is overeengekomen.

Het wachtgeld en de uitkering bedragen in totaal gedurende het eerste jaar 80%, gedurende de daaropvolgende zes maanden 75% en de daaropvolgende periode 70% van de bezoldiging. (Deze percentages zijn derhalve inclusief de toeslag van 3% krachtens de Wet houdende aanpassing van uitkeringspercentages van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel, onderwijspersoneel en daarmee gelijk te stellen personeel (Stb. 657)).

Voorts komt de mogelijkheid van een bijzondere verlenging van het wachtgeld tot aan het 65ste jaar en van de uitkering van zes maanden, indien de gewezen ambtenaar op het moment van ontslag een pensioengeldige diensttijd van ten minste 10 jaar heeft en de som van leeftijd en diensttijd 60 jaar of meer bedraagt, te vervallen. Daarvoor in de plaats komt een bijzondere verlenging van het wachtgeld tot aan het 65ste jaar voor de gewezen ambtenaar die op het moment van ontslag zowel 55 jaar of ouder is als een voor pensioengeldige diensttijd heeft van ten minste 10 jaren. In plaats van de bijzondere verlenging van de uitkering met zes maanden is overgegaan tot bovengenoemde harmonisatie.

De verwachting is dat de thans getroffen aanpassingen bijdragen aan een meer activerend arbeidsmarktbeleid.

Financiële gevolgen voor het Rijk

Verwacht wordt dat de aanpassingen van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de Uitkeringsregeling 1966 niet tot extra uitvoeringslasten aanleiding zullen geven, aangezien het slechts een beperkte en eenvoudige wijziging van deze regelingen betreft.

De bovengenoemde wijzigingen van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en de Uitkeringsregeling 1966 leveren op de uitkeringslasten structureel een besparing op van 5 miljoen gulden.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A

Voor de betrokkene die op het moment van ontslag 55 jaar of ouder is en een voor pensioengeldige diensttijd van ten minste 10 jaar heeft en op grond van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 recht heeft op een wachtgeld, is een bijzondere voorziening getroffen. Na afloop van de duur van het wachtgeld wordt het wachtgeld verlengd tot aan het 65ste jaar. Hierdoor is betrokkene altijd verzekerd van een wachtgeld tot aan de 65-jarige leeftijd.

Artikel I en II, onderdeel B

De hoogte van de wachtgelden en de uitkeringen worden als volgt aangepast. Het wachtgeld/uitkering bedraagt gedurende de eerste twaalf maanden 80%, gedurende de daaropvolgende zes maanden 75% en daarna 70% van de bezoldiging. Het uitkeringspercentage gedurende de bijzondere verlenging bedraagt 70% van de bezoldiging.

Artikel III

De volgende overgangsmaatregel is getroffen. Betrokkene die op of na 1 januari 1996 en voor 1 januari 1998 ontslagen wordt en op die datum aan de «55 plus 10-eis» voldoet en recht heeft op wachtgeld, heeft gedurende de eerste twaalf maanden recht op een wachtgeld van 80% en vervolgens van 75% van de bezoldiging.

Artikel IV

De volgende overgangsmaatregel is getroffen. Betrokkene die op of na 1 oktober 1995 en voor 1 januari 1996 ontslagen wordt en op die datum aan de «55 plus 10-eis» voldoet en recht heeft op wachtgeld, heeft gedurende de eerste drie maanden recht op een wachtgeld van 93%, gedurende de daaropvolgende negen maanden van 83% en vervolgens van 75% van de bezoldiging.

Artikel V

In dit artikel is een voorziening opgenomen voor de situatie wanneer de Wet van 20 december 1984, houdende aanpassing van uitkeringspercentages van ontslaguitkerings- en arbeidsongeschiktheidsregelingen voor overheidspersoneel (Stb. 657) nog niet buiten werking is gesteld voor het rijkspersoneel. Bij het achterwege laten van deze bepaling zou gewezen rijkspersoneel op hun uitkering nog aanspraak kunnen maken op een toeslag van 3%. Omdat onderdeel van de overeenkomst met de centrales van overheidspersoneel in deze is het bevorderen van afschaffing van de 3%-wet is een verlaging van de uitkeringspercentages met 3% opgenomen indien de bedoelde wet niet tijdig is afgeschaft.

Artikel VII

De aanpassingen zijn uitsluitend van toepassing op personen aan wie met ingang van 1 januari 1996 of later ontslag is verleend met recht op wachtgeld, respectievelijk uitkering. De aanspraken van degenen die op 31 december 1995 reeds wachtgeld of een uitkering genieten zullen derhalve geen verandering ondergaan tenzij het gaat om de ambtenaar die op of na 1 oktober 1995 en voor 1 januari 1996 ontslagen is en die 55 jaar of ouder was op de datum van zijn ontslag en tenminste tien voor pensioen geldige dienstjaren heeft. Ten aanzien van deze ambtenaar geldt immers de regeling zoals die is opgenomen in artikel IV met terugwerkende kracht tot en met 1 oktober 1995.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. F. Dijkstal


XNoot
1

Stb. 1991, 332, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 december 1995, Stb. 1996, 2.

XNoot
2

Stb. 1991, 333, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 december 1995, Stb. 1996, 2.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant van 13 februari 1996, nr. 31.

Naar boven