Wet van 20 juni 1996, houdende wijziging van de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten in verband met richtlijn nr. 93/83/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PbEG L 248)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het ter uitvoering van richtlijn nr. 93/83/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PbEG L 248) noodzakelijk is de Auteurswet 1912 en de Wet op de naburige rechten te wijzigen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De >Auteurswet 19121 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 12 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. In het eerste lid wordt, met vervanging van de punt door een puntkomma, een nieuw vijfde onderdeel ingevoegd, luidende:

5°. het uitzenden van een in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk door middel van een satelliet of een andere zender of een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.

2. Aan artikel 12 wordt een nieuw zevende lid toegevoegd, luidende:

Onder het uitzenden van een in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk door middel van een satelliet wordt verstaan de handeling waarbij de programmadragende signalen voor ontvangst door het publiek onder controle en verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie worden ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde voert. Indien de programmadragende signalen in gecodeerde vorm worden uitgezonden, is er sprake van het uitzenden van een in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk door middel van een satelliet, indien de middelen voor het decoderen van de uitzending door of met toestemming van de omroeporganisatie ter beschikking van het publiek worden gesteld.

B

Aan artikel 17a wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

Het eerste lid is niet van toepassing op:

a. de gelijktijdige, ongewijzigde en onverkorte uitzending van een door middel van een satelliet of een andere zender uit een andere lid-staat van de Europese Unie of uit een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 uitgezonden, in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk, dat voor ontvangst door het publiek bestemd is, door een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen;

b. het uitzenden van een in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk door middel van een satelliet.

C

Het opschrift van Hoofdstuk II wordt vervangen door:

De uitoefening en de handhaving van het auteursrecht en bepalingen van strafrecht

D

Na artikel 26 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 26a

Het recht om toestemming te verlenen voor de gelijktijdige, ongewijzigde en onverkorte uitzending van een in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk door een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen kan uitsluitend worden uitgeoefend door rechtspersonen die zich ingevolge hun statuten ten doel stellen de belangen van rechthebbenden door de uitoefening van het aan hen toekomende hiervoor bedoelde recht te behartigen.

De in het eerste lid bedoelde rechtspersonen zijn ook bevoegd de belangen te behartigen van rechthebbenden die daartoe geen opdracht hebben gegeven, indien het betreft de uitoefening van dezelfde rechten als in de statuten vermeld. Indien meerdere rechtspersonen zich blijkens hun statuten de behartiging van de belangen van dezelfde categorie rechthebbenden ten doel stellen, kan de rechthebbende een van hen aanwijzen als bevoegd tot de behartiging van zijn belangen. Voor rechthebbenden die geen opdracht hebben gegeven als bedoeld in de tweede zin gelden de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst die een tot de uitoefening van dezelfde rechten bevoegde rechtspersoon heeft gesloten met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde uitzending, onverkort.

Vorderingen jegens de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon terzake van de door deze geïnde gelden vervallen door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de in het eerste lid bedoelde uitzending heeft plaatsgevonden.

Dit artikel is niet van toepassing op rechten als bedoeld in het eerste lid die toekomen aan een omroeporganisatie met betrekking tot haar eigen uitzendingen.

Artikel 26b

Partijen zijn verplicht de onderhandelingen over de toestemming voor de gelijktijdige, ongewijzigde en onverkorte uitzending, bedoeld in artikel 26a, eerste lid, te goeder trouw te voeren en niet zonder geldige reden te verhinderen of te belemmeren.

Artikel 26c

Indien over de gelijktijdige, ongewijzigde en onverkorte uitzending, bedoeld in artikel 26a, eerste lid, geen overeenstemming kan worden bereikt, kan iedere partij een beroep doen op een of meer bemiddelaars. De bemiddelaars worden zodanig geselecteerd dat over hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid in redelijkheid geen twijfel kan bestaan.

De bemiddelaars verlenen bijstand bij het voeren van de onderhandelingen en zijn bevoegd aan de partijen voorstellen te betekenen. Tot drie maanden na de dag van ontvangst van de voorstellen van de bemiddelaars kan een partij zijn bezwaren tegen deze voorstellen betekenen aan de andere partij. De voorstellen van de bemiddelaars binden de partijen, tenzij binnen de in de vorige zin bedoelde termijn door een van hen bezwaren zijn betekend. De voorstellen en de bezwaren worden aan de partijen betekend overeenkomstig het bepaalde in de Eerste Titel, Eerste Afdeling, van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

E

Na artikel 47a wordt een nieuw artikel 47b ingevoegd, luidende:

Artikel 47b

Deze wet is van toepassing op het uitzenden van een in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk door middel van een satelliet, indien de handeling, bedoeld in artikel 12, zevende lid, in Nederland plaatsvindt.

Deze wet is voorts van toepassing op het uitzenden van een in een radio- of televisieprogramma opgenomen werk door middel van een satelliet, indien:

a. de handeling, bedoeld in artikel 12, zevende lid, plaatsvindt in een land dat niet tot de Europese Unie behoort of dat niet partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992;

b. het land waar de handeling, bedoeld in artikel 12, zevende lid, plaatsvindt niet het niveau van bescherming biedt, voorzien in hoofdstuk II van richtlijn nr. 93/83/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PbEG L 248); en

c. hetzij de programmadragende signalen naar de satelliet worden doorgezonden vanuit een grondstation in Nederland, hetzij een omroeporganisatie, die in Nederland haar hoofdvestiging heeft, opdracht heeft gegeven tot de uitzending en geen gebruik wordt gemaakt van een grondstation in een lid-staat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.

ARTIKEL II

De Wet op de naburige rechten2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 14 worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

  • 1. Het recht van de uitvoerende kunstenaar en de producent van fonogrammen om toestemming te verlenen voor het ongewijzigd en onverkort heruitzenden van een uitvoering onderscheidenlijk een fonogram of een reproduktie daarvan door middel van een draadomroepinrichting als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen, kan uitsluitend worden uitgeoefend door rechtspersonen die zich ingevolge hun statuten ten doel stellen de belangen van rechthebbenden door de uitoefening van het aan hen toekomende hiervoor bedoelde recht te behartigen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde rechtspersonen zijn ook bevoegd de belangen te behartigen van rechthebbenden die daartoe geen opdracht hebben gegeven, indien het betreft de uitoefening van dezelfde rechten als in de statuten vermeld. Indien meerdere rechtspersonen zich blijkens de statuten de behartiging van de belangen van dezelfde categorie rechthebbenden ten doel stellen, kan de rechthebbende, bedoeld in de eerste zin van dit lid, een van hen aanwijzen als bevoegd tot de behartiging van zijn belangen.

  • 3. Voor rechthebbenden die geen opdracht hebben gegeven als bedoeld in het tweede lid, gelden de rechten en verplichtingen die voortvloeien uit een overeenkomst die een tot de uitoefening van dezelfde rechten bevoegde rechtspersoon heeft gesloten met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde uitzending, onverkort.

  • 4. Vorderingen jegens de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon terzake van de door deze geïnde gelden vervallen door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag volgende op die waarop de in het eerste lid bedoelde heruitzending heeft plaatsgevonden.

  • 5. Dit artikel is niet van toepassing op rechten als bedoeld in het eerste lid die toekomen aan een omroeporganisatie met betrekking tot haar eigen uitzendingen.

Artikel 14b

Partijen zijn verplicht de onderhandelingen over de toestemming voor het heruitzenden, bedoeld in artikel 14a, eerste lid, te goeder trouw te voeren en niet zonder geldige reden te verhinderen of te belemmeren.

Artikel 14c

  • 1. Indien over het heruitzenden, bedoeld in artikel 14a, eerste lid, geen overeenstemming kan worden bereikt, kan iedere partij een beroep doen op een of meer bemiddelaars. De bemiddelaars worden zodanig geselecteerd dat over hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid in redelijkheid geen twijfel kan bestaan.

  • 2. De bemiddelaars verlenen bijstand bij het voeren van de onderhandelingen en zijn bevoegd aan de partijen voorstellen te betekenen. Tot drie maanden na de dag van ontvangst van de voorstellen van de bemiddelaars kan een partij zijn bezwaren tegen deze voorstellen betekenen aan de andere partij. De voorstellen van de bemiddelaars binden de partijen, tenzij binnen de in de vorige zin bedoelde termijn door een van hen bezwaren zijn betekend. De voorstellen en de bezwaren worden aan de partijen betekend overeenkomstig het bepaalde in de Eerste Titel, Eerste Afdeling, van het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 14d

De artikelen 14b en 14c zijn van overeenkomstige toepassing op het ongewijzigde en onverkorte heruitzenden van het programma van een omroeporganisatie door middel van een draadomroepinrichting, als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen.

B

Na artikel 32 wordt een nieuw artikel 32a ingevoegd, luidende:

Artikel 32a

  • 1. De voorgaande artikelen zijn van toepassing op het uitzenden van een uitvoering, fonogram, of programma of een reproduktie daarvan door middel van een satelliet, indien in Nederland onder controle en verantwoordelijkheid van een omroeporganisatie de programmadragende signalen voor ontvangst door het publiek zijn ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde loopt. Indien de programmadragende signalen in gecodeerde vorm worden uitgezonden, is er sprake van een uitzending, bedoeld in de eerste zin, indien de middelen voor het decoderen van de uitzending door of met toestemming van de omroeporganisatie ter beschikking van het publiek worden gesteld.

  • 2. De voorgaande artikelen zijn voorts van toepassing op het uitzenden, bedoeld in het eerste lid, indien:

    a. de handeling, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt in een land dat niet tot de Europese Unie behoort of dat niet partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992;

    b. het land waar de handeling, bedoeld in het eerste lid, plaatsvindt niet het niveau van bescherming biedt, voorzien in hoofdstuk II van richtlijn nr. 93/83/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PbEG L 248); en

    c. hetzij de programmadragende signalen naar de satelliet worden doorgezonden vanuit een grondstation in Nederland, hetzij een omroeporganisatie die in Nederland haar hoofdvestiging heeft, opdracht heeft gegeven tot de uitzending en geen gebruik wordt gemaakt van een grondstation in een lid-staat van de Europese Unie of in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992.

C

1. In artikel 6, eerste lid, komen de woorden «zesde tot en met het achtste lid» te luiden: zevende tot en met negende lid.

2. De aanduiding van de leden van artikel 12 met a, b, c onderscheidenlijk d wordt vervangen door de aanduiding 1, 2, 3 onderscheidenlijk 4.

3. In artikel 15c komen de woorden «bij uitsluitend» te luiden: bij uitsluiting.

4. In artikel 17, eerste lid, wordt voor de aanduiding «2, 5, 6, 7a en 8» telkens ingevoegd: de artikelen.

5. In artikel 33a komen de woorden «artikel 12, onder d» te luiden: artikel 12, vierde lid.

ARTIKEL III

  • 1. Deze wet laat vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet verrichte exploitatiehandelingen onverlet.

  • 2. Op overeenkomsten betreffende de exploitatie van een werk in de zin van de Auteurswet 1912 of van een prestatie in de zin van de Wet op de naburige rechten, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet nog van kracht zijn, is de in deze wet opgenomen regeling betreffende het uitzenden door middel van een satelliet van toepassing met ingang van 1 januari 2000, indien deze overeenkomsten op het laatstgenoemde tijdstip nog van kracht zijn.

  • 3. Met betrekking tot een vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet tot stand gekomen internationale co-produktie-overeenkomst tussen een co-producent uit een van de lid-staten van de Europese Unie of uit een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992 en een of meer co-producenten uit andere lid-staten of uit derde landen die een regeling bevat, waarbij de exploitatierechten voor alle vormen van openbaarmaking naar geografisch gebied worden verdeeld tussen de co-producenten zonder onderscheid te maken tussen uitzendingen door middel van een satelliet en andere vormen van openbaarmaking, is, indien de uitzending van de co-produktie door middel van een satelliet de exclusiviteit, in het bijzonder de taal-exclusiviteit, van een van de co-producenten of van diens rechtverkrijgenden op een bepaald grondgebied zou aantasten, voor de uitzending door middel van een satelliet de toestemming vereist van de co-producent die recht op die exclusiviteit kan doen gelden of diens rechtverkrijgenden.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze wet in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 20 juni 1996

Beatrix

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis

Uitgegeven de negende juli 1996

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager


XNoot
1

Stb. 1912, 308, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 1995, Stb. 653.

XNoot
2

Stb. 1993, 178, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 21 december 1995, Stb. 653.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1993/94, 1994/95, 1995/96, 23 813.

Handelingen II 1995/96, blz. 3435–3439.

Kamerstukken I 1995/96, 23 813 (182, 182a, 182b, 182c).

Handelingen I 1995/96, zie vergadering d.d. 18 juni 1996.

Naar boven