Besluit van 1 juli 1996, houdende vaststelling van het Besluit decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming academische ziekenhuizen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 7 november 1995, nummer 95026141, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit;

Gelet op de artikelen 4.5, tweede lid, 12.5, 12.10, vijfde lid, en 16.23, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

De Raad van State gehoord (advies van 24 januari 1996, No. W05.95.0604);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 14 juni 1996, nr. 96010630, directie Arbeidsvoorwaarden en Beroepskwaliteit;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b. raad van bestuur: de raad van bestuur, bedoeld in artikel 12.4 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

c. raad van toezicht: de raad van toezicht, bedoeld in artikel 12.10 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Paragraaf 2. Aanspraken bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid

Artikel 2. Werkloosheid

Bij de vaststelling van de regels met betrekking tot uitkeringen wegens werkloosheid draagt de raad van bestuur er zorg voor dat de aanspraken van het personeel ten minste gelijkwaardig zijn aan elk van de aanspraken die het personeel zou hebben op grond van de Werkloosheidswet.

Artikel 3. Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Bij de vaststelling van de regels met betrekking tot uitkeringen wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid draagt de raad van bestuur er zorg voor dat de aanspraken van het personeel ten minste gelijkwaardig zijn aan elk van de aanspraken die het personeel zou hebben op grond van de Ziektewet onderscheidenlijk de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Paragraaf 3. Bijzondere bepalingen voor de raad van bestuur

Artikel 4. Algemeen

  • 1. Deze paragraaf heeft betrekking op de leden van de raad van bestuur.

  • 2. Voor de leden van de raad van bestuur treedt de raad van toezicht op als bevoegd gezag.

  • 3. Voor zover de raad van toezicht niet anders bepaalt of heeft bepaald, zijn de overige artikelen van dit besluit van toepassing op de leden van de raad van bestuur.

Artikel 5. Bezoldiging

  • 1. Aan het lid van een raad van bestuur wordt een salaris toegekend overeenkomstig de salarisschaal van de bijlage van dit besluit.

  • 2. Aan het lid dat tevens is benoemd tot voorzitter van de raad van bestuur, wordt het maximumsalaris van de salarisschaal van de bijlage van dit besluit toegekend alsmede een toelage van 10% van dat salaris.

  • 3. Het salaris en de toelagen worden door de raad van toezicht vastgesteld en toegekend.

  • 4. In bijzondere gevallen kan ten gunste van het lid van een raad van bestuur van het eerste tot en met het derde lid worden afgeweken.

  • 5. De salarisbedragen genoemd in de bijlage bij dit besluit kunnen worden gewijzigd bij ministeriële regeling.

Paragraaf 4. Bepalingen betreffende de raad van toezicht

Artikel 6. Algemeen

De paragrafen 2 en 3 van dit besluit zijn niet van toepassing op de voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht.

Artikel 7. Tegemoetkoming

  • 1. Aan de voorzitter van de raad van toezicht wordt een tegemoetkoming per kalenderjaar toegekend.

  • 2. Aan een ander lid van de raad van toezicht dan de voorzitter kan een tegemoetkoming per kalenderjaar worden toegekend.

  • 3. De tegemoetkoming, bedoeld in de voorgaande leden, wordt naar evenredigheid verminderd, indien het voorzitterschap, onderscheidenlijk het lidmaatschap in de loop van een kalenderjaar is aangevangen of beëindigd.

  • 4. De tegemoetkomingen, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, worden door Onze minister vastgesteld en toegekend.

Paragraaf 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

Tot het tijdstip waarop de raad van bestuur regels als bedoeld in de artikelen 2 en 3 heeft vastgesteld, blijven de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geldende regels ter zake van toepassing op de academische ziekenhuizen.

Artikel 9

Met ingang van het tijdstip waarop de raad van bestuur regels heeft vastgesteld met betrekking tot tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag vindt het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel geen toepassing meer ten aanzien van de academische ziekenhuizen.

Artikel 10

Onverminderd artikel 8 wordt het Rechtspositiereglement academische ziekenhuizen ingetrokken.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als «Besluit decentralisatie arbeids- voorwaardenvorming academische ziekenhuizen».

Artikel 12

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 31 december 1995.

Lasten en bevelen dat dit besluit en de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 1 juli 1996

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen

Uitgegeven de achttiende juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

Bijlage

Salarisschaal leden van de raad van bestuur

0 10670

1 11014

2 11369

3 11736

4 12114

5 12505

6 12908

7 13325

8 13755

9 14198

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Besluit decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming academische ziekenhuizen komt in de plaats van het Rechtspositiereglement academische ziekenhuizen (RRAZ).

Het besluit hangt samen met de wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschapelijk onderzoek (WHW) van 21 december 1994, houdende wijziging van de WHW in verband met decentralisatie van regelgeving op arbeidsvoorwaardelijk terrein (Stb. 1994, 942). Hierbij zijn de bevoegdheden van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen ten aanzien van de primaire arbeidsvoorwaarden en de sociale zekerheid (uitkeringen bij werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid) overgeheveld naar de raden van bestuur van de academische ziekenhuizen.

Voorgeschiedenis

In een tijdsbestek van enkele jaren hebben zich ontwikkelingen voorgedaan inzake de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden, waardoor het mogelijk is geworden voor de academische ziekenhuizen te komen tot een vergaande mate van decentralisatie.

Tot voor kort was de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden voornamelijk de verantwoordelijkheid van de centrale overheid. De Minister van Binnenlandse Zaken stelde de belangrijkste hoofdlijnen van de arbeidsvoorwaarden voor het totaal van het overheids- en onderwijspersoneel vast door middel van centrale regelgeving in overleg met de centrales van overheids- en onderwijspersoneel. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen deed hetzelfde wat betreft de vaststelling van specifieke arbeidsvoorwaarden voor het personeel werkzaam in de sector OenW, waaronder de academische ziekenhuizen vallen.

Sinds 1989 hebben er op centraal niveau verschuivingen van verantwoordelijkheden inzake de totstandkoming van de arbeidsvoorwaarden plaatsgevonden.

In de eerste plaats heeft het arbeidsvoorwaardenoverleg met de centrale overheid zich meer en meer naar een overleg tussen gelijkwaardige partijen ontwikkeld.

In de tweede plaats is het merendeel van de zaken die onderwerp van overleg waren tussen de Minister van Binnenlandse Zaken en de centrales van overheids- en onderwijspersoneel sinds 1 april 1993 verschoven naar acht afzonderlijke sectorcommissies, waarvan de Sectorcommissie Onderwijs en Wetenschappen er één is.

Voor de academische ziekenhuizen betekende een en ander dat de vaststelling van het overgrote deel van de (primaire) arbeidsvoorwaarden verschoof van de Minister van Binnenlandse Zaken naar de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Decentralisatie

Eind 1991 kwam het RRAZ tot stand. Het RRAZ beperkte zich tot regelgeving op hoofdzaken, in beginsel uitgaande van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Zo regelt het ondermeer de primaire loonvorming en arbeidsduur, de sociale zekerheid, alsmede enkele andere onderwerpen, zoals de gronden voor aanstelling en ontslag. Een groot aantal onderwerpen, zoals werving en selectie van personeel, loopbaanvorming, vakantie en buitengewoon verlof en vergoeding van kosten is in het RRAZ echter al ter regeling overgelaten aan de raden van bestuur van de academische ziekenhuizen in overeenstemming met de centrales in het Landelijk Overleg Academische Ziekenhuizen (LOAZ).

De verdergaande decentralisatie op arbeidsvoorwaardelijk terrein vindt thans plaats in de vorm van dit Besluit decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming academische ziekenhuizen, dat haar grondslag vindt in artikel 4.5 van de WHW, zoals gewijzigd bij wet van 21 december 1994 in verband met decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden (Stb. 1994, 942). In dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voor het personeel voorschriften kunnen worden vastgesteld betreffende de zogenaamde sectorale protocolonderwerpen.

De overwegingen die ertoe hebben geleid om voor de academische ziekenhuizen invulling te geven aan de in artikel 4.5 gegeven mogelijkheid tot decentralisatie, hebben te maken met hun aard en de wijze waarop zij worden gefinancierd.

De academische ziekenhuizen onderscheiden zich van de overige instellingen in de sector Onderwijs en Wetenschappen, doordat zij geen instellingen voor onderwijs en onderzoek zijn, maar instellingen voor gezondheidszorg. Voor de Minister van OCenW zijn zij slechts relevant in verband met hun functie als werkplaats voor de medische faculteit van de universiteit waaraan zij zijn verbonden. In verband hiermee worden de academische ziekenhuizen slechts voor een klein deel (ca. 25%) door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen gefinancierd en voor het overige deel uit de tarieven.

Academische ziekenhuizen zijn derhalve meer verwant met de overige instellingen voor gezondheidszorg. Hierdoor ligt het in de rede om niet alleen de verantwoordelijkheid voor zaken als de gronden voor aanstelling en ontslag over te hevelen van de Minister van OCenW naar het LOAZ, maar ook de protocol-onderwerpen. Zo worden de academische ziekenhuizen in de gelegenheid gesteld een betere aansluiting te zoeken met de verwante arbeidsmarkt, te weten die van de overige ziekenhuizen.

Om een zo goed mogelijke aansluiting bij de andere ziekenhuizen te bewerkstelligen is er bij het vaststellen van de overheidsbijdrage aan de arbeidsvoorwaardenruimte voor gekozen het model, dat ook geldt voor de overige ziekenhuizen, in beginsel te volgen.

Over de hierboven omschreven aansluiting bij de zorgsector door middel van decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden-vorming is overleg gevoerd met de Vereniging Academische Ziekenhuizen en de centrales voor overheidspersoneel.

Overige bepalingen

Het Besluit decentralisatie arbeidsvoorwaardenvorming academische ziekenhuizen bevat tevens bijzondere bepalingen betreffende de raad van bestuur en bepalingen betreffende de raad van toezicht, die afkomstig zijn uit het RRAZ. Handhaving van deze bepalingen is noodzakelijk omdat de leden van deze raden niet tot het personeel van de academische ziekenhuizen behoren.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel is een aantal wetstechnische definities opgenomen die een belangrijke systematische of redactionele vereenvoudiging mogelijk maken.

Artikelen 2 en 3

Uit de formulering van deze artikelen blijkt dat invulling is gegeven aan de bij de WHW gegeven mogelijkheid tot decentralisatie van arbeidsvoorwaardenvorming: de bevoegdheid tot het vaststellen van regels in de zin van artikel 4.5, eerste lid, van de WHW, inclusief die van de protocol-onderwerpen, ligt bij de raad van bestuur. Uiteraard kan het daarbij alleen gaan om die bevoegdheden die thans bij de Minister van OCenW berusten. Niet daaronder vallen derhalve bevoegdheden die vooralsnog zijn voorbehouden aan de Minister van Binnenlandse Zaken in het overleg met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken. Dit betreft de pensioen- en VUT-rechten, alsmede de bovenwettelijke aanspraken bij arbeidsongeschiktheid.

Vooruitlopend op de operatie «overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen» (OOW-operatie), die naar verwachting op 1 januari 1998 haar beslag zal krijgen, ligt het voor de hand dat de raad van bestuur bij de vaststelling van regels met betrekking tot werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid rekening houdt met de in die wetten neergelegde aanspraken.

Overigens mogen op grond van artikel 4.5, tweede lid, van de WHW de regels die de raad van bestuur vaststelt omtrent ontslag het personeel van de openbare instellingen niet minder rechten verschaffen dan die welke voor werknemers met een arbeidsovereenkomst voortvloeien uit de desbetreffende bepalingen van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4

Voor zover door de raad van toezicht niet anders is bepaald zijn de overige artikelen van dit besluit mede van toepassing op de leden van de raad van bestuur. Dat wil zeggen dat waar mogelijk voor de rechtspositie van de leden van de raden van bestuur aansluiting is gezocht bij die van het overige personeel.

Slechts voor bezoldiging worden (in artikel 5) specifieke bepalingen gegeven.

In het tweede lid is een ander belangrijk verschil ten aanzien van het overige personeel geformuleerd, namelijk dat voor de leden van de raad van bestuur de raad van toezicht optreedt als bevoegd gezag.

Artikel 5

Dit artikel stelt de hoogte van het salaris van de leden van de raad van bestuur vast.

De toelage bedoeld in het tweede lid is een onderdeel van de bezoldiging, hetgeen betekent dat deze onder het inkomensbegrip in de zin van onder andere de Wet Privatisering ABP valt.

Artikelen 6 en 7

De overige paragrafen van dit besluit zijn niet van toepassing op de voorzitter en de overige leden van de raad van toezicht. Deze leden worden benoemd door de Minister, maar er zijn geen verdere regels vastgesteld met betrekking tot hun rechtspositie. Zij hebben geen dienstverband bij het academisch ziekenhuis.

Artikel 8

Dit artikel regelt dat, zolang de raad van bestuur geen eigen regelingen heeft vastgesteld, de op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geldende regels van toepassing blijven. Hiermee wordt gedoeld op het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO), de bepalingen inzake ziekte en werkloosheid, zoals die in het RRAZ onderscheidenlijk het tijdelijk Besluit Ziekte en Arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel zijn vastgelegd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J. M. M. Ritzen


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 13 augustus 1996, nr. 154.

Naar boven