Wet van 3 juli 1996, houdende wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met decentralisatie van regelgeving op arbeidsvoorwaardelijk terrein, alsmede wijziging van enkele andere wetten (decentralisatie rechtspositieregeling educatie en beroepsonderwijs)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is dat de rechtspositie van het personeel van de instellingen voor educatie en beroepsonderwijs, van de agrarische innovatie- en praktijkcentra en van de landelijke organen, behoudens een aantal op centraal niveau vast te stellen onderwerpen, voortaan zal worden bepaald door de instellingsbesturen en de bevoegde gezagsorganen in overeenstemming met de personeelsorganisaties;

dat in verband hiermee wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs wenselijk is;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET EDUCATIE EN BEROEPSONDERWIJS

De >Wet educatie en beroepsonderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.5.8 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het vijfde lid wordt «als bedoeld in het tweede lid onderdeel b» vervangen door: als bedoeld in het eerste lid.

2. In het zesde lid wordt «eerste en tweede lid» vervangen door: tweede lid, onderdeel b.

B

Aan artikel 3.1.2 wordt een volzin toegevoegd, luidende: De algemene maatregel van bestuur bepaalt tevens de gevallen waarin in dat overleg overeenstemming met de personeelsorganisaties dient te worden bereikt.

C

Artikel 3.2.1 komt te luiden:

Artikel 3.2.1. Georganiseerd overleg op instellingsniveau

Over de regelingen, bedoeld in artikel 4.1.2, eerste en vierde lid, alsmede over andere aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel, wordt door of namens het bevoegd gezag van de instellingen en de agrarische innovatie- en praktijkcentra overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende vakorganisaties van overheids- en onderwijspersoneel, op een met deze schriftelijk overeengekomen wijze. In geval van een geschil over de deelneming aan het overleg, bedoeld in de eerste volzin, alsmede in geval van een geschil over de aard, de inhoud en de organisatie van het overleg leggen de betrokken partijen het geschil voor aan een geschillencommissie. Deze geschillencommissie bestaat uit drie personen, die door de partijen gezamenlijk worden aangewezen. De uitspraak van de geschillencommissie heeft bindende kracht.

D

In de artikelen 4.1.1 en 4.3.1 vervalt de zinsnede «, wat dit laatste betreft met inachtneming van de daaromtrent bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorschriften».

E

Artikel 4.1.2 komt te luiden:

Artikel 4.1.2. Rechtspositieregeling personeel

  • 1. Met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels als bedoeld in het tweede en derde lid, regelt het bevoegd gezag van een openbare instelling de rechtspositie van het personeel en draagt het bevoegd gezag van een bijzondere instelling zorg voor de regeling van de rechtspositie van het personeel.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende:

    a. salarisschalen en uitgangspunten waaraan een door het bevoegd gezag in te richten functiewaarderingssysteem moet voldoen,

    b. rechten en plichten van het personeel en het bevoegd gezag bij ziekte, zwangerschap, bevalling, arbeidsongeschiktheid en ontslag, dan wel met betrekking tot bedrijfsgezondheidskundige begeleiding, voor zover deze bij wet voorgeschreven rechten en verplichtingen te boven gaan, dan wel de voorwaarden waaronder het bevoegd gezag deze rechten en plichten zelf regelt dan wel voor de regeling daarvan zorg draagt.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende algemene arbeidsduur.

  • 4. Onder regeling van de rechtspositie als bedoeld in het eerste lid, wordt tevens begrepen het vaststellen van bepalingen inzake benoeming, schorsing, disciplinaire maatregelen en ontslag van personeel. De bepalingen omtrent ontslag mogen het personeel van de openbare instellingen niet minder rechten verschaffen dan die welke voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voortvloeien uit de bepalingen van dwingend recht van de zevende titel A van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek.

F

In artikel 4.1.3 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In de eerste volzin wordt «van artikel 4.1.2, eerste en derde lid,» vervangen door: van de regelingen, bedoeld in artikel 4.1.2, eerste en vierde lid,« en wordt «een lid van het bestuur» vervangen door «een lid van de centrale directie, een lid van het college van bestuur».

2. De tweede volzin vervalt.

G

Artikel 4.3.2 komt te luiden:

Artikel 4.3.2. Rechtspositieregeling personeel landelijke organen

  • 1. Met inachtneming van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde regels als bedoeld in het tweede en derde lid, draagt het bestuur van een landelijk orgaan zorg voor de regeling van de rechtspositie van het personeel.

  • 2. Bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende:

    a. salarisschalen en uitgangspunten waaraan een door het bestuur in te richten functiewaarderingssysteem moet voldoen,

    b. rechten en plichten van het personeel en het bestuur bij ziekte, zwangerschap, bevalling, arbeidsongeschiktheid en ontslag, dan wel met betrekking tot bedrijfsgezondheidskundige begeleiding, voor zover deze bij wet voorgeschreven rechten en verplichtingen te boven gaan, dan wel de voorwaarden waaronder het bestuur deze rechten en plichten zelf regelt.

  • 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende algemene arbeidsduur.

H

In artikel 7.2.10, eerste lid, wordt «beroepspraktijk» vervangen door: beroepspraktijkvorming.

I

In artikel 7.4.5, derde lid, wordt «eerste volzin» vervangen door: tweede volzin.

J

In artikel 7.5.1, derde lid, vervalt «onderscheidenlijk het bestuur van het landelijk orgaan».

K

In artikel 7.5.2, zesde lid, wordt «Het orgaan waarvan» vervangen door: De examencommissie.

L

In artikel 7.5.3, eerste lid, wordt «het desbetreffende orgaan» vervangen door: de desbetreffende examencommissie.

M

In artikel 8.1.1, zevende lid, vervalt «, de Onderwijsraad gehoord,».

N

Aan artikel 10.1, tweede lid, wordt na «-12.3.5» ingevoegd:

–12.3.6

–12.3.7.

O

In artikel 12.2.3, tweede lid, vervalt de zinsnede «voor zover de eerstbedoelde voorschriften betrekking hebben op scholen, instellingen en instituten als bedoeld in artikel 12.3.2, eerste lid».

P

In artikel 12.3.16, eerste lid, tweede volzin, wordt na «De landelijke organen» ingevoegd: , onderscheidenlijk de commissies onderwijs-bedrijfsleven,.

Q

In artikel 12.3.23 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid, wordt na «de Wet op het voortgezet onderwijs» ingevoegd: , de Wet op het cursorisch beroepsonderwijs.

2. In het tweede lid, wordt na «het middelbaar beroepsonderwijs» ingevoegd: , de opleidingen deeltijds middelbaar beroepsonderwijs.

R

In de tekst en in het opschrift van artikel 12.3.29 wordt «beroepsbegeleidend onderwijs» vervangen door: middelbaar beroepsonderwijs.

S

In artikel 12.3.36, vijfde lid, wordt aan onderdeel a het woord «en» toegevoegd, en worden de onderdelen b en c vervangen door:

b. wat opleidingen deeltijds middelbaar beroepsonderwijs en opleidingen specifieke scholing betreft, jegens het Rijk en jegens de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

T

In artikel 12.3.42 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het derde lid wordt «het eerste lid van toepassing is» vervangen door: het tweede lid van toepassing is.

2. Toegevoegd wordt een vijfde lid, luidend:

  • 5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de agrarische innovatie- en praktijkcentra.

U

In artikel 12.4.3 vervallen de onderdelen C en AA.

V

In artikel 12.5.2, onderdelen c en d, wordt «onderdelen I en J» telkens vervangen door: onderdelen C, onder 7, I en J.

ARTIKEL II. INVOERINGS- EN OVERGANGSRECHT

A

1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet door het bevoegd gezag van een openbare instelling of van een agrarisch innovatie- en praktijkcentrum geen bepalingen omtrent aanstelling, schorsing, disciplinaire maatregelen en ontslag als bedoeld in artikel 4.1.2, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs zijn vastgesteld, worden deze bepalingen vastgesteld door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, voor zover het betreft landbouwonderwijs, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

2. De overeenkomstig het eerste lid vastgestelde bepalingen worden aangemerkt als te zijn vastgesteld door de in het eerste lid bedoelde bevoegde gezagsorganen.

B

Voor zover door het bevoegd gezag van een instelling, van een agrarisch innovatie- en praktijkcentrum of het bestuur van een landelijk orgaan nog geen overeenstemming is bereikt met de vakorganisaties voor overheids- en onderwijspersoneel over de wijze van het voeren van overleg als bedoeld in artikel 3.2.1 onderscheidenlijk 3.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs blijven in afwijking van die artikelen de bepalingen van hoofdstuk IV-E van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel van kracht tot het tijdstip waarop de vorenbedoelde overeenstemming wordt bereikt.

C

1. Ten aanzien van het personeel van een instelling, van een agrarisch innovatie- en praktijkcentrum of van een landelijk orgaan, blijven in afwijking van de artikelen 4.1.2, 4.1.4 en 4.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geldende regels ten aanzien van het desbetreffende personeel van toepassing tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de genoemde instellingen, innovatie- en praktijkcentra en organen verschillend kan worden gesteld.

2. Tot het in het eerste lid bedoelde bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip kunnen de in dat lid bedoelde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van die wet geldende regels, voor zover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld, worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij ministeriële regeling.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET VAN 31 MEI 1995 (STB. 318)

Indien het onderhavige wetsvoorstel tot wet wordt verheven en het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven voor

1 augustus 1996, wordt de Wet van 31 mei 1995 (Stb. 318), houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van lump-sum-bekostiging voor de personeels- en exploitatiekosten van scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede in verband met decentralisatie van de rechtspositieregeling bij die scholen, behoudens een aantal op centraal niveau vast te stellen onderwerpen (regeling lump sum en decentralisatie rechtspositieregeling v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.) als volgt gewijzigd:

A

In artikel I worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Onderdeel C komt te luiden:

C

Artikel 38 vervalt.

2. In de aanhef van onderdeel D wordt «Na artikel 38» vervangen door: Voor artikel 39.

3. Onderdeel E komt te luiden:

E

In artikel 39 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voor de tekst van het eerste lid vervalt de aanduiding «1.».

2. Het tweede lid vervalt.

4. Onderdeel F, onder 2, wordt vervangen door:

2. Voor de tekst van het eerste lid vervalt de aanduiding «1.».

3.Het tweede tot en met vijfde lid vervallen.

5. Onderdeel H komt te luiden:

H. Artikel 40b vervalt.

6. Onderdeel I komt te luiden als volgt:

I

In artikel 43 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Voor de tekst vervalt de aanduiding «2.».

3. De woorden «artikel 39, eerste lid, en van het bepaalde ingevolge het eerste lid» worden vervangen door: artikel 39.

7. Onderdeel J komt te luiden:

J

In artikel 43a, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 38» vervangen door: bedoeld in artikel 38a.

8. Onderdeel K komt te luiden:

K

In artikel 51 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot het eerste tot en met derde lid.

2. In het eerste lid wordt «bedoeld in artikel 38,» vervangen door: bedoeld in artikel 38a.

9. Onderdeel L komt te luiden:

L

In artikel 52, eerste lid, tweede volzin, wordt «bedoeld in artikel 38,» vervangen door: bedoeld in artikel 38a.

10. Na onderdeel L wordt een onderdeel L1 ingevoegd, luidend:

L1

In artikel 53, vijfde lid, worden de woorden «een instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door: een school, instelling of vormingsinstituut als bedoeld in artikel 12.3.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

11. Onderdeel M komt te luiden:

M

In artikel 53b worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt het gedeelte na onderdeel e vervangen door: zijn van toepassing de in artikel 38a bedoelde voorschriften en regels.

2. In het zesde lid wordt «De artikelen 40, tweede lid, 40a, 52 en 52a» vervangen door: De artikelen 40b, 52 en 52a.

12. In onderdeel N vervalt in artikel 84, eerste lid, de zinsnede «, de Onderwijsraad gehoord,».

B

Onder plaatsing van de aanduiding «1.» voor de tekst van artikel VIII, onderdeel C, wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Tot het in het eerste lid bedoelde tijdstip kunnen de in dat lid bedoelde op de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van die wet geldende regels, voor zover bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld, worden gewijzigd bij algemene maatregel van bestuur onderscheidenlijk bij ministeriële regeling.

ARTIKEL IV. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

Indien het onderhavige wetsvoorstel tot wet wordt verheven en het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 juli 1996, wordt de Wet op het voortgezet onderwijs als volgt gewijzigd:

A

Artikel 38 vervalt.

B

In artikel 39 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Voor de tekst van het eerste lid vervalt de aanduiding «1.».

2. Het tweede lid vervalt.

C

In artikel 39a, eerste lid, vervalt «eerste lid,».

D

In artikel 40 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift vervalt «; georganiseerd overleg bij scholen voor m.b.o. en v.a.v.o.».

2. Voor de tekst van het eerste lid vervalt de aanduiding «1.».

3. Het derde tot en met vijfde lid vervallen.

E

Artikel 40b vervalt.

F

In artikel 43 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Voor de tekst van het tweede lid vervalt de aanduiding «2.».

3. De woorden «artikel 39, eerste lid, en van het bepaalde ingevolge het eerste lid» worden vervangen door: artikel 39.

G

In artikel 43a wordt «bedoeld in artikel 38 onderscheidenlijk artikel 38a» vervangen door: bedoeld in artikel 38a.

H

In artikel 51 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het eerste lid vervalt.

2. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.

3. In het eerste lid wordt «bedoeld in artikel 38 onderscheidenlijk artikel 38a» vervangen door: bedoeld in artikel 38a.

I

In artikel 52, eerste lid, wordt «bedoeld in artikel 38 onderscheidenlijk artikel 38a» vervangen door: bedoeld in artikel 38a.

J

In artikel 53, vijfde lid, worden de woorden «een instelling voor educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs» vervangen door: een school, instelling of vormingsinstituut als bedoeld in artikel 12.3.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

K

In artikel 53b worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid vervalt in het gedeelte na onderdeel e de zinsnede «de in de artikelen 38 en 39, tweede lid, onderscheidenlijk».

2. In het eerste lid vervalt de tweede volzin.

3. In het zesde lid wordt «40a» vervangen door: 40b.

L

In artikel 84, eerste lid, vervalt de zinsnede «, de Onderwijsraad gehoord,».

M

In de artikelen 96i, eerste lid, onderdeel e, en 96j, eerste lid, wordt «85a» telkens vervangen door: 85b.

ARTIKEL V. WIJZIGING WET OP HET VOORTGEZET ONDERWIJS

De Wet op het voortgezet onderwijs2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 19 wordt een derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten behoeve van scholengemeenschappen waarin tot één school zijn verenigd een school of inrichting in de zin van deze wet en een of meer andere bedoelde scholen in de zin van een andere dan deze wet, nadere voorschriften worden gegeven, zo nodig in afwijking van de artikelen 32 tot en met 41.

B

In artikel 61 wordt «artikel 5, onderdeel e» vervangen door «artikel 5, onderdeel d».

C

De paragrafen 4 en 5 van hoofdstuk III van Afdeling II van titel III vervallen.

D

In artikel 96o, eerste lid, komt het gedeelte vanaf «voor zover laatstbedoeld personeel» te luiden als volgt: voor zover laatstbedoeld personeel in het genot is van wachtgeld of een andere ontslaguitkering en direct aan die ontslaguitkering voorafgaand langer dan een jaar onafgebroken in dienst is geweest van het bevoegd gezag.

ARTIKEL VI. WIJZIGING LES- EN CURSUSGELDWET

De Les- en cursusgeldwet3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel e.1°a, wordt geschrapt «en met uitzondering van het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs,».

B

In artikel 1, onderdeel f.4°a, wordt na «andere beroepsopleidingen» ingevoegd «of opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs» en vervalt het gedeelte na «onder e.1°a».

ARTIKEL VII. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING STUDIEKOSTEN

De Wet tegemoetkoming studiekosten4 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het opschrift komt te luiden: Artikel 3. Peildata.

2. De tekst van het artikel wordt aangeduid als tweede lid.

3. Ingevoegd wordt een eerste lid, luidend:

  • 1. Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet op studerenden, bedoeld in hoofdstuk III, is, tenzij daaromtrent andere regels zijn gesteld, bepalend de toestand op de eerste dag van de maand.

B

In artikel 22, zesde lid, wordt «dan wel het voortgezet speciaal onderwijs» vervangen door: , het voortgezet speciaal onderwijs dan wel het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

C

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt na «De tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage voor een kalendermaand is» ingevoegd: bij de inkomenscategorieën, bedoeld in artikel 15,.

2. In het derde lid wordt na «Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een kalendermaand is» ingevoegd: bij de inkomenscategorie, bedoeld in artikel 15, onderdeel a,.

3. In het derde lid wordt «artikel 16, derde en vierde lid» vervangen door: artikel 16, derde lid.

4. Aan het derde lid wordt toegevoegd: Het normbedrag voor de overige studiekosten voor een kalendermaand is bij de inkomenscategorie, bedoeld in artikel 15, onderdeel b, nihil.

D

In artikel 35 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het opschrift wordt na «voortgezet onderwijs» ingevoegd: of voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

2. In het eerste lid wordt na «voor zover het voortgezet onderwijs» en na «soorten van voortgezet onderwijs» telkens ingevoegd: of voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.

3. In het tweede en tiende lid wordt na «Wet op het voortgezet onderwijs» ingevoegd: of artikel 8.1.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

E

In artikel 64, derde lid, wordt de zinsnede «door dagvaarding van de Staat der Nederlanden, waarbij de Informatie Beheer Groep domicilie kiest te Groningen» vervangen door: door dagvaarding van de Informatie Beheer Groep, gevestigd te Groningen.

F

In artikel 66 wordt na «artikel 10» ingevoegd: , artikel 22, tweede en vierde lid, artikel 24, alsmede artikel 35, derde tot en met achtste lid.

G

Artikel 80, onderdeel d, vervalt.

H

In artikel 96 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het achtste lid wordt voor «84» ingevoegd: 80, onderdeel c, onder 3, onder C.7,.

2. In het negende lid wordt na «Artikel 80, onderdeel c,» ingevoegd: met uitzondering van onderdeel c, onder 3, onder C.7,.

3. In het achtste en negende lid wordt «onderdelen h en i» telkens vervangen door: onderdelen g, h en i.

I

In de inhoudsopgave wordt in artikel 3 «Peildatum» vervangen door: Peildata.

ARTIKEL VIII. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING STUDIEKOSTEN

Indien het bij koninklijke boodschap van 5 december 1994 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet op de studiefinanciering, houdende aanpassing van de collegegeldbepalingen en de afschaffing van verblijfsduurbeperkingen (Kamerstukken I, 24 025, nr. 95)5 tot wet wordt verheven en in werking treedt, wordt in artikel 51, tweede lid onder ten 1° van de Wet tegemoetkoming studiekosten «artikel 7.43, eerste lid, onderdeel b» vervangen door: artikel 7.44.

ARTIKEL IX. OVERGANGSBEPALING GEORGANISEERD OVERLEG; OVERGANGSBEPALING AANHANGIGE GESCHILLEN

  • 1. Over aangelegenheden van algemeen belang voor de bijzondere rechtstoestand van het personeel van instellingen voor beroepsonderwijs en educatie, van agrarische innovatie- en praktijkcentra of van landelijke organen voor het beroepsonderwijs, wordt door of namens het bevoegd gezag onderscheidenlijk bestuur volgens bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels overleg gevoerd met de daarvoor in aanmerking komende personeelsorganisaties. Het overleg is gericht op het bereiken van overeenstemming.

  • 2. Op geschillen tussen personeel en bevoegd gezag onderscheidenlijk bestuur van een school, instelling of instituut als bedoeld in artikel 12.3.2, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, of landelijk orgaan voor het beroepsonderwijs als bedoeld in die wet, die aanhangig zijn gemaakt bij een commissie van beroep of bij de burgerlijke rechter ingevolge de voorschriften, geldend op de dag voorafgaand aan het tijdstip waarop Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten aanzien van die school, die instelling of dat instituut toepassing geeft aan artikel 12.3.1 onderscheidenlijk artikel 12.3.10 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, blijven de op die dag geldende voorschriften van toepassing.

ARTIKEL X. INWERKINGTREDING

  • 1. De artikelen I, onderdelen C tot en met G, en II treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende in die onderdelen genoemde instellingen, innovatie- en praktijkcentra en landelijke organen verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. Artikel I, onderdelen A, B, en H tot en met U, alsmede de artikelen III, onderdeel A.10, IV, onderdeel J, V, onderdelen B en C, en artikel IX treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werken terug tot en met 1 januari 1996. Artikel IX, eerste lid, vervalt met ingang van het tijdstip waarop artikel 3.2.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zoals luidend ingevolge deze wet, in werking treedt.

  • 3. De artikelen III, onderdeel A, uitgezonderd A.10, IV, uitgezonderd onderdeel J, V, onderdeel A, en VII, onderdelen G en H, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.

  • 4. Artikel III, onderdeel B, treedt in werking met ingang van 31 juli 1996. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 juli 1996, treedt artikel III, onderdeel B, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 31 juli 1996.

  • 5. Artikel VIII treedt in werking met ingang van 1 september 1996. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 augustus 1996, treedt artikel VIII in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 1996.

  • 6. De artikelen I, onderdeel V, en VII, onderdelen A, B, C, D, F en I, treden in werking met ingang van 1 januari 1997.

  • 7. Artikel VII, onderdeel E, treedt in werking met ingang van 1 augustus 1996. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 juli 1996, treedt artikel VII, onderdeel E, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 augustus 1996.

  • 8. Artikel VI treedt in werking met ingang van 1 augustus 1997.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 3 juli 1996

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de drieëntwintigste juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1995, 501, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 26 juni 1996, Stb. 373.

XNoot
2

Stb. 1993, 666, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 20 juni 1996, Stb. 372.

XNoot
3

Stb. 1987, 343, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 december 1995, Stb. 676.

XNoot
4

Stb. 1995, 676, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 maart 1996, Stb. 227.

XNoot
5

Stb. 1996, 226.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1994/95 1995/96, 23 946.

Handelingen II 1995/96, blz, 5852–5870; 5883–5884.

Kamerstukken I 1995/96, 23 946 (284, 284a, 284b).

Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 1 juli 1996.

Naar boven